parketnummer: 12/700317-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2012
[verdachte],
geboren op [1989],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Torentijd, Middelburg,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Van der Want, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2012, waarbij de officier van justitie mr. Bethlehem en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 september 2011 te Vlissingen opzettelijk en met
voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
een of meer schoten heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 september 2011 is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 18 september 2011 te Vlissingen opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een
vuurwapen een of meer schoten heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 september 2011 is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 september 2011 te Vlissingen een wapen van categorie
III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool of revolver, in elk
geval een vuurwapen, en/of munitie van categorie III, te weten een of meer
(scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. Voor het eerste feit baseert zij zich daarbij op de verklaringen van de getuigen [getuigen 1 t/m 11]. Allen hebben verklaard dat verdachte een vuurwapen met een gestrekte arm op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht, waarna een knal/schot is gehoord en vervolgens het slachtoffer in elkaar is gezakt en is omgevallen. Anders dan verdachte zelf heeft geen van genoemde getuigen verklaard dat sprake is geweest van een worsteling tengevolge waarvan het wapen een paar keer per ongeluk is afgegaan. Alleen [vriendin verdachte], een vriendin van verdachte, spreekt over de – door verdachte genoemde – worsteling. De door getuigen beschreven handeling, het bewust richten van het wapen op het hoofd van het slachtoffer en vervolgens de trekker overhalen, is zozeer gericht op de dood dat daaruit het opzet op de dood valt af te leiden. Naar de mening van het openbaar ministerie is daarbij geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg door verdachte. In dit verband wijst de officier van justitie op recente jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN: BR2342) waaruit lijkt te volgen dat aan het zogenaamde gelegenheidscriterium zwaardere motiveringseisen dienen te worden gesteld indien de voorbedachten rade niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt. Tijd lijkt niet de enige factor meer te zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Uit de bewijsmiddelen lijkt het beeld te ontstaan dat verdachte, met een geladen wapen op zak, het slachtoffer toevallig is tegengekomen, dat er ruzie is ontstaan, dat die ruzie is doorgegaan op de parkeerplaats, waarna verdachte – doordat hij een kopstoot heeft gekregen – zijn wapen heeft getrokken en er kort na elkaar drie schoten zijn gevallen. Het tweede schot daarvan was in het hoofd van het slachtoffer. Daarbij is duidelijk gericht op het hoofd. Gelet op genoemde omstandigheden is ruimte voor twijfel of sprake is van voorbedachten rade en derhalve requireert de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring voor moord, maar voor doodslag.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het tweede feit baseert zij zich op de verklaring van verdachte dat hij een revolver en daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad en voorts op diverse getuigenverklaringen waaruit blijkt dat dit wapen is gezien en ook is gezien dat verdachte daarmee heeft geschoten. Uit genoemde bewijsmiddelen leidt de officier van justitie af dat het een wapen en munitie betreft uit de categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de onder 1 primair ten laste gelegde moord. De verdediging bepleit dat bij verdachte sprake is geweest van een ‘ogenblikkelijke gemoedsopwelling’ en dat van het bestanddeel
‘voorbedachten rade’ geen sprake is geweest en kon zijn geweest. Opvallend is dat in deze zaak veel neutrale getuigen zijn die van dichtbij de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer hebben waargenomen, maar dat zij heel verschillende verklaringen hebben afgelegd. Aan de hand van – in de pleitnota genoemde verklaringen – voert de verdediging het volgende aan. Het was louter toeval dat verdachte en slachtoffer elkaar op 18 september 2011 tegenkwamen. Er is een geschil ontstaan en verdachte heeft geprobeerd zich aan deze situatie te onttrekken door weg te lopen naar de parkeerplaats. Het slachtoffer is hem achterna gelopen en op de parkeerplaats is een fysieke schermutseling ontstaan waarbij verdachte een harde kopstoot heeft gekregen. De worsteling is doorgegaan en in dat gevecht heeft verdachte, de fysiek zwakkere, in paniek zijn wapen gepakt. Zelf heeft verdachte hierover verklaard dat hij duizelig was en het wapen heeft getrokken om het slachtoffer op afstand te houden. Tijdens de worsteling is het wapen, dat door het slachtoffer werd vastgehouden en weggeduwd, drie keer kort achter elkaar afgegaan waarbij de eerste kogel waarschijnlijk de grond heeft geraakt en het slachtoffer na de derde kogel ineen is gezakt. Vervolgens is verdachte in grote paniek weggerend. Voor bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat sprake is geweest van het nemen van een bewust besluit, dat verdachte tijd heeft gehad zich over dat besluit te beraden, dat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van dat besluit en dat hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Gelet op de omstandigheden dat het feit zich heeft afgespeeld op een drukke parkeerplaats, op klaarlichte dag, het feit dat verdachte al maanden het wapen bij zich droeg, dat verdachte en het slachtoffer elkaar die dag toevallig tegen kwamen, dat zij dicht bij elkaar stonden en dat het revolver afging tijdens de worsteling en voorts dat verdachte in volledige paniek en impulsief handelde, is geen sprake geweest van ‘rustig en kalm beraad’ zoals is ten laste gelegd.
Ook kan naar de mening van de verdediging het bestanddeel ‘opzettelijk’ niet bewezen worden zoals onder 1 primair en ook onder 1 subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte heeft dit (gevolg) nooit gewild of bedacht en heeft niet bewust gehandeld met de subjectieve intentie op het gevolg. Van onvoorwaardelijk opzet is geen sprake. Ook van voorwaardelijk opzet is volgens de verdediging geen sprake. Verdachte heeft weliswaar een wapen getrokken, maar voor de aanmerkelijke kans dat iemand hierdoor dodelijk wordt verwond is meer nodig. Verdachte was zich in ieder geval niet bewust van deze aanmerkelijke kans en heeft deze niet bewust aanvaard. Bovendien was sprake van een worsteling en het trekken aan de arm van verdachte waardoor de revolver is afgegaan. Deze van buitenaf komende handeling was nodig om het gevolg te laten intreden. Gelet op het standaardarrest over voorwaardelijk opzet (NJ 2003, 552, 3.6) is naar de mening van de verdediging hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Bovendien waren het reflectievermogen, het bewustzijn en de wil van verdachte aangetast door het feit dat hij op zijn benen stond te tollen, hij duizelig was en dacht dat hij knock-out ging.
Door de verdediging wordt verzocht verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
Ten aanzien van het tweede feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
Met betrekking tot de onder 1 primair ten laste gelegde moord is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring te komen van het bestanddeel
‘voorbedachten rade’ op de dood van het slachtoffer [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank overweegt hierover in het bijzonder dat uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sprake is geweest van een toevallige ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer, dat – hoewel verdachte een geladen wapen voorhanden had – niet is gebleken van enig voorgenomen plan van verdachte daarmee [slachtoffer] van het leven te beroven en voorts dat sprake is van een korte tijdspanne tussen het moment waarop de onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer] fysiek werd en het trekken van het wapen en het schieten. Bovendien is niet gebleken dat de tijd tussen de verschillende schoten en de omstandigheden waaronder de schoten zijn gevallen van dien aard waren dat er ruimte was voor kalm beraad en rustig overleg. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair
Zoals door de officier van justitie en de verdediging naar voren is gebracht, is een groot aantal (willekeurige en onafhankelijke) personen getuige geweest van de schietpartij die op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats onderaan de boulevard, bij de bioscoop in Vlissingen. Deze getuigen hebben op onderdelen gelijkluidend aan elkaar en aan verdachte verklaard doch ook op onderdelen verschillend van elkaar en ook anders dan verdachte. Gelet daarop kan ten dele de exacte gang van zaken niet worden vastgesteld, maar op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank in elk geval de volgende feiten vast.
Verdachte is op 18 september 2011 met een geladen revolver op zak met een vriendin ([vriendin verdachte]) naar de boulevard in Vlissingen gereden om daar een broodje te kopen. Bovenaan de trap bij de parkeerplaats bij de bioscoop ontmoette hij per toeval – de hem bekende – [slachtoffer]. Er is een woordenwisseling ontstaan tussen beiden die even later onderaan de trap op het eilandje met daarop de betaalautomaat van de parkeerplaats is doorgegaan. Ook is daarbij sprake geweest van fysiek geweld waarbij in ieder geval door [slachtoffer] een kopstoot is gegeven aan verdachte. Verdachte heeft vervolgens zijn geladen revolver gepakt. Hiermee heeft hij geschoten, tengevolge waarvan [slachtoffer] is geraakt en op de grond is gevallen. Een dag later is [slachtoffer] op 26 jarige leeftijd overleden.
Uit de sectie op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] is ondermeer gebleken dat er sprake was van een doorschotverwonding door het hoofd en een inschotverwonding in de heup. Geconcludeerd is dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van uitwendig inwerkend perforerend geweld door het hoofd (doorschotverwonding).
Verdachte heeft verklaard het wapen te hebben gepakt en getrokken om [slachtoffer] op afstand te houden. Verdachte ontkent echter gericht met dat wapen te hebben geschoten. Naar zijn zeggen is het wapen tijdens een worsteling een aantal keer afgegaan.
[getuige 9] heeft toen hij onderaan de trap van de parkeerplaats stond, verdachte en het slachtoffer met elkaar zien worstelen, zij probeerden elkaar weg te duwen en toen het slachtoffer verdachte wegstootte, haalde verdachte het pistool in een vloeiende beweging uit zijn jas en schoot hij op het slachtoffer. Hij heeft een schot op het hoofd en een schot op het lichaam gezien. Hij weet zeker dat op het moment dat het schot viel, het slachtoffer de arm van de schutter niet vast had. Hij weet niet zeker of er twee of drie schoten waren.
[getuige 8] heeft verklaard dat ze tijdens het voorval naast de auto van haar vriend heeft gestaan op de parkeerplaats. Ze heeft gezien dat door verdachte en slachtoffer aan elkaar een kopstoot is gegeven, dat verdachte een stap terug deed , zijn pistool uit zijn jas haalde , dat op het slachtoffer richtte en schoot. Eerst is er in de buik van het slachtoffer geschoten en daarna in zijn hoofd. [getuige 8] heeft de mannen voortdurend in de gaten gehouden. Zij heeft niet gezien dat het slachtoffer heeft geprobeerd de man met het pistool weg te duwen of dat het slachtoffer aan de arm van de schutter heeft getrokken voordat het eerste schot viel. De - volgens de getuige drie - schoten waren snel achter elkaar.
[getuige 11] is tijdens het voorval langs verdachte en het slachtoffer gelopen op weg naar zijn auto en is vervolgens links achterin de auto gaan zitten die geparkeerd was op de parkeerplaats – naar zijn zeggen – vlakbij het eilandje met de parkeerautomaat . [getuige 11] heeft gezien dat verdachte ineens een pistool pakte en dat pistool ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer heeft gehouden en gelijk schoot. Hij heeft drie schoten gehoord die snel achter elkaar volgden. In ieder geval was een van de schoten op het hoofd van het slachtoffer gericht. [getuige 11] heeft niet gezien dat het slachtoffer de arm van verdachte heeft vastgepakt voordat de schoten vielen.
[getuige 7], wier auto bovenaan de genoemde trap naar het parkeerterrein stond, heeft gezien dat door verdachte en slachtoffer over en weer kopstoten zijn uitgedeeld en dat er vervolgens drie maal is geschoten. Het eerste schot was gericht op de benen, het tweede schot was iets meer omhoog en bij het derde schot heeft zij gezien dat de arm van verdachte naar boven wees, dat er een schot werd gelost en het slachtoffer is gevallen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij het trapje naar de parkeerplaats is afgelopen en op twee meter afstand van het voorval stond. Hij heeft gezien dat twee mannen aan het vechten waren. Er werden vuistslagen en kopstoten uitgedeeld. Eén van de jongens trok een revolver, de ander probeerde dat weg te duwen en toen schoot degene met het wapen (verdachte) op de grond. Vervolgens heeft [getuige 1] gezien dat verdachte een armzwaai maakte, dat hij de revolver bewust op het hoofd van het slachtoffer zette en de trekker overhaalde. Het slachtoffer zakte meteen door zijn knieën en viel op de grond. Tussen de twee schoten is de worsteling volgens [getuige 1] verder gegaan. Daarbij heeft verdachte de kans gezien zijn arm vlug vrij te maken en het wapen op het hoofd van het slachtoffer te richten. Het is mogelijk dat het slachtoffer tijdens de worsteling de arm van verdachte heeft vast gehad.
[getuige 2], die op weg was naar zijn auto die op de parkeerplaats stond geparkeerd, heeft gezien dat twee personen ruzie hadden bij de parkeerautomaat. Zij duwden en trokken aan elkaar. De kleine man van de twee had een vuurwapen in zijn hand. Hij schoot eerst naar beneden en vervolgens richtte hij met gestrekte arm een pistool op het hoofd van het slachtoffer waarna hij opnieuw een schot hoorde afgaan en het slachtoffer in elkaar stortte.
Ook de getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 12] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte (al dan niet met gestrekte arm) gericht heeft geschoten op het slachtoffer.
Op basis van voornoemde getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat door verdachte in elk geval twee, maar mogelijk ook drie keer is geschoten. Uit de verklaringen is niet eenduidig vast te stellen in welke volgorde de kogels in het lichaam van [slachtoffer] zijn terechtgekomen. Ook het uitgevoerde forensisch onderzoek noch de overige stukken van het dossier geven uitsluitsel over de volgorde van en het exacte aantal schoten.
De rechtbank constateert dat meerdere van de hiervoor aangehaalde getuigen spreken over een worsteling c.q. duw- en trekwerk tussen verdachte en [slachtoffer]. Gelet op genoemde verklaringen, in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat deze worsteling er echter niet aan in de weg heeft gestaan dat verdachte het wapen uit zijn kleding heeft kunnen pakken en – zoals [getuige 1] heeft verwoord – dat hij kans heeft gezien zijn arm vrij te maken, het wapen op [slachtoffer] te richten en vervolgens een aantal malen kort achter elkaar de trekker over te halen tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer] is geraakt en is komen te overlijden. De hiervoor aangehaalde verklaringen van - toevallig ter plaatse aanwezige - getuigen waarin onder meer wordt gesproken over het te voor schijn halen van een wapen en het een of meermalen gericht schieten op [slachtoffer], weerspreken de verklaring van verdachte dat hij niet gericht heeft geschoten en dat het wapen niet opzettelijk is afgegaan. Die verklaring van verdachte vindt in feite slechts steun in de verklaring van [vriendin verdachte]. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte, gelet op het aantal en de inhoud van deze andersluidende getuigenverklaringen, dan ook niet.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
Feit 2
Op 18 september 2011 heeft verdachte in Vlissingen een geladen revolver voorhanden gehad. Met die revolver is op [slachtoffer] geschoten. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn ter hoogte van zijn heup twee kogeldelen aangetroffen die passen bij revolvers van het merk Smith & Wesson, Ruger en Taurus van het kaliber .38 Special of .357 Magnum.
De rechtbank overweegt dat een dergelijk wapen en bijbehorende munitie krachtens de Wet wapens en munitie behoort tot de categorie III van die wet. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
op 18 september 2011 te Vlissingen opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een
vuurwapen schoten afgevuurd in de richting van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 september 2011 is overleden;
2.
op 18 september 2011 te Vlissingen een wapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, te weten
(scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen de familie en naaste omgeving van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, maar ook vele willekeurige derden met het vuurwapengeweld en het bloedende slachtoffer geconfronteerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de ‘noodweerexcesachtige situatie’ waarvan sprake is geweest en voorts met hetgeen door de verdediging is aangevoerd over het bestanddeel opzet. Ook verzoekt de verdediging in belangrijke mate in het voordeel van verdachte rekening te houden met de persoon van verdachte, in het bijzonder zijn jeugdige leeftijd. In verband hiermee wijst de verdediging op het nieuwe wetsvoorstel adolescentenrecht voor jong meerderjarigen. De verdediging verzoekt voor wat betreft de hoogte van de straf aansluiting te zoeken bij de straf die is opgelegd door het Hof Den Haag op 6 juli 2000 voor de moord op Plein 1940 in Middelburg.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting - alsmede uit de diverse rapportages waaronder rapportages van de reclassering en een milieurapportage - is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer]. Verdachte heeft [slachtoffer] daarmee beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet heeft teweeggebracht bij zijn nabestaanden. De moeder van [slachtoffer] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Nog steeds kan zij niet geloven dat haar zoon is neergeschoten. Vrijwel elke nacht droomt zij over hem. Sinds zijn dood heeft zij geen leven meer. Zij heeft lichamelijke klachten en kan niet meer werken.
Ook voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit, temeer daar [slachtoffer] op klaarlichte dag, op een drukke parkeerplaats is neergeschoten. Van algemene bekendheid is dat ook de ooggetuigen van een dergelijk feit nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden. Uit het strafdossier blijkt dat enkele getuigen ook daadwerkelijk die gevolgen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte in ernstige mate aan dat hij welbewust met een vuurwapen op pad is gegaan en dat hij – na een woordenwisseling – zich hiervan niet heeft gedistantieerd, maar zijn wapen heeft getrokken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en voorts dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor geweldsdelicten.
Uit de over verdachte uitgebrachte rapporten door psycholoog Neissen en psychiater Masthoff blijkt dat weliswaar bij verdachte aanwijzingen zijn voor een antisociale ontwikkeling, maar dat geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis of psychiatrische diagnose. Geadviseerd wordt verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank volgt deze conclusies.
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf naast het voorgaande ook rekening houden met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voorts zal zij– in het voordeel van verdachte – rekening houden met zijn jeugdige leeftijd. Gelet hierop zal zij ten gunste van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Doodslag;
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mr. Haesen en mr. Gieben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Paulus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2012.