RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg,
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
Eiser heeft op 24 augustus 2009 kinderbijslag gevraagd vanaf het vierde kwartaal 2008 voor zijn drie aangehuwde kinderen [naam 1], [naam 2] en [naam 3] die bij zijn partner (hun moeder) in Portugal wonen.
Het bezwaar van 22 maart 2010 tegen de weigering van verweerder d.d. 15 maart 2010 hem over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2009 kinderbijslag toe te kennen heeft verweerder abusievelijk niet als zodanig onderkend.
Bij besluit van 11 mei 2010 deelt verweerder aan eiser mee dat hij over het vierde kwartaal van 2008, het eerste kwartaal van 2009 en vanaf het eerste kwartaal 2010 geen recht heeft op kinderbijslag voor de betrokken kinderen.
Eiser komt bij brief van 18 mei 2010 hiertegen op. Ook dit bezwaar is abusievelijk niet als zodanig aangemerkt.
Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft verweerder aan eiser kinderbijslag toegekend over het vierde kwartaal van 2008 en over het eerste en tweede kwartaal van 2009.
Bij besluit van eveneens 2 augustus 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld, dat hij met ingang van het derde kwartaal 2009 geen recht op kinderbijslag heeft voor deze kinderen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit ambtshalve aangemerkt als een besluit op bezwaar en het daartegen op 12 augustus 2010 ingediende bezwaarschrift als een beroepschrift.
Het beroep is op 17 januari 2012 behandeld ter zitting.
Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. Marijnissen, werkzaam bij de afdeling bezwaar en beroep van verweerder te Breda.
1.1 Ingevolge artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet kan recht op kinderbijslag bestaan voor een eigen kind, een aangehuwd kind of een pleegkind dat jonger is dan 16 jaar en tot het huishouden van de verzekerde behoort of jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
1.2 In het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (Stb. 1995, 451) worden nadere regels gesteld waarnaar wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate of grotendeels door een verzekerde wordt onderhouden. Indien een kind niet tot het huishouden van een verzekerde behoort en wel tot het huishouden van een ander, onderhoudt de verzekerde het kind in belangrijke mate indien hij een bijdrage in het onderhoud levert van tenminste
€ 408,- per kwartaal.
2. Eiser, afkomstig uit Portugal, woont vanaf 5 augustus 2008 in Nederland. Per 7 augustus 2008 is hij voor een bedrijf in Goes gaan werken als vrachtwagenchauffeur. Zijn partner
[naam 4] en haar drie schoolgaande minderjarige kinderen, [naam 1] geboren op [1992], [naam 2] geboren op [1994] en [naam 3] geboren op [1995], zijn in Portugal blijven wonen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld, dat hij voor [naam 1], [naam 2] en [naam 3] vanaf het derde kwartaal van 2009 geen kinderbijslag meer krijgt, omdat
de betaalde onderhoudsbijdrage, bezien per kind, voor drie kinderen niet voldoende is.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij alle overschrijvingen naar Portugal, gedaan via RABO-bank en via GWK/Western Union, over het derde kwartaal van 2009 aan verweerder heeft toegestuurd. Hij verkeert sinds een auto-ongeluk in februari 2009 in moeilijke financiële omstandigheden en maakt meermaals per maand kleine bedragen over. Meer kan hij in verband met zijn arbeidsongeschiktheid niet missen. Eiser meent op deze manier in voldoende mate te hebben voldaan aan de op hem rustende verplichting bij te dragen aan het onderhoud van de betrokken kinderen. Hij heeft in ieder geval voor twee uitwonende kinderen ruimschoots voldaan aan de bijdragenorm van € 408,- per maand, nu hij gedurende het derde kwartaal in totaal € 1192,50 heeft overgemaakt. Eiser vindt dat verweerder in redelijkheid het toekennen van kinderbijslag voor twee uitwonende kinderen in zijn geval niet heeft kunnen weigeren, nu hij in het totaal slechts € 31,50 te weinig heeft overgemaakt. Hij beroept zich daarbij op het in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel dan wel op de hardheidsclausule.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, nu hij voor drie uitwonende kinderen kinderbijslag heeft gevraagd, per kwartaal moet aantonen ook driemaal het verplichte minimale bedrag aan onderhoud te hebben betaald. Het is vast beleid, gebaseerd op de jurisprudentie, dat niet voor twee kinderen kinderbijslag wordt uitgekeerd wanneer voor drie kinderen kinderbijslag is aangevraagd. Er is geen ruimte voor coulance, ook al heeft eiser maar een betrekkelijk klein gedeelte van de voorgeschreven onderhoudsbijdrage niet betaald. Nu eiser niet met geldige bewijzen van betaling heeft aangetoond dat hij minstens € 408,- per kind in het betrokken kwartaal aan onderhoud heeft besteed, kon verweerder niet anders dan de gevraagde kinderbijslag over dat kwartaal voor drie kinderen weigeren. Dat eiser slechts een gering bedrag te weinig heeft bijgedragen voor drie kinderen maakt dit volgens verweerder niet anders, nu er geen beleidsruimte is.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Vast staat dat de drie hiervoor genoemde kinderen in het in geding zijnde kwartaal niet behoorden tot het huishouden van eiser, maar tot het huishouden van hun moeder in Portugal. Derhalve dient beoordeeld te worden of eiser deze aangehuwde kinderen in het betrokken kwartaal in belangrijke mate heeft onderhouden.
7. Partijen verschillen van mening over de betalingen aan de moeder van de betrokken kinderen. Volgens verweerder heeft eiser met de door hem overgelegde overschrijvingen via de bank en de Western Union aangetoond dat hij in het derde kwartaal van 2009 € 1005,50 heeft overgemaakt. Eiser stelt dat hij € 1192,50 heeft overgemaakt. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte de betaling via het Grenswisselkantoor op 31 juli 2009 van € 187,- (opname via pinautomaat van € 170,- met overboekingskosten naar zijn echtgenote van € 17,-) buiten beschouwing gelaten, omdat de MTCN (money transfer control number) - code ontbreekt. Gelet op de ter zitting op dit punt door eiser gegeven toelichting die van de kant van verweerder niet is betwist, gaat de rechtbank uit van een in totaal overgemaakte onderhoudsbijdrage van € 1192,50. Wanneer de begunstigde in Portugal het bedrag van € 170,- niet had afgehaald zou dit immers binnen twee weken zijn teruggeboekt, hetgeen niet het geval is geweest. Er is derhalve over het derde kwartaal 2009 voor de betrokken drie kinderen € 31,50 te weinig aan onderhoudsbijdrage betaald, uitgaande van € 408,- per kind per kwartaal.
8. De rechtbank vat het door eiser gedane beroep op het evenredigheidsbeginsel op als een beroep op artikel 3:4 van de Awb. Dit artikel geeft het bestuursorgaan de opdracht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen, echter slechts voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer LJN: BO7609 van 16 december 2010) staat vast dat de toepasselijke regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging op het punt van het bedrag van de onderhoudsbijdrage, dat wil zeggen € 408,- per kind per kwartaal. Ook in dit geval blijkt uit de regelgeving dat ten aanzien van het bedrag van de onderhoudsbijdrage geen beleidsvrijheid bestaat. Dit betekent dat de stelling van eiser dat hij door de beslissing van verweerder onevenredig in zijn belangen is geschaad, voor zover hij met het beroep op het toepassen van een hardheidsclausule beoogt te stellen dat verweerder in dit geval af had moeten wijken van de te betalen onderhoudsbijdrage per kind, niet opgaat. Verweerder heeft dus terecht geweigerd kinderbijslag voor drie uitwonende kinderen toe te kennen.
9. De kwestie die partijen verder nog verdeeld houdt, is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren kinderbijslag voor twee kinderen toe te kennen, omdat eiser in ieder geval veel meer dan € 816,- heeft overgemaakt als onderhoudsbijdrage in het betrokken kwartaal en de betaalde bijdrage over de drie kinderen verdeeld slechts per kind een tekort van € 10,50 over het bewuste kwartaal laat zien.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op dit punt niet meer valt af te leiden dan dat in beginsel uitgangspunt dient te zijn hetgeen in het betrokken kwartaal als onderhoudsbijdrage voor de kinderen, voor wie kinderbijslag is aangevraagd, is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit uitgangspunt, in tegenstelling tot wat verweerder heeft gesteld, in bijzondere omstandigheden wel ruimte voor een belangenweging.
In dit geval merkt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van eiser, namelijk de aanmerkelijke daling van zijn inkomsten ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid, aan als bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin. Dit brengt met zich mee dat de in het derde kwartaal van 2009 betaalde onderhoudsbijdrage van eiser voor zijn in Portugal wonende schoolgaande kinderen wordt toegerekend aan twee kinderen, zodat aan hem kinderbijslag voor twee kinderen moet worden toegekend.
Nu verweerder aan de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aandacht heeft besteed, komt het bestreden besluit op grond van schending van het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
11. In het kader van de finale geschilbeslechting als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien in dier voege dat aan eiser alsnog kinderbijslag voor twee uitwonende kinderen wordt toegekend.
12. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- (eenenveertig) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier, en op 22 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 22 maart 2012