ECLI:NL:RBMID:2012:BV6782

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700194-10 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Geelhoed
  • A. Nomes
  • J. Gieben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en gebruik van vuurwapen door politieagent in confrontatie met verdachte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 23 februari 2012, stond een politieagent terecht die op 19 april 2010 tijdens een confrontatie met een verdachte, genaamd [slachtoffer], zijn dienstwapen had gebruikt. De rechtbank onderzocht de omstandigheden waaronder de agent het vuurwapen had getrokken en of er sprake was van noodweer. De agent en zijn collega waren betrokken bij een alcoholcontrole toen de situatie escaleerde. De verdachte, die onder invloed leek te zijn, weigerde de instructies van de agenten op te volgen en vertoonde agressief gedrag. Ondanks herhaalde waarschuwingen en het gebruik van pepperspray, bleef de verdachte dreigend en kwam hij op de agent af. De agent voelde zich ernstig bedreigd en schoot uiteindelijk de verdachte in het been. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het vuurwapen niet in overeenstemming was met de ambtsinstructie en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank sprak de agent vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de agent in een noodsituatie verkeerde en dat zijn handelen niet strafbaar was, waardoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700194-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1961],
domicilie kiezende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Sol, advocaat te Terneuzen,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2012, waarbij de officier van justitie mr. De Brouwer en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2010 te Westdorpe, gemeente Terneuzen, aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(schotverwonding in een been), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met
een vuurwapen (pistool) door dat been te schieten;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 19 april 2010 te Westdorpe, gemeente Terneuzen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een vuurwapen (pistool) die [slachtoffer] door een been te schieten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van Justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde niet te bewijzen omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De door het pistoolschot ontstane verwonding, een doorschotwond door het bovenbeen, is niet van zodanige aard dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel. Hij verzoekt de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken.
Het subsidiair ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte, de verklaring van getuige [verbalisant 4], de verklaring van [slachtoffer], de resultaten van het Forensisch Technisch Onderzoek en de medische verklaringen in onderlinge samenhang bezien. Uit deze verklaringen blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte door bewust met een pistool op [slachtoffer] te schieten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert ten aanzien van het bewijs van het ten laste gelegde feit geen verweren aan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en de verklaringen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden( ).
Op 19 april 2010 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte, verbalisant [verdachte], en [slachtoffer], waarbij verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten. Naar aanleiding van dit schietincident is door de rijksrecherche een onderzoek ingesteld. Zij hebben onder andere getuigen gehoord. Van de getuigen van de zijde van [slachtoffer] die de situatie hebben gezien vanaf het moment dat [slachtoffer] kwam aanlopen tot het moment dat verdachte een schot heeft gelost, geldt dat zij de vriendin en de schoonmoeder van [slachtoffer] zijn. De verklaringen van [slachtoffer] en deze getuigen staan op belangrijke onderdelen haaks op de verklaringen van verdachte en zijn collega [verbalisant 2]. Ook in de verklaringen van [slachtoffer], zijn vriendin en schoonmoeder onderling zitten verschillen. [slachtoffer] en de getuigen verklaren onder meer dat [slachtoffer] zich niet agressief heeft gedragen richting verdachte en zijn collega, terwijl verdachte en [verbalisant 2] hebben verklaard dat hij vanaf het eerste contactmoment agressief was. De rechtbank neemt de verklaringen van verdachte tot uitgangspunt aangezien die verklaringen op belangrijke punten ondersteuning vinden in de verklaring van verbalisant [verbalisant 2]. Bij die beslissing is mede betekenis toegekend aan het feit dat uit de verklaringen van [verbalisant 2] en verbalisant [verbalisant 3] naar voren komt dat zij bij [slachtoffer] een sterke alcohollucht hebben geroken. Ook ten aanzien van de vriendin en schoonmoeder van [slachtoffer] bestonden aanwijzingen voor alcoholgebruik.
In de nacht van maandag 19 april 2010, omstreeks 01.44 uur, surveilleren verdachte en [verbalisant 2] in een politieauto in het buitengebied van de gemeente Terneuzen. Zij rijden te Westdorpe achter een BMW. Zij besluiten de BMW te laten stoppen en de bestuurder op het gebruik van alcohol te controleren.( )
Op de plek waar de auto’s tot stilstand komen, is geen openbare verlichting. Het is donker. Verdachte en [verbalisant 2] gebruiken zaklantaarns. [verbalisant 2] gaat naar de bestuurder, verdachte pakt de ademtester. Achter het stuur zit een jonge vrouw, die later [getuige 1] blijkt te zijn. Naast haar zit een oudere vrouw, die later [getuige2 ] blijkt te zijn, de moeder van [getuige 1].
[getuige 1] verleent haar medewerking aan de ademtest en blaast een “F”. Dat betekent dat ze vermoedelijk te veel gedronken heeft en mee moet naar het politiebureau voor verder onderzoek. Haar moeder, [getuige 2], laat blijken het niet eens te zijn met de controle en wil dat de agenten het erbij laten zitten omdat ze bijna thuis zijn.( )
Op dat moment komt plots uit het donker een man aangelopen, die later [slachtoffer] blijkt te zijn. De man gaat bij de bestuurderszijde van de BMW staan en vraagt wat er aan de hand is. Het blijkt verdachte en [verbalisant 2] al snel uit het gesprek dat [slachtoffer] de vriend is van [getuige 1]. Zij leggen hem uit dat [getuige 1] te veel gedronken heeft en dat zij voor nader onderzoek mee moet naar het politiebureau.
Uit de houding van [slachtoffer] maken verdachte en [verbalisant 2] op dat hij het niet eens is met de beslissing om [getuige 1] mee te nemen naar het politiebureau. [slachtoffer] zegt letterlijk dat zijn vriendin niet mee zal gaan naar het politiebureau.( ) [verbalisant 2] verklaart dat [slachtoffer] zei: “Dat gaat niet gebeuren. We gaan het als volgt regelen: ik betaal de boete en jullie laten haar verder rijden.” Vervolgens verklaart [verbalisant 2]: “Ik zag en hoorde dat de man dominant over probeerde te komen en rook tevens een alcohollucht uit zijn mond komen. Uit kennis en ervaring met de aanhouding van en het escaleren van situaties met beschonken personen en de dominante houding van de man dacht ik dat de situatie op dat moment ook kon escaleren”.( )
Vervolgens spreekt [slachtoffer] met [getuige 1] door het geopende portierraam. Voor verdachte en [verbalisant 2] is dit niet te verstaan. Wel horen zij dat [getuige 1] tegen [slachtoffer] zegt dat hij dat niet moet doen omdat daardoor de situatie alleen maar erger zou worden. Verdachte en [verbalisant 2] krijgen de indruk dat [slachtoffer] wil verhinderen dat [getuige 1] meegenomen wordt naar het politiebureau. Zij vorderen [slachtoffer] vervolgens om weg te gaan zodat zij hun politietaak verder kunnen uitvoeren. Hieraan geeft [slachtoffer] geen gevolg.( )
Er ontstaat een dreigende situatie. Verdachte verklaart hierover: “De man kwam op mij over als een ontploffende granaat. Hij had een krachtig gespierd postuur en was ongeveer 1.80 meter lang. Ik kende de man niet en had hem nooit eerder gezien. Ik voelde aan de hele situatie dat de man niet ging luisteren en dat het tot een confrontatie zou komen. Het was een vechterstype. Zijn non-verbale uitdrukking gaf aan dat hij niet mee ging werken.”
Verdachte legt de ademtester terug in de politieauto, pakt een lange wapenstok en loopt terug naar de BMW. Vervolgens vorderen verdachte en [verbalisant 2] [slachtoffer] nogmaals meerdere malen om weg te gaan. Wederom geeft [slachtoffer] hieraan geen gevolg.
[verbalisant 2] en verdachte zetten, in de directe nabijheid van de BMW, een aantal stappen naar achteren zodat zij op enige afstand van [slachtoffer] in een driehoek met hem komen te staan( ). Zowel [verbalisant 2] als verdachte nemen vervolgens hun pepperspray in de hand en vorderen [slachtoffer] nogmaals om weg te gaan en delen hem mee dat zij anders genoodzaakt zijn om pepperspray tegen hem te gebruiken. Ook hierop reageert [slachtoffer] niet.( )
[verbalisant 2] en verdachte richten vervolgens hun pepperspray op [slachtoffer], spuiten beiden tegelijkertijd een aantal malen op het gezicht van [slachtoffer] en zien dat de pepperspray het gezicht van [slachtoffer] raakt. [verbalisant 2] verklaart: “Ik zag dat de pepperspray geen enkel effect had op de man. Ik zag dat hij een paar keer met het hoofd schudde en kwader werd. Ik zag dat hij vervolgens op [verdachte] afliep”.( )
Direct na het gebruik van de pepperspray keert [slachtoffer] zich in de richting van verdachte en loopt op hem af. Verdachte verklaart hierover: “Hij had een woeste blik in zijn ogen”.
Verdachte maakt een terugtrekkende beweging: hij loopt een aantal stappen achteruit, bij [slachtoffer] vandaan. [slachtoffer] loopt op verdachte af. Verdachte geeft [slachtoffer] vervolgens een aantal klappen op het lichaam met de lange wapenstok.( ) De klappen hebben niet het beoogde effect. [verbalisant 2] verklaart hierover: “Ik zag dat [verdachte] met grote kracht sloeg en de man ook op zijn lichaam raakte. Ik zag dat de man hier nauwelijks op reageerde. Ik dacht daarbij: als dit al niet helpt, wat helpt er dan wel tegen deze man. Ik zag dat de man alleen maar woester werd”.( )
[slachtoffer] loopt opnieuw op verdachte af. Verdachte zet wederom een aantal passen naar achteren of opzij. Vervolgens geeft verdachte [slachtoffer] wederom enkele klappen met de wapenstok. Ook deze klappen hebben niet het beoogde effect. Verdachte heeft op dat moment geen zicht meer op wat collega [verbalisant 2] aan het doen is.
Verdachte rent vervolgens weg, bij [slachtoffer] vandaan. Verdachte verklaart: “Ik had het gevoel dat ik moest rennen voor mijn leven”.( ) Verdachte verklaart ter zitting dat hij circa twintig meter bij [slachtoffer] is weggerend. Ook [verbalisant 2] heeft verklaard dat verdachte is weggerend.( ) [verbalisant 2] dacht dat verdachte vluchtte om niet door deze man gepakt te worden. Verdachte stopt, draait zich om en ziet dat [slachtoffer] achter hem is aangerend en slechts enkele meters van hem is verwijderd. Verdachte voelt zich daardoor ernstig bedreigd.
Zonder een seconde langer na te denken, trekt verdachte zijn dienstwapen en schiet één keer op [slachtoffer]. Hij raakt [slachtoffer] daarbij in het bovenbeen. [slachtoffer] zakt naar de grond en kruipt richting de politieauto waar hij blijft liggen.( )
Het toegebrachte letsel
Uit de medische verklaringen( ) blijkt dat sprake is van een inschot- en uitschotverwonding in het rechterdijbeen van [slachtoffer]. De kogel is het dijbeen binnen gedrongen en heeft het dijbeen weer verlaten: een doorschotverwonding.
Op 21 december 2010 onderzoekt E.M. Bakker, forensisch arts, [slachtoffer] voor de tweede keer en verklaart geen afwijkingen te hebben gevonden. Tussen het eerste onderzoek van Bakker op 3 mei 2010 en dit tweede onderzoek heeft [slachtoffer] geen contacten meer gehad met behandelend artsen. Er bestaan klachten van pijn en tintelingen in het rechterbeen. Dit zou volgens Bakker kunnen wijzen op een beschadiging van een gevoelszenuw. Het is niet goed aan te geven of deze klachten zodanig zijn dat uitoefening van enig beroep onmogelijk is.
Nader, recenter bewijs omtrent de huidige stand van zaken van de genezing van het letsel alsmede de eventuele noodzaak en aard van mogelijk toekomstig medisch ingrijpen, ontbreekt. Nu niet is aangetoond dat het lichamelijk letsel van blijvende aard is en evenmin is aangetoond dat er overige omstandigheden, anders dan letsel van blijvende aard, zijn die zouden kunnen leiden tot de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend bewezen.
Dit betekent dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit niet bewezen acht en dat verdachte daarvan zal worden vrij gesproken.
Voor wat het subsidiair ten laste gelegde feit betreft overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bewust zijn dienstwapen getrokken en gericht geschoten op het lichaam van [slachtoffer]. Hij heeft daarbij [slachtoffer] door het been geschoten. Het afwenden van de onmiddellijke dreiging door het uitschakelen van [slachtoffer] was het belangrijkste doel van verdachte waarbij het letsel dat hij zou gaan aanbrengen voor verdachte van bijkomstige aard was. Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Op basis daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] met een vuurwapen, een pistool, door het been heeft geschoten. Dat zwaar lichamelijk letsel niet is opgetreden, is een van zijn handelen niet afhankelijk gevolg.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 19 april 2010 te Westdorpe, gemeente Terneuzen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een vuurwapen (pistool) die [slachtoffer] door een been te schieten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
Omtrent de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte voert de officier van justitie het volgende aan.
Het gebruik van het dienstwapen door verdachte is in dit geval niet overeenkomstig de artikelen 7, 10 en 10a van de “Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.” Daarmee is het gebruik van het vuurwapen door verdachte onrechtmatig.
Een beroep op noodweer kan volgens de officier van justitie niet slagen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van getuige [verbalisant 4] waaruit blijkt dat niet gesproken kan worden van een noodweersituatie. Verbalisant [verbalisant 4], die arriveerde nadat geschoten was, heeft verdachte op de plaats delict gevraagd wat er gebeurd was. Getuige [verbalisant 4] verklaart op 22 april 2010: “[verdachte] zei dat de man geduwd en gepepperd was en dat hij gebruik had gemaakt van zijn lange lat. [verdachte] was vervolgens weggelopen met de gedachte dat die man misschien wel weg zou gaan. [verdachte] zei tegen mij dat hij zich omdraaide en toen zag dat die man op een dreigende manier voor hem stond. De man was kennelijk achter hem aan gelopen. Daarna had [verdachte] gebruik gemaakt van zijn dienstwapen en de man in zijn been geschoten”. Nadrukkelijk spreekt getuige [verbalisant 4] over “weglopen” en niet over “wegrennen” zoals gebruikt in de verklaringen van verdachte en van getuige [verbalisant 2]. “Weglopen” duidt, anders dan “wegrennen”, niet op een situatie van noodweer. De verklaring van [verbalisant 4] wordt ondersteund door de resultaten van het Forensisch Technisch Onderzoek.
Daarnaast twijfelt de officier van justitie aan de juistheid van de verklaring van verdachte omtrent de afstand die verdachte heeft afgelegd. Dat zou volgens verdachte circa twintig meter zijn. Het betreft hier de afstand tussen de plek waar verdachte voor de tweede keer enkele klappen gaf aan [slachtoffer] en de plek van waar hij het schot heeft afgevuurd. Volgens de officier van justitie is die afstand echter veel kleiner. Hij gaat er daarbij vanuit dat de plek waar voor de tweede keer de klappen zijn gegeven en de plek van waar verdachte heeft geschoten respectievelijk iets achter de BMW is geweest en iets voor de politieauto. De afstand tussen de BMW en de daarvoor geparkeerde politieauto bedroeg circa 2,5 meter. Ervan uitgaande dat de auto’s elk circa 3,5 à 4 meter lang zijn en de tussenliggende afstand circa 2,5 meter is, schat de officier van justitie in dat de totale afstand circa 10,5 meter is geweest, in ieder geval veel kleiner dan de door verdachte verklaarde twintig meter.
Volgens de officier van justitie was er geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en er was evenmin een dreiging van zo een aanranding. Voor zover daar wel sprake van was, was de reactie niet noodzakelijk en niet proportioneel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat aan verdachte een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt. Zij voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan dat [slachtoffer] verdachte dreigde met geweld. Meermalen heeft verdachte op proportionele wijze geprobeerd het dreigende geweld te stoppen. Dit was vergeefs. Zelfs de vlucht van verdachte bracht bij het slachtoffer geen andere afweging teweeg. Toen het slachtoffer verdachte op korte afstand was genaderd en toen bleek dat het slachtoffer zijn dreigende houding niet had gewijzigd, heeft hij zijn vuurwapen gebruikt. Dit was een noodzakelijke en proportionele reactie.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed of een dreiging daarvan, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
Vast staat dat [slachtoffer] de vorderingen om zich te verwijderen heeft genegeerd. Hij frustreerde daarmee een juiste uitvoering van een politietaak, de controle op alcoholgebruik in het verkeer. Vervolgens ontstond een toenemende agressiviteit bij [slachtoffer] en een daarmee samenhangend oplopend gebruik van geweldmiddelen. Het spuiten met pepperspray en het tot tweemaal toe klappen geven met de wapenstok sorteerden niet het beoogde effect. Tussen het moment van het gebruik van de pepperspray en de beide momenten van het gebruik van de wapenstok heeft verdachte zich telkens teruggetrokken om [slachtoffer] de gelegenheid te geven zijn offensieve acties te staken. [slachtoffer] bleef verdachte echter achtervolgen. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte vervolgens is weggerend zoals hij tijdens zijn verhoor door de rijksrecherche en ook ter zitting heeft verklaard. Dit is ook door [verbalisant 2] bevestigd. De verklaring van [verbalisant 4] doet hier niets aan af. Hij heeft weliswaar verklaard dat verdachte kort na het schietincident tegen hem heeft gezegd dat hij is weggelopen, maar nu verdachte in zijn verklaringen “weglopen” en “wegrennen” door elkaar gebruikt, staat hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat hij op een rustige manier van [slachtoffer] is weggegaan. Het standpunt van de officier van justitie dat uit de verklaring van getuige [verbalisant 4] valt op te maken dat geen sprake was van een noodweersituatie, deelt de rechtbank dan ook niet. Zelfs als verdachte een eind is weggerend, blijkt [slachtoffer] hem te hebben gevolgd. Op het moment dat verdachte stopt en zich omdraait, staat [slachtoffer] wederom dreigend enkele meters van hem verwijderd. Verdachte voelde zich daardoor ernstig bedreigd.
Omtrent de bij de officier van justitie gerezen twijfel aan de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij circa twintig meter was weggerend, overweegt de rechtbank als volgt.
Het betreft hier de afstand tussen de plek waar verdachte voor de tweede keer enkele klappen gaf aan [slachtoffer] en de plek van waar hij het schot heeft afgevuurd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat die afstand circa twintig meter bedraagt. De officier van justitie schat, op basis van zijn bovenstaande berekening, in dat de totale afstand circa 10,5 meter is geweest, in ieder geval veel kleiner dan de door verdachte verklaarde circa twintig meter.
De plek van waar verdachte het schot heeft afgevuurd is met enige zekerheid te bepalen.
De overzichtsfoto van de plaats delict uit het Forensisch Technisch Onderzoek geeft exact aan waar de patroonhuls (linksvoor de politieauto: circa 2.7 meter voor de politieauto en circa 2 meter vanaf de linkerzijde van de rijbaan) en de kogel zijn gevonden (rechtsonder de voorkant van de BMW: circa 0.5 meter vanaf de voorbumper onder de voorkant). Eveneens zijn de twee plekken duidelijk aangegeven waar een concentratie van bloed is aangetroffen, zijnde de twee plekken waar [slachtoffer] zich bevond na het schot. Deze twee plekken bevinden zich in de baan van de plek waar de patroonhuls en de plek waar de kogel is aangetroffen. Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte het schot heeft afgevuurd linksvoor de politieauto. De bevindingen van het Forensisch Technisch Onderzoek ondersteunen die verklaringen.
De plek waar verdachte voor de tweede keer de wapenstok gebruikte tegen [slachtoffer] is minder nauwkeurig te bepalen. Verdachte verklaart dat hij van de plek waar hij de eerste keer de wapenstok gebruikte “weer een paar stappen naar achter of opzij” zette. Volgens zijn tekening van de situatie maakte hij passen opzij.
De rechtbank gaat er vanuit dat de plek van waar verdachte geschoten heeft, links voor de politieauto, wat verder weg ligt dan de plek waar de officier van justitie in zijn berekening vanuit gaat, zijnde iets voor de politieauto. De plek waar verdachte voor de tweede keer de wapenstok heeft gehanteerd is niet met zekerheid vast te stellen maar ligt in ieder geval iets achter de BMW.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de inschatting van de officier van justitie dat de afstand kleiner was dan de door verdachte verklaarde circa twintig meter aannemelijk, maar schat in dat de afstand toch groter is geweest dan de door de officier van justitie geschatte afstand van circa 10,5 meter. Voor de beoordeling of sprake was van een noodweersituatie acht de rechtbank de exacte afstand echter niet van doorslaggevende betekenis. Vast staat immers dat verdachte een eind is weggerend. Naar het oordeel van de rechtbank ontstond er op het moment dat verdachte zich vervolgens omdraaide richting [slachtoffer] en hij [slachtoffer] dreigend op enkele meters van hem verwijderd voor hem ziet, een voor verdachte ogenblikkelijke, wederrechtelijke dreiging gericht tegen het eigen lijf zodat er sprake was van een noodweersituatie.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verdediging noodzakelijk was en proportioneel.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een voor verdachte onbekende, agressieve man, mogelijk onder invloed van alcohol of middelen, die niettegenstaande de toepassing van een aantal geweldmiddelen tot op het moment van de noodweersituatie door verdachte niet gestopt kon worden.
Integendeel, hij rende, na door verdachte en [verbalisant 2] gepepperd te zijn en tot tweemaal toe door verdachte geslagen te zijn met de wapenstok, nog bewust achter verdachte aan met, zoals [verbalisant 2] het verwoordde, de bedoeling om verdachte “te grazen te nemen”.
Verdachte verklaart over het wegrennen: “Ik had het gevoel dat ik moest rennen voor mijn leven”. Verdachte rende vervolgens een eind weg bij [slachtoffer] vandaan, stopte, draaide zich om om te zien hoe de situatie was, waar [slachtoffer] en zijn collega zich bevonden en zag tot zijn grote angst dat [slachtoffer] hem op enkele meters dreigend genaderd was. Verdachte voelde zich op dat moment zeer bedreigd.
Naar het oordeel van de rechtbank was de verdediging door verdachte op dat moment noodzakelijk. Daarbij bleef het gebruik van het dienstwapen als laatste redmiddel over. De pepperspray en de wapenstok waren immers gebruikt en niet meer voor handen.
Indien verdachte zich niet verdedigd zou hebben door gebruik te maken van zijn dienstwapen, zou de kans op een fysieke confrontatie met letsel voor verdachte zeer reëel zijn geweest. [verbalisant 2] en verdachte hadden reeds in een eerder stadium besloten om een fysieke confrontatie met [slachtoffer] uit de weg te gaan uit vrees daarbij het onderspit te moeten delven. Zo besloten zij pepperspray in te zetten tegen [slachtoffer] in plaats van hem fysiek te overmeesteren. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inschatting van verdachte en [verbalisant 2] om af te zien van fysiek geweld. Het zijn ervaren politiemensen met een lange staat van dienst. Een fysieke confrontatie lag dan ook niet in de rede.
Andere mogelijkheden die verdachte wellicht had kunnen volgen, acht de rechtbank niet opportuun. Wegrennen was geen optie. Van een politieagent wordt immers niet verwacht dat hij bij dreiging van een confrontatie wegrent van de plaats des onheils. Mocht hij dat wel gedaan hebben dan zou hij zijn collega alleen hebben gelaten met [slachtoffer], met alle gevaar van dien. Na het stoppen weer doorrennen naar zijn collega [verbalisant 2] was niet meer mogelijk nu hij reeds was gestopt, stil stond en de dreiging daardoor zeer acuut was. Indien hij tijdens het rennen direct was doorgelopen naar [verbalisant 2] staat daarmee allerminst vast dat daardoor het gevaar zou zijn afgewend.
Aldus heeft [slachtoffer] verdachte in een voor verdachte dermate bedreigende situatie gebracht dat verdachte, door angst overmand, geen andere mogelijkheid meer had dan met zijn dienstwapen het naderend gevaar te keren. Een andere keuze kon op dat moment van verdachte niet worden gevergd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging dan ook noodzakelijk en proportioneel geweest.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep op noodweer slaagt, zodat het bewezen feit niet strafbaar is en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- kwalificeert het subsidiair ten laste gelegde als poging tot zware mishandeling;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Geelhoed, voorzitter, mr. Nomes en mr. Gieben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 februari 2012.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.