ECLI:NL:RBMID:2012:BV6303

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715374-11
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Nomes
  • J. de Roos
  • A. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging in vereniging door minderjarige verdachte

Op 19 januari 2012 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 4 juli 2011 samen met medeverdachten een gewapende overval heeft gepleegd op de Plus-supermarkt in Scharendijke. De verdachte, vermomd met een masker en gewapend met een nepwapen, heeft de caissières bedreigd en geld geëist. Tijdens de overval is er geweld gebruikt, waarbij een van de caissières op haar arm is geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in nauwe samenwerking hebben gehandeld, wat leidt tot de bewezenverklaring van diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere strafbare feiten van de verdachte en zijn problematiek, waaronder een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een maatregel opgelegd voor de duur van twaalf maanden, bestaande uit plaatsing in het Multidimensionaal Treatment Foster Care (MTFC) behandelprogramma van het Leger des Heils, en het volgen van een agressieregulatietraining. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder de Plus-supermarkt en de betrokken caissières, die schade hebben geleden door de overval.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering van de Plus-supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade en heeft de verplichting opgelegd om de schade te vergoeden, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan in het belang van de slachtoffers en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715374-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 januari 2012
in de strafzaak tegen de minderjarige verdachte
[verdachte 1],
geboren op [1994],
wonende te [adres],
gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind, Rijksstraatweg 24,
2171 AL Sassenheim,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Penn, advocaat te Maastricht,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 5 januari 2012, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2011 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 465 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Plus-supermarkt Scharendijke, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met (een)
bivakmuts(en) en/of (een) (gezichts)masker(s) en/of (in elk geval) (een)
bedekte gezicht(en)) tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)
en/of een mes en/of het (daarbij) schreeuwen/roepen: "Dit is een overval,
geld, geld!" en/of "Lade open doen!" en/of het (steeds op zeer korte afstand)
richten van dat/een mes op die [slachtoffer 1] en/of richten van dat/een mes
en/of dat/een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 2]
en/of richten van dat/een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of het slaan en/of stompen van die [slachtoffer 3] op/tegen een arm;
art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de aangiften van de betrokken slachtoffers en
de afgelegde verklaringen van verdachte en diens twee medeverdachten te bewijzen dat verdachte zich samen met twee anderen heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde overval op de Plus-supermarkt te Scharendijke, waarbij verdachte samen met één van zijn medeverdachten, gemaskerd, bij die supermarkt naar binnen is gegaan, en al roepend "Dit is een overval, geld, geld!" en/of "Lade open doen!", met een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meerdere medewerksters van die supermarkt heeft bedreigd met geweld en jegens één van de caissières geweld heeft gebruikt door haar op één van haar bovenarmen te slaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachte hoogstens als een bedreiging met geweld kunnen worden gekwalificeerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en de afgelegde verklaringen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden .
Op 4 juli 2011, rond 17.50 uur, vindt een overval plaats in de Plus-supermarkt aan de Dorpsstraat 15 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland. Bij die overval wordt uit één van de kassa’s een hoeveelheid geld weggenomen, die toebehoort aan die supermarkt .
[slachtoffer 1] , veertien jaar oud, staat op het moment van de overval achter de
servicebalie, tegenover kassa 1. [slachtoffer 2] , vijftien jaar oud, zit achter kassa 1 en [slachtoffer 3] , vijftien jaar oud, achter kassa 2. Bij kassa 1 en 2 staan mensen om af te rekenen, waaronder [slachtoffer 4] , achttien jaar oud, eveneens medewerkster van de Plus-supermarkt. Uit hun afgelegde verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt - samengevat - het volgende:
- twee jongens komen de winkel binnen, al roepend "Dit is een overval, geld, geld!" en/of "Lade open doen!";
- één van de jongens draagt een bivakmuts. Hij is gewapend met een mes. Hij loopt naar de servicebalie en beveelt [slachtoffer 1] onder dreiging met een mes - dat hij in haar richting houdt - om de kassalade te openen. Als dit haar lukt pakt de jongen geld uit de kassalade. De jongen wendt zich ook tot [slachtoffer 2]. Hij houdt het mes in haar richting en zegt dat hij geld moet hebben;
- de andere jongen draagt een wit masker voor zijn gezicht en heeft een petje op. Hij is gewapend met een op een vuurwapen gelijkend balletjespistool. In het gangpad tussen de kassa’s waarachter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zitten, richt hij dat nepwapen op [slachtoffer 3] en op [slachtoffer 2]. Hij beveelt hen de kassa’s te openen. Als [slachtoffer 4] ziet dat het haar collega [slachtoffer 3] niet lukt om de kassalade te openen, gaat zij haar helpen, waarbij de jongen met het masker het nepwapen ook op haar richt;
- voordat de jongens de winkel uitrennen krijgt [slachtoffer 3] een klap op haar rechter bovenarm van de jongen met het balletjespistool.
De in de processen-verbaal van politie vervatte verklaringen van verdachte en de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] laten zich, in onderling verband en samenhang beschouwd, als volgt samenvatten:
- in de middag van 4 juli 2011 beramen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen het plan om een overval in een supermarkt te plegen om daarmee geld te verdienen;
- het aanvankelijke plan is om de Golf supermarkt in Burgh-Haamstede te overvallen, maar dit plan verandert als verdachte het idee oppert om de overval in de Plus-supermarkt in Scharendijke te doen;
- het plan wordt gezamenlijk verder bedacht en voorbereid. Er wordt onderling een rolverdeling afgesproken: verdachte en [medeverdachte 1] zullen naar binnen gaan en [medeverdachte 2] zal verderop, achter de aldaar gelegen dijk aan het Grevelingenmeer, op hen wachten. Verdachte en [medeverdachte 1] zullen andere kleding aantrekken en gezichtsvermomming dragen (“om er gevaarlijk uit te zien”, aldus [medeverdachte 1]). Verdachte toont de anderen een zogeheten bb-gun (een op een Walther pistool gelijkend balletjespistool);
- afgesproken wordt dat [medeverdachte 2] na het omkleden van verdachte en [medeverdachte 1] hun eerder gedragen kleding zal klaarleggen om zich na de overval daarin weer te kleden en dat hij hun fietsen gereed zal zetten om daarop verder te kunnen vluchten. Ook spreken zij af om de buit onderling te verdelen;
- verdachte en [medeverdachte 1] zoeken thuis andere kleding uit. [medeverdachte 2] neemt een gezichtsbedekkend (Phantom of the opera-)masker mee van huis en - volgens verdachte en [medeverdachte 1] - ook een bivakmuts;
- in de tuin van de oom en tante van verdachte passen verdachte en [medeverdachte 1] de bij de overval te dragen kleding en ook zetten zij het masker en de bivakmuts even op;
- verdachte geeft [medeverdachte 1] een mes uit de keuken van zijn oom en tante;
- gedrieën gaan verdachten naar Scharendijke, alwaar ze langs de Plus-supermarkt lopen om te kijken of het druk is in de winkel. [medeverdachte 2] gaat met dat doel in die winkel en koopt er een aantal blikjes drinken;
- vervolgens trekken verdachte en [medeverdachte 1] achter de dijk de door hen meegenomen andere kleding aan, zetten hun gezichtsvermomming op en lopen bij de supermarkt naar binnen;
- verdachte draagt het masker voor zijn gezicht en hij heeft het balletjespistool in één van zijn handen. Hij rent naar één van de kassa’s, richt het balletjespistool op de caissière en zegt dat ze de kassa open moet maken en dat hij geld moet hebben;
- [medeverdachte 1] draagt de bivakmuts. Met het mes in een gehandschoende hand rent hij naar de servicebalie. Als de betrokken caissière de kassalade eenmaal heeft geopend pakt hij daaruit een hoeveelheid geld;
- verdachte en [medeverdachte 1] rennen daarop de winkel uit en gaan over de dijk in de richting van [medeverdachte 2]. Als [medeverdachte 2] ziet dat verdachte en [medeverdachte 1] worden achtervolgd zet hij het ook op een rennen. Hij wordt ingehaald door verdachte en [medeverdachte 1];
- verdachten worden kort daarop alle drie – op aanwijzing en met behulp van omstanders – ingerekend door de politie;
- het geld, het mes en het balletjespistool zijn niet terug gevonden. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij het geld en het mes tijdens zijn vlucht verloren. Volgens verdachte heeft hij het balletjespistool aan [medeverdachte 2] gegeven. Deze ontkent dit.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene was die vermomd met een wit masker en met een nepwapen de supermarkt binnen is gerend, dat nepwapen heeft gericht op de caissière die achter kassa 2 zat en tegen haar heeft geroepen om de kassa te openen. In zijn beleving heeft hij het nepwapen alleen op die caissière gericht. Hij heeft ontkend dat hij de caissière bewust heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij haar met het nepwapen kan hebben geraakt toen hij zich omdraaide.
De rechtbank acht die laatste verklaring van verdachte niet geloofwaardig, omdat drie personen hebben gezien dat verdachte een slaande beweging met het nepwapen op de bovenarm van [slachtoffer 3] heeft gemaakt , terwijl vast staat dat [slachtoffer 3] aan de buitenzijde van haar rechter bovenarm een blauwige verkleuring met een doorsnee van zes centimeter had .
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het nepwapen niet alleen op de caissière van kassa 2 ([slachtoffer 3]) heeft gericht, maar ook op de caissière van de naastgelegen kassa 1 ([slachtoffer 2]) en de medewerkster [slachtoffer 4], die naar [slachtoffer 3] is toegelopen om haar te helpen bij het openen van de kassa. Zij grondt dit oordeel op de verklaringen van de betrokken aangeefsters en op de eigen verklaring van de verdachte ter zitting. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat er iemand bij de caissière van kassa 2 kwam om haar te helpen (te weten: [slachtoffer 4]) en dat hij, staande in het gangpad tussen de kassa’s 1 en 2 met het nepwapen in één van zijn handen, zich heeft omgedraaid. Verdachte heeft zich aldus met het nepwapen gekeerd naar de caissière van kassa 1 (te weten: [slachtoffer 2]).
De rechtbank is van oordeel, dat sprake is van diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld in vereniging, nu sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij het plan om de overval te plegen en dat één van de medeverdachten geld heeft weggenomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2011 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan Plus-supermarkt Scharendijke,
welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met een bivakmuts en een gezichtsmasker tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes en het daarbij roepen: "Dit is een overval, geld, geld!" en/of "Lade open doen!" en het (steeds op korte afstand) richten van dat mes op die [slachtoffer 1] en richten van dat mes en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2]
en richten van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en het slaan van die [slachtoffer 3] op een arm.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen acht gevorderd om verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar.
Hij heeft gevorderd om tevens de gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen voor de duur van een jaar, inhoudende een plaatsing in het Multidimensionaal Treatment Foster Care (verder: MTFC) programma van het Leger des Heils en het volgen van een agressieregulatietraining, waarbij de verdachte zich zal dienen te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Jeugdreclassering.
Volgens de officier van justitie zal verdachte bij deze gevorderde straftoemeting spoedig in het MTFC-programma geplaatst kunnen worden omdat op de vonnisdatum de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, is verstreken. De geëiste voorwaardelijke jeugddetentie is gelijk aan de duur van de maatregel en dient als “stok achter de deur” voor het geval de verdachte zich niet aan aanwijzingen en voorschriften van de Jeugdreclassering in het kader van de maatregel houdt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij heeft samen met zijn twee minderjarige medeverdachten het plan opgevat om een supermarkt te overvallen en zich daartoe te vermommen met een zijn gezicht bedekkend masker en zich te bewapenen met een neppistool. De medeverdachte, die de overval samen met verdachte feitelijk uitvoerde, zou zijn gezicht bedekken met een bivakmuts en is door verdachte voorzien van een mes. Aldus vermomd en bewapend zijn verdachte en die medeverdachte de winkel binnen gerend en hebben zij onder dreiging van die wapens tegen de vier nog jeugdige caissières/medewerksters van die winkel (van veertien tot achttien jaar oud) geroepen dat zij de kassalades moesten openen. De medeverdachte heeft uit één van de kassa’s een hoeveelheid geld weggenomen en verdachte heeft één van de caissières op haar arm geslagen.
Dit mede door verdachte gepleegde strafbare feit heeft een enorme impact gehad op de slachtoffers. Zij hebben door het geweld en de bedreiging met geweld doodsangsten uitgestaan en hebben – blijkens hun slachtofferverklaringen – nog gedurende geruime tijd een onveilig gevoel aan het handelen van verdachte en zijn medeverdachten overgehouden. Doordat de overval plaatsvond op klaarlichte dag en in aanwezigheid van veel winkelend publiek, heeft verdachte door zijn gedragingen ook deze omstanders veel schrik en angst aangejaagd. Verder is aannemelijk dat deze gewelddadige overval ook bij de betrokken familie van de slachtoffers en de bewoners van het dorp Scharendijke de gevoelens van onveiligheid en onrust hebben versterkt.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben slechts uit financieel gewin gehandeld en hebben zich niet om de slachtoffers bekommerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tevoren niet heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. Hij vond het destijds “stoer” om de overval te plegen en dacht dat zijn vrienden daardoor tegen hem op zouden kijken.
Verdachte is blijkens zijn strafblad al meermalen eerder wegens overtredingen van de Wet wapens en munitie, mishandeling en baldadigheid met de politie in aanraking gekomen. Hij heeft ter afdoening daarvan geldboetes betaald en korte werkstraffen verricht.
De kinder- en jeugdpsychiater Van der Lugt en de GZ-psycholoog Hoogstraten hebben in hun rapportages van 27 september 2011 en 3 oktober 2011 hun oordeel gegeven over de geestvermogens van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens die deskundigen is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Deze gedragsstoornis kenmerkt zich door een aanhoudend patroon van agressief opstandig gedrag, weigeren zich te voegen naar verzoeken of regels van volwassenen en het boos en wraakzuchtig reageren. Ook is volgens hen bij verdachte sprake van middelengebruik, een identiteitsprobleem, een bedreigde persoonlijkheid met antisociale en narcistische trekken en een ouderkind relatie probleem. Verdachte kent niet de veiligheid van het aangestuurd worden door iemand die (beter) zicht heeft op de situatie en consequenties. Het leven in twee verschillende culturen (de Chinese en de Nederlandse) maakt het voor hem nog complexer. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de stoornis en de andere problemen, met uitzondering van het middelengebruik, ook aanwezig, wat maakt dat de deskundigen verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar achten voor de bewezen gedragingen. De deskundigen achten de kans op herhaling van grensoverschrijdend gedrag groot.
De gedragsdeskundigen adviseren om verdachte binnen een duidelijk opvoedingskader met heldere grenzen, structuur en aandacht verder op te voeden en bij te sturen. Hij dient volgens hen intensief behandeld te worden op het vlak van zijn identiteitsontwikkeling, sociale relaties, het mogen voelen en ervaren van emoties in verhouding tot de eisen en verwachtingen die zijn familie aan hem stelt. Dit kan het best worden uitgevoerd door aan verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel (verder ook: GBM) op te leggen en hem binnen die GBM in het MTFC-behandelprogramma van het Leger des Heils te plaatsen. Door middel van het MTFC-behandelprogramma krijgt verdachte duidelijke grenzen en structuur aangeboden en wordt hij uit zijn directe omgeving gehaald, hetgeen positief kan werken voor zijn verdere ontwikkeling.
Verder adviseren de deskundigen om in het GBM-traject aandacht te besteden aan, dan wel modules op te nemen inzake de scholing van verdachte, zijn contacten met de vader en die goed af te stemmen op die met de moeder, een agressieregulatietraining en (afhankelijk van de resultaten van dat traject) op termijn een eventuele begeleide kamertraining om verdachte toe te leiden naar zelfstandig wonen. Ook adviseren de deskundigen een taak- en/of werkstraf, bij voorkeur gericht op leren en werken in instellingen waar empathie een belangrijke attitude vormt, zoals bij gehandicapten, bejaarden of zieke mensen.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de strafrechtelijke afdoening. De Raad heeft de rapportages van de gedragsdeskundigen daarin betrokken en heeft zich vervolgens in zijn rapport van 22 november 2011 op het standpunt gesteld dat het opleggen van een GBM met MTFC het meest passend is bij de problematiek van verdachte. De gemiddelde duur van een GBM bedraagt volgens de Raad negen maanden. De Raad adviseert daarom om aan verdachte een GBM op te leggen voor de duur van een jaar in de vorm van het meewerken aan een plaatsing in MTFC, ook als dit inhoudt het volgen van een agressieregulatietraining en een zelfstandigheidstraining na de plaatsing in het MTFC. Tevens adviseert de Raad om aan verdachte een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf gericht op het werken met bejaarden, gehandicapten of zieke mensen. Bij het rapport van de Raad is een Advies inzake een GBM betreffende verdachte gevoegd, dat is opgesteld door drs. Veth, gedragsdeskundige bij de Raad.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een uitgebreide inhoudelijke toelichting over de geadviseerde MTFC-plaatsing ingebracht. Indien de rechtbank het advies overneemt, zal het Leger des Heils, na hiervoor opdracht te hebben gekregen van de jeugdreclassering, de inhoudelijke uitvoering van het MTFC op zich nemen.
In de brief d.d. 15 december 2011 van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, die is ondertekend door de projectmanager MTFC, is aangegeven dat het van belang is dat verdachte rechtstreeks vanuit detentie kan instromen in het behandelprogramma. Hij kan aansluitend op de uitspraak van 19 januari 2012 geplaatst worden in een gezin in Waal, als hij afziet van hoger beroep. De plaatsing kan gerealiseerd worden op voorwaarde dat er voor hem een zinvolle dagbesteding gevonden is, te weten school of (vrijwilligers-) werk. Hij wordt tijdens zijn behandeling voorbereid op doorstromen naar een vorm van begeleid zelfstandig wonen. Bureau Jeugdzorg draagt verantwoordelijkheid voor de indicatie voor een begeleid wonen. De indicatie dient in de komende maanden gerealiseerd te worden zodat hij na zijn 18e aansluitend op MTFC (na zes tot negen maanden) kan doorstromen naar begeleid zelfstandig wonen.
De Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg Zeeland heeft onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van de GBM. In de rapportage Plan van Aanpak uitvoering GBM van 3 januari 2012 vermeldt de Jeugdreclassering dat binnen de GBM de volgende interventies zullen worden opgenomen: (1) MTFC (negen maanden), (2) begeleiding vanuit de Jeugdreclassering en (3) een agressieregulatie-training. De MTFC kan direct na de uitspraak rechtstreeks vanuit detentie gestart worden en kan plaats vinden bij het Leger des Heils. Daarbij zou men graag toestemming hebben van de rechter om urinecontroles te mogen uitvoeren. De Jeugdreclassering kan uitvoering geven aan de in te zetten modules/interventies van de GBM. Deze zullen de eerste zes maanden van de GBM worden uitgevoerd. Mocht het nodig zijn kunnen na die fase nog extra interventies worden ingezet.
Tenslotte heeft D. van Overbeeke van de Jeugdreclassering ter zitting een nadere toelichting gegeven over de vraag of er voor verdachte al een zinvolle dagbesteding is gevonden, een door het Leger des Heils gestelde voorwaarde voor plaatsing van verdachte in het MTFC-traject. Van Overbeeke heeft verklaard dat scholing of (vrijwilligers-)werk binnen de termijn tot de uitspraak gerealiseerd kan worden. Die trajecten zijn al ingezet. De bedoeling is om verdachte te laten instromen op een school in de regio Rotterdam. Omdat het lastig is om gedurende een schooljaar iemand in te laten stromen bij het reguliere middelbaar onderwijs (want daarvoor geldt een inschrijvingstermijn tot de herfstvakantie), zal er – voor het geval er geen onderwijsaanbod vanuit het reguliere onderwijs komt – gezocht gaan worden naar een plaats bij het volwassenenonderwijs (vavo), waar “last minute instromers” makkelijker worden geaccepteerd. Het MTFC heeft zich bereid verklaard om te helpen bij het vinden van een school, omdat het MTFC daar meer ervaring mee heeft in de regio Rotterdam. Voor het geval er binnen de termijn tot de uitspraak geen school voor verdachte gevonden kan worden, kan er binnen die termijn zeker een dagbesteding voor hem worden gerealiseerd in de vorm van (vrijwilligers-)werk.
De rechtbank neemt het oordeel van de gedragsdeskundigen over en komt tot de conclusie dat verdachte het strafbare feit in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Ook onderschrijft de rechtbank het advies van de deskundigen dat de bij verdachte aanwezige gedragsproblematiek oplegging van de GBM rechtvaardigt. Zij overweegt daarbij dat de ernst van het door verdachte begane misdrijf en de eerdere contacten van de verdachte met de politie wegens misdrijven aanleiding geven tot de oplegging van die maatregel en dat die maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Gelet op de genoemde adviezen zal de rechtbank de duur van maatregel vaststellen op twaalf maanden en daarbij bevelen dat, voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van twaalf maanden.
In combinatie met de GBM acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Daarmee komt de totale duur van de straf en de GBM overeen met de duur van de door de officier van justitie geëiste jeugddetentie, omdat de duur van de vervangende jeugddetentie bij die maatregel (in overeenstemming met artikel 77wc van het Wetboek van Strafrecht) in de plaats is gekomen van de duur van de voorwaardelijke geëiste jeugddetentie.
De rechtbank zal bepalen dat de GBM zal inhouden:
- plaatsing in het Multidimensionaal Treatment Foster Care (MTFC) behandelprogramma van het Leger des Heils, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles;
- het volgen van een agressieregulatietraining;
- het volgen van enig andere door de Jeugdreclassering nader te bepalen module of ander programma voor een verantwoorde terugkeer in de samenleving (zoals een zelfstandigheidstraining na de plaatsing in het MTFC) en het opvolgen van de (overige) aanwijzingen van de Jeugdreclassering,
één en ander onder toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering, afdeling van Bureau Jeugdzorg Zeeland.
De rechtbank stelt vast dat de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie op de dag van de uitspraak de duur van het voorarrest overstijgt. Dit betekent dat, overeenkomstig de adviezen en conform de eis van de officier van justitie, de maatregel onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd als de verdachte afstand doet van zijn recht om hoger beroep tegen het vonnis in te stellen.
De ouders van verdachte en de raadsman hebben ter zitting ingestemd met het opleggen van de GBM, indien deze aansluitend op de uitspraak kan worden gestart. De rechtbank gaat er vanuit dat er op de dag van de uitspraak voor verdachte een zinvolle dagbesteding zal zijn gevonden, primair in scholing subsidiair in de vorm van (vrijwilligers-)werk.
De rechtbank zal het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om daarnaast nog een werk- of leerstraf aan verdachte op te leggen, niet volgen. Zij overweegt daartoe dat de officier van justitie geen werk- of leerstraf heeft geëist, terwijl het werken met bejaarden, gehandicapten of zieke mensen, mogelijk ook als een nader te bepalen module in het
GBM-traject opgenomen kan worden. Bovendien behelst de opgelegde maatregel al een intensief behandelprogramma, dat naar verwachting voor verdachte zwaar zal worden.
7 De benadeelde partijen
In deze strafzaak hebben zich vijf benadeelde partijen gevoegd en vorderingen ingediend
tot vergoeding van schade als gevolg van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. Van de Weijgert, advocaat te Middelburg.
7.1
Plus Fennet BV, gevestigd [adres], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade, tot een bedrag van EUR 3.750,48, waarvan EUR 1.620,26 aan extra personeelskosten, EUR 1.062,08 aan kosten raadsman, inclusief EUR 169,58 btw en totaal EUR 1.068,14 aan kosten EMDR-therapie personeel, inclusief EUR 167,20 btw.
7.2
[slachtoffer 1] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 1]), [adres], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.550,00, waarvan EUR 1.400,00 aan immateriële schade en EUR 150,00 aan kosten raadsman.
7.3
[slachtoffer 2] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 2]), [adres], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.950,00, waarvan
EUR 1.800,00 aan immateriële schade en EUR 150,00 aan kosten raadsman.
7.4
[slachtoffer 3] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 3]), [adres], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.950,00, waarvan
EUR 1.800,00 aan immateriële schade en EUR 150,00 aan kosten raadsman.
7.5
[slachtoffer 4], domicilie kiezend bij haar gemachtigd raadsman mr. Van de Weijgert, Damplein 33, Middelburg, heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.750,00, waarvan EUR 1.600,00 aan immateriële schade en EUR 150,00 aan kosten raadsman.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen. Hij acht de verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de schade en heeft gevorderd om aan verdachte tevens schadevergoedingsmaatregelen op te leggen tot de toegewezen bedragen van de schade, telkens subsidiair vervangende jeugddetentie.
De raadsman heeft de vorderingen niet betwist.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade hebben geleden en de vorderingen niet zijn betwist zal de rechtbank de vorderingen toewijzen, met uitzondering van een bedrag van EUR 336,78 dat is geclaimd door de benadeelde partij Plus Fennet BV wegens aan haar in rekening gebrachte btw. Dit deel van de vordering is niet toewijsbaar, aangezien de btw voor de BV geen schadepost oplevert: zij kan immers als ondernemer de btw verrekenen.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens schadevergoedingsmaatregelen opleggen, bij niet-betaling telkens te vervangen door jeugddetentie, waarbij rekening wordt gehouden met het maximum aantal dagen vervangende jeugddetentie bij die maatregel als bedoeld in artikel 77l, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 36f, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten maken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77w, 77wc, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door
twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dit verband vast dat verdachte de aldus opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft ondergaan, voor zover dit voorarrest niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Maatregel
- legt op aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf (12) maanden, bestaande uit:
- plaatsing in het Multidimensionaal Treatment Foster Care (MTFC) behandelprogramma van het Leger des Heils;
- het volgen van een agressieregulatietraining;
- het volgen van enige andere door de Jeugdreclassering nader te bepalen module of ander programma voor een verantwoorde terugkeer in de samenleving (zoals een zelfstandigheidstraining na de plaatsing in het MTFC) en het opvolgen van de (overige) aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles,
één en ander onder toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering, afdeling van Bureau Jeugdzorg Zeeland;
- beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van twaalf (12) maanden;
Benadeelde partijen
- wijst de vorderingen van de benadeelde partij Plus Fennet BV gedeeltelijk en die van de overige benadeelde partijen volledig toe:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Plus Fennet BV, [adres], van een bedrag van EUR 3.413,70 (zegge: drieduizend vierhonderddertien euro en zeventig eurocent);
- wijst het overige deel van de vordering van Plus Fennet BV af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 1]), [adres], van een bedrag van EUR 1.550,00 (zegge: eenduizend vijfhonderdvijftig euro), waarvan
EUR 1.400,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 2]), [adres], van een bedrag van EUR 1.950,00 (zegge: eenduizend negenhonderdvijftig euro), waarvan
EUR 1.800,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (wettelijk vertegenwoordiger [van slachtoffer 3]), [adres], van een bedrag van EUR 1.950,00 (zegge: eenduizend negenhonderdvijftig euro), waarvan
EUR 1.800,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], domicilie kiezend bij haar gemachtigd raadsman mr. Van de Weijgert, Damplein 33, Middelburg van een bedrag van EUR 1.750,00 (zegge: eenduizend zevenhonderdvijftig euro), waarvan
EUR 1.600,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover deze bedragen door zijn mededader(s) zijn betaald;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van na te noemen slachtoffers te betalen:
- aan Plus Fennet BV een bedrag van EUR 3.413,70 (zegge: drieduizend vierhonderdertien euro en zeventig eurocent), bij niet betaling te vervangen door 29 dagen jeugddetentie;
- aan [slachtoffer 1] een bedrag van EUR 1.550,00 (zegge: eenduizend vijfhonderdvijftig euro), bij niet betaling te vervangen door 13 dagen jeugddetentie;
- aan [slachtoffer 2] een bedrag van EUR 1.950,00 (zegge: eenduizend negenhonderdvijftig euro), bij niet betaling te vervangen door 17 dagen jeugddetentie;
- aan [slachtoffer 3] een bedrag van EUR 1.950,00 (zegge: eenduizend negenhonderdvijftig euro), bij niet betaling te vervangen door 17 dagen jeugddetentie;
- aan [slachtoffer 4] een bedrag van EUR 1.750,00 (zegge: eenduizend zevenhonderdvijftig euro), bij niet betaling te vervangen door 14 dagen jeugddetentie,
- één en ander met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichtingen niet opheft;
- verstaat dat de totale duur van de vervangende jeugddetentie 90 dagen beloopt;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen vervallen en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter tevens kinderrechter, mr. De Roos en mr. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 januari 2012.