RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[Naam1] B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
gemachtigden mr. J. Boogaard en mr. J.C. Verhage, advocaten te Middelburg,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,
te Vlissingen,
verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2009, bekendgemaakt aan gemachtigde van eiseres op 21 mei 2010, heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade met betrekking tot de ontwikkeling van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen afgewezen. Aan eiseres is met toepassing van de Algemene nadeelcompensatie-verordening Vlissingen (ANV) een schadevergoeding toegekend van € 36.210,- vermeerderd met wettelijke rente ten bedrage van € 1.106,50 en € 2.082,50 voor vergoeding van deskundigenkosten (in totaal € 39.399,-).
Bij besluit van 14 september 2010 heeft verweerder het op 4 juni 2010 door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld.
Eiseres heeft bij brief van 20 september 2011 nadere stukken ingediend. Voorts heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd.
Bij de rechtbank zijn meerdere beroepen met betrekking tot schadevergoeding in relatie tot het project Fontyne ingediend. Deze beroepen, waaronder het beroep van eiseres, zijn op 20 en 21 oktober 2011 ter zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen de heren [Naam2] en [Naam3], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen W.J.C. Vael, J. Francke en drs. P.A.J.M. van Bragt.
1. In 2003 is de gemeente Vlissingen in de binnenstad van Vlissingen gestart met het doen uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden in het kader van het project Fonteyne. Met dit project is beoogd een verbetering van de positie van het kernwinkelgebied te realiseren waarbij het gebouw de Fonteyne met een ondergrondse parkeervoorziening fungeert als nieuw bronpunt van dat gebied. Het project omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met in totaal 310 parkeerplaatsen, alsmede het realiseren van nieuwbouw voor winkelruimte en woningen (Fonteyne-gebouw), herinrichting van het openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden zijn in 2007 voltooid.
Voor het gebied waar het project is gerealiseerd golden de voorschriften van het bestemmingsplan “Spuistraat”. Thans gelden voor dit gebied de voorschriften van het bestemmingsplan “Binnenstad” dat op 29 augustus 2002 door de raad van de gemeente Vlissingen is vastgesteld en op 25 maart 2003 door Gedeputeerde Staten van Zeeland is goedgekeurd. Het plan is op 22 mei 2003 in werking getreden en op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.
Op 6 november 2007 heeft de raad van de gemeente Vlissingen de ANV vastgesteld en van toepassing verklaard op het project Fonteyne.
2. Eiseres exploiteerde sinds 1 september 2001 een winkel in lederwaren, reisartikelen en daarbij behorende accessoires aan de Lange Zelke [Huisnummer] te Vlissingen. Voordien werd de winkel vanaf 1 januari 1995 geëxploiteerd door [Naam1] v.o.f. (vennoten de gebroeders [Naam2]). Het pand wordt gehuurd en de winkel betreft een filiaalvestiging.
3. Op 26 juni 2008 heeft eiseres een verzoek om planschade en een verzoek nadeelcompensatie bij verweerder ingediend. Daaraan legt eiseres ten grondslag dat als gevolg van de bovengenoemde werkzaamheden, waaronder de bouw van de parkeergarage, het afsluiten van straten en de permanente onttrekking van een deel van de Marktstraat en andere delen van wegen aan het verkeer alsmede de wijziging van bestemmingen, schade is geleden als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van in totaal € 471.000,-. Daarnaast heeft eiseres verzocht om toepassing van de hardheidsclausule die is opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de ANV.
4. Met betrekking tot dit verzoek heeft verweerder zich laten adviseren door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die op 1 juli 2009 een concept-advies en op 11 augustus 2009 het advies heeft uitgebracht.
Op basis van dit advies stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres door de wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie is gekomen en geen schade in de zin van waardevermindering van het pand heeft geleden. Ten aanzien van het verzoek om nadeelcompensatie stelt verweerder vast dat eiseres een schade heeft geleden van € 36.210 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 maart 2009 en vergoeding voor deskundigenkosten van € 1.750,-. Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule heeft verweerder afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 augustus 2009 dit standpunt gehandhaafd.
5. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd.
SAOZ kan niet als een onafhankelijk en onpartijdig adviseur kan worden aangemerkt. Daartoe merkt eiseres op dat SAOZ, naast advisering over het verzoek van eiseres, verweerder ook heeft geadviseerd over de begrenzing van het schadegebied. Dit afbakeningsadvies is volgens eiseres bepalend geweest voor de afwijzing van haar verzoek. Eiseres stelt dat het afbakeningsadvies, in strijd met de Procedureregeling Planschade-vergoeding 2005, niet aan haar is voorgelegd en dat zij heeft daar niet op kunnen reageren.
Het is evident dat sprake is van indirect planologisch nadeel als gevolg van het wegvallen van de verkeersbestemming voor de voorheen bestaande Marktstraat en Torenstraat en het onbereikbaar worden van de Lange Zelke vanaf de Oude Markt.
Verweerder heeft het toegekende bedrag voor nadeelcompensatie ten onrechte op een te laag bedrag gesteld. De omvang van de geleden schade stelt eiseres op € 236.000,-. De in de toekomst te lijden schade begroot eiseres op € 235.000,-. Voor zover dit bedrag niet of niet geheel voor vergoeding in aanmerking komt dient de hardheidsclausule te worden toegepast.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. SAOZ is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer 13 januari 2010, 200904677, LJN: BK8953) te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat SAOZ met het oog op een te reserveren budget is verzocht een schatting te maken van uit te keren schadevergoedingen inzake het Fonteyne-project. Daartoe is SAOZ nagegaan uit welk gebied rondom de bouwput schadeclaims te verwachten waren. Daarbij is uitdrukkelijk geen gebiedsbegrenzing voor de ANV bepaald. Het budget is naar aanleiding van de analyse door SAOZ verhoogd tot € 600.000,-. Deze beoordeling heeft niet ten doel gehad om verzoeken om schadevergoeding op voorhand af te wijzen of het toepassingsbereik van de ANV te beperken, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat SAOZ de gemeente Vlissingen ook heeft geadviseerd bij de hiervoor omschreven schatting nog niet meebrengt dat het aan verweerder uitgebrachte advies over het verzoek van eiseres niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar verzoek met name is afgewezen op de grond dat haar onderneming niet is gelegen is binnen een bepaald gebied. In dat kader stelt de rechtbank vast dat het door de raad van de gemeente Vlissingen aanvaarde voorstel van verweerder van 7 april 2009, waar eiseres naar verwijst ter ondersteuning van haar grief, een voorlopige raming betreft van de uit te keren schadevergoedingen waarbij nadrukkelijk het voorbehoud is gemaakt van nieuwe claims aangezien SAOZ nog niet in alle gevallen over de omvang van de schade heeft geadviseerd. In het voorstel is verder opgenomen dat deze budgetraming aan wijzigingen onderhevig kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze passage aannemelijk dat het niet de bedoeling van verweerder is geweest om schadeclaims op voorhand af te wijzen en dat alle claims van ondernemingen reëel zijn beoordeeld. Eiseres heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van SAOZ in twijfel getrokken zou moeten worden. Van strijd met de Procedureregeling is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is in zoverre ongegrond.
7. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals deze wet luidde tot 1 juli 2008 en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de nieuwe planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het bestemmingsplan "Binnenstad" kent aan de gronden van het plangebied voor zover van belang de bestemming "Centrumdoeleinden” toe. Daartoe behoren de bestemmingen detailhandel, dienstverlenende bedrijven , zakelijke dienstverlening, horecabedrijven, hotel-pensionbedrijven, kantoren, maatschappelijke doeleinden, toeristisch-recreatieve bedrijven, woondoeleinden, ambachtelijke bedrijven en sekswinkels. Toegelaten worden gebouwen met een maximale goothoogte van respectievelijk 12 meter en 16 meter en een maximale bouwhoogte van respectievelijk 12 meter en 19 meter.
Op de gronden met de aanduiding opg (ondergrondse parkeergarage toegestaan) is de realisatie van een ondergrondse parkeergarage mogelijk. Op de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” is mede de realisatie van een bovengrondse en ondergrondse parkeergarage mogelijk.
Uit de toelichting op dit plan blijkt dat de verkeersfunctie van de Marktstraat en de Torenstraat komt te vervallen. Het winkelcircuit in de Lange Zelke zal worden doorgetrokken tot de Spuistraat. Via een aan te leggen passage zal de Oude Markt kunnen worden bereikt. Ook de verkeersfunctie van de Lange Zelke tussen de Spuistraat en de Torenstraat komt te vervallen.
Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Spuistraat", met voor zover van belang de bestemmingen "Detailhandel”, “Woondoeleinden”, “Kantoren”, “Openbare en bijzondere doeleinden” en “Verkeersdoeleinden”. Gebouwen ten behoeve van deze bestemmingen mochten een goothoogte hebben van negen meter, met dien verstande dat voor gebouwen ten behoeve van de bestemming “Detailhandel” een goothoogte van 12 meter was toegestaan. Gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” waren bestemd voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, pleinen en bouwwerken niet zijnde gebouwen.
Eiseres stelt dat als gevolg van het bestemmingsplan “Binnenstad” de Torenstraat en een deel van de Marktstraat hun verkeersbestemming hebben verloren. Daarmee is ook het winkelrondje Walstraat, Kleine Markt, Sint Jacobsstraat, Oude Markt, Marktstraat, Lange Zelke, Walstraat komen te vervallen en zijn het Bellamypark, de Oude Markt, de Kerkstraat, de Sint Jacobspassage en de Kleine Markt buiten het kernwinkelgebied komen te liggen. Met het wegvallen van deze bestemming is het stratenpatroon in nadelige zin gewijzigd en is slechts een verbindende steeg tussen Spuistraat en de Oude markt overgebleven die voor het winkelend publiek onaantrekkelijk is. De winkel van eiseres is minder goed bereikbaar.
SAOZ heeft daarover gesteld dat in planologische zin nog steeds sprake is van een winkelrondje Spuistraat, Oude Markt, Sint Jacobsstraat, Walstraat, Lange Zelke, Spuistraat en dat de wijziging van het stratenpatroon geen planologische verslechtering bertekent. De rechtbank deelt die conclusie. Zij stelt vast dat in het kernwinkelgebied door de realisatie van de parkeergarage (met een voorheen niet bestaande ruime capaciteit van ongeveer 300 voertuigen) op de locatie Lange Zelke-Spuistraat een nieuw bronpunt voor het gebied is gecreëerd. Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit een verbetering in van het kernwinkelgebied alsmede van de bereikbaarheid daarvan. In dit verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat een doorgang is gerealiseerd door het Fonteynegebouw van de Lange Zelke naar de Oude Markt. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de bereikbaarheid van de onderneming van eiseres slechter is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van het advies van SAOZ het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade terecht afgewezen omdat het plan eiseres niet in een nadeliger positie heeft gebracht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
8. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de ANV ontstaat het recht op schadevergoeding slechts bij uitvoering van een gemeentelijk werk, indien de gemeenteraad deze verordening op dat werk van toepassing heeft verklaard. Ingevolge het tweede lid kent het college degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een gemeentelijk werk, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ANV komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Ingevolge het tweede lid komt schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren, drukt.
Ingevolge artikel 4 van de ANV wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, niet vergoed.
Ingevolge artikel 5 van de ANV kan de in artikel 4 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Verweerder heeft het toegekende bedrag voor nadeelcompensatie gesteld op € 36.210,-. In het advies van SAOZ is de bepaling van dit bedrag opgenomen. Daaruit is af te leiden dat het jaar 2003 als referentiejaar is genomen en dat de periode 2004 tot en met 2007 als te beoordelen schadeperiode wordt aangemerkt. De omzetderving in de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 ten opzichte van het jaar 2003 is in totaal berekend op € 150.542,- hetgeen met toepassing van een gemiddelde winstmarge van 52% neerkomt op een verlies aan brutowinst van € 78.282,-. Op dit bedrag is een bedrag van € 30.002,- aan gerealiseerde besparingen op personeels- en verkoopkosten in mindering gebracht. Voorts is een korting toegepast van 25% voor normaal maatschappelijk risico. Bij de vaststelling van bedrag van het de nadeelcompensatie is afgezien van een vergelijking van de omzet van de winkel in Vlissingen met de omzetten behaald in andere vestigingen van eiseres, omdat de omzet van de winkel in Vlissingen in 2002 en 2003 aanzienlijk slechter was dan in de andere filialen van eiseres.
De werkzaamheden in het kader van het project Fonteyne- kort weergegeven en omschreven in het rapport van SOAZ - zijn gefaseerd uitgevoerd. Tussen februari 2003 en augustus 2004 zijn de werkzaamheden beperkt van omvang. Vanaf augustus 2004 zijn de werkzaamheden geïntensiveerd met sloopwerkzaamheden aan de voormalige Aldi en de Hema, waarbij de Torenstraat en de Marktstraat zijn afgesloten. Vanaf november 2004 is gewerkt aan de aanleg van de parkeergarage aan de Spuistraat. Vanaf april 2006 werden herinrichtingswerkzaamheden uitgevoerd en eind 2007 zijn de laatste werkzaamheden uitgevoerd. De aard en omvang van de werkzaamheden zijn door eiseres niet bestreden.
Schadeperiode en referentiejaar
8.1. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van jaar 2003 als referentiejaar en de referentieperiode beperkt tot slechts één jaar. Daarenboven dient voormeld jaar en geheel 2004 tot de schadeperiode te worden gerekend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het hiervoor genoemde overzicht van de werkzaamheden is af te leiden dat de werkzaamheden in 2003 zijn aangevangen met archeologisch onderzoek op de Oude Markt en het verplaatsen van enkele bomen. Hierdoor was de Oude Markt beperkt toegankelijk en kon er niet langer worden geparkeerd. Het achter de winkel gelegen parkeerterrein Zeemanserve, het Bellamypark en de parkeergarage aan het Scheldeplein waren evenwel bereikbaar. Vanaf augustus 2004 en oktober 2004 hebben sloopwerkzaamheden plaatsgevonden aan de voormalige Aldi en de voormalige Hema en de Spuistraat was afgesloten voor doorgaand verkeer vanaf november 2004 in verband met infrastructurele werkzaamheden als gevolg waarvan ook de parkeervoorzieningen beperkt waren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die uitgevoerd zijn in 2003 en in een deel van 2004 van enige invloed zijn geweest op de omzetontwikkeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het jaar 2003 en een deel van 2004 terecht niet in de schadeperiode heeft opgenomen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in beginsel een referteperiode van drie jaar voorafgaand aan de schadeperiode wordt aangehouden waarover een gemiddelde omzet wordt berekend. In gevallen van een bestendig stijgende of bestendig dalende lijn in de omzet wordt hiervan afgeweken en wordt de referteperiode verkort omdat in die gevallen of de ondernemer of verweerder in het nadeel is .In het geval van eiseres is sprake van een bestendig dalende lijn in de omzet vanaf het jaar 2001. Het gemiddelde van de omzet is in dat geval hoger dan in het laatste jaar van de drie gehanteerde jaren. Uitgaan van de gemiddelde omzet over drie jaar zou betekenen dat andere factoren, los staand van de werkzaamheden in het kader van het project Fonteyne, zouden doorwerken in het bepalen van de hoogte van de vergoeding, hetgeen niet juist zou zijn. Het op deze wijze vaststellen van de referteperiode is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. In het geval van eiseres is mitsdien terecht uitgegaan van 2003 als refertejaar. De omstandigheid dat verweerder een vergelijking van de omzet met andere filialen van eiseres achterwege heeft gelaten is naar het oordeel van de rechtbank evenmin niet onredelijk, nu voor het verschil geen verklaring kan worden gevonden in de uitvoering van voornoemd project.
Besparingen
8.2. Eiseres voert tevens aan dat verweerder ten onrechte de gerealiseerde besparingen op personeels- en verkoopkosten in mindering heeft gebracht op het schadebedrag.
Verweerder stelt zich overeenkomstig het advies van SAOZ op het standpunt dat in het kader van de verplichting om de schade te beperken van een ondernemer mag worden verlangd dat de kosten van personeel en andere variabele, dan wel semi-variabele lasten worden aangepast aan een verminderde omzet. De rechtbank deelt die opvatting. Gelet op de wijze waarop de brutowinst is vastgesteld, vermindering van de omzet met inkoopwaarde van de omzet, heeft verweerder de besparing op voormelde kosten terecht op de brutowinst in mindering gebracht ( zie bijv. LJN:AU3801). Eiseres heeft geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat de besparingen geen verband houden met de, dalende, omzetontwikkeling. Niet bestreden is dat de besparingen binnen de schadeperiode zijn gerealiseerd. De door eiseres aangevoerde rechtspraak ziet op civielrechtelijke schadevergoeding die toepassing mist, nu het hier gaat om toepassing van de artikelen 7 en 8 van de ANV (schadebeperking en verrekening van voordeel). Met de gerealiseerde besparingen op personeels- en verkoopkosten is terecht rekening gehouden..
Normaal maatschappelijk risico
8.3. Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte een korting van 25% wegens normaal maatschappelijk risico heeft toegepast.
De rechtbank overweegt dat de beleidskeuze om vanwege normaal maatschappelijk risico, in beginsel niet meer dan 75 procent van de als gevolg van de bouwactiviteiten veroorzaakte winstderving of inkomstenderving over de daarvoor in aanmerking komende jaren te vergoeden, op zichzelf niet in strijd is met enige rechtsregel of enig rechtsbeginsel. De eigenaren van gebouwen in een binnenstad als Vlissingen dienen rekening te houden met de mogelijkheid van overlast als gevolg van infrastructurele aanpassingen, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de op omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank is het in aanmerking genomen kortingspercentage niet zodanig onredelijk, dat op grond daarvan het besluit vernietigd zou moeten worden. Van bijzondere omstandigheden in het concrete geval die nopen tot afwijking van het gestelde percentage is de rechtbank niet gebleken. Ook is door verweerder geen rechtens relevant vertrouwen gewekt dat de vorenbedoelde korting achterwege zou blijven.
Naijlschade
8.4. Eiseres stelt dat ook de schade die wordt geleden na 2008 in de berekening dient te worden betrokken. Zij stelt dat de schade zich zal uitstrekken over een periode van 10 jaar. Zij wijst op het definitieve verdwijnen van de Torenstraat en de Marktstraat en voorts op het feit dat dat de loop nog steeds niet terug is.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bereikbaarheid van de winkel van eiseres volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt omtrent de duur van de naijlschade. De winkel van eiseres is na voltooiing van de werkzaamheden aan het begin van het beoogde nieuwe bronpunt gesitueerd. Uit de door eiseres bij brief van 5 oktober 2011 overgelegde gegevens is af te leiden dat na 2007 sprake is van een herstel van de omzet in de jaren 2008 tot en met 2010. Verweerder heeft ter zitting niet bestreden dat het kan zijn dat de omzetten na voltooiing van de werkzaamheden nog niet terstond op het oude peil zijn, maar zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk naijl-effect kan zich gedurende maximaal drie maanden voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ontwikkeling van de omzetten van eiseres na de beëindiging van de werkzaamheden niet uitgesloten kan worden dat zich in het geval van eiseres naijlschade heeft voorgedaan. Nu deze naijlschade niet in de schadeberekening van verweerder betrokken is ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit in zoverre te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank dient alsnog een onderzoek naar het zich al dan niet voordoen van naijlschade en naar een eventuele omvang daarvan plaats te vinden, waarbij de rechtbank een begrenzing in tijd van een eventuele naijlschade tot zes maanden na het einde van de werkzaamheden passend zou achten. Het beroep is in zoverre gegrond.
9. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ANV kan het college, de adviseur gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt. Deze regeling wordt hierna aangeduid als de hardheidsclausule.
Verweerder stelt zich op standpunt dat toepassing van hardheidsclausule aan de orde is indien de formele beoordeling van het verzoek om nadeelcompensatie niet leidt tot de conclusie, dat er sprake is van in causaal verband staand en voor vergoeding in aanmerking komend nadeel, doch dat de daarop gebaseerde beslissing zou leiden tot onredelijke onwenselijke en/of schrijnende uitkomsten. Bijzondere feiten of omstandigheden zijn hiervoor van belang.
De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk. Nu aan eiseres een vergoeding uit hoofde van nadeelcompensatie is toegekend is verweerder terecht niet toegekomen aan de vraag of in het geval eiseres de hardheidsclausule moet worden toegepast. Het beroep is in zoverre ongegrond.
10. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de ingangsdatum van de wettelijke rente onjuist is bepaald.
Artikel 10 van de ANV bepaalt dat een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek deel kan uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat, wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door de gemeente.
Vast staat dat het verzoek van eiseres door verweerder is ontvangen op 27 juni 2008. Verweerder heeft over de toegekende schadevergoeding wettelijke rente berekend vanaf 26 maart 2009, omdat eerst op laatstgenoemde datum de benodigde financiële gegevens door eiseres beschikbaar waren gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 10 van de ANV het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat uitputtend regelt en geen ruimte voor beleid biedt. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: 9640, 200907840) mist daarom betekenis. De ingangsdatum van de wettelijke rente dient bepaald te worden op 27 juni 2008. Het beroep is in zoverre gegrond.
11. Eiseres stelt dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat ten behoeve van de onttrekking van de Markstraat en de Torenstraat aan het verkeer geen onttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet zijn genomen. Op grond van dit onrechtmatig handelen dient de schade van eiseres onverkort te worden vergoed.
De rechtbank neemt in aanmerking, dat de Wegenwet ziet op de zorg voor en het onderhoud van wegen, waarbij de overheid zorg heeft voor de instandhouding en bruikbaarheid der openbare wegen (Kamerstukken II 1927/28, 362, 3). De onttrekking van wegen aan de openbaarheid heeft aldus dan ook alleen betrekking op wegen die na de onttrekking aan de openbaarheid blijven bestaan; de onderhoudsverplichting gaat over op de particuliere eigenaar. Dit speelt geen rol indien wegen worden verwijderd. Daarnaast dient in aanmerking te worden genomen dat op grond van de WRO, die posterieur is aan de Wegenwet, bestemmingen van plandelen zoals verkeersbestemmingen, kunnen worden gewijzigd in andere bestemmingen, die vervolgens verwezenlijkt kunnen worden zonder nadere besluitvorming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel, dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder op grond van de omstandigheid dat hij geen onttrekkingsbesluiten heeft genomen.
12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gedeeltelijk gegrond.
13. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor het ziet op de vaststelling van de nadeelcompensatie en voor zover het ziet op de vaststelling van de wettelijke rente;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz als voorzitter en mr. J.C.K.W. Bartel en
mr. A. van der Knijff als leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier en op
2 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 02-02-2012