parketnummer: 12/715030-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 april 2012
[verdachte],
geboren op [1980],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, Lunettenlaan 501, 5263 NT Vught,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Visser, advocaat te Breda,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2012, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 200 euro,
in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
verdachte en/of zijn mededader(s) een winkel van die [slachtoffer] aan de Voorstad is/zijn binnengegaan -terwijl hij en/of zijn mededader het gezicht door middel van een sjaal en/of een kapuchon (gedeeltelijk) had(den) bedekt- en/of een (alarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend gericht heeft (gehouden) op die [slachtoffer];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, en/of
- een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool als bedoeld onder 4 voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de tabakszaak aan de [adres], zoals onder 1 aan hem is ten laste gelegd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaringen van getuigen, de camerabeelden uit de winkel en de bekennende verklaring van verdachte. Ook feit 2 acht hij wettig en overtuigend te bewijzen. Het alarmpistool is gebruikt bij de overval en de zogenaamde taser lag in de auto. Beide zijn eigendom van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten, gelet op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op :
- de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie , welke bekennende verklaring hij ter terechtzitting van 5 april 2012 heeft herhaald;
- de aangifte van [slachtoffer] van 16 januari 2012 ;
- het proces-verbaal wapenonderzoek .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 januari 2012 te Goes tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 200 euro, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en zijn mededader een winkel van die [slachtoffer] aan de Voorstad zijn binnengegaan -terwijl hij en zijn mededader het gezicht door middel van een kapuchon gedeeltelijk hadden bedekt- en een alarmpistool, dreigend gericht heeft gehouden op die [slachtoffer];
op 16 januari 2012 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander,
-een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, en
- een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool als bedoeld onder 4° voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat, hoewel verdachte de overval mede heeft gepleegd, de medeverdachte [medeverdachte 1] de kwade genius achter de overval is. Hij acht diens verklaringen dat hij onder druk is gezet ongeloofwaardig, nu niet is gebleken van enige dwang. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2] blijkt ook dat er verschillende momenten zijn geweest waarop [medeverdachte 1] zich had kunnen onttrekken. Bij het formuleren van zijn eis houdt de officier van justitie in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de overval tezamen en in vereniging is gepleegd, er gedreigd is met een vuurwapen, hun gezichten waren afgedekt en het een kwetsbaar slachtoffer betreft. De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte zich heeft laten gebruiken door de mededader, van wie het initiatief voor de overval uitging. Zij verzoekt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, in die zin dat zij aan verdachte een gevangenisstraf van 24 of 30 maanden zal opleggen. Verdachte geeft blijk van inzicht in zijn handelen en begrijpt dat hij zal moeten afrekenen voor deze kwalijke zaken, maar verdachte komt, nu hij de Belgische nationaliteit heeft en daar ook woonachtig is, niet in aanmerking voor detentiefasering. Een gevangenisstraf zal voor hem dus zwaarder zijn dan voor een andere gedetineerde. De officier van justitie noemt alleen de strafverzwarende omstandigheden, maar er zijn ook ‘positieve’ punten te noemen. Zo heeft verdachte getwijfeld de overval te plegen, heeft de overval ook een behoorlijke impact op hem gehad en is de overval knullig uitgevoerd. Verdachte heeft geen strafblad, hij leeft van een uitkering, heeft een aanzienlijke schuldenlast, en kampt met gezondheidsklachten. Hij verblijft momenteel in het penitentiair psychiatrisch centrum.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn mededader een gewapende overval gepleegd op een winkel. Zij zijn op klaarlichte dag, voorzien van een strak om hun hoofd getrokken capuchon om herkenning te voorkomen en gewapend met een alarmpistool, de tabakszaak van de 84-jarige mevrouw [slachtoffer] binnengegaan. Onder bedreiging van dit alarmpistool hebben zij geld uit de kassa weggenomen. Het slachtoffer bevond zich tijdens de bedreiging in de gang tussen de tabakszaak en haar woonkamer die daarachter ligt. Daarmee zijn verdachte en zijn mededader ook in de privésfeer van het slachtoffer binnengedrongen. Zij hebben in het geheel niet nagedacht over de gevolgen voor het slachtoffer. Verdachte en zijn mededader wisten dat het slachtoffer een hoogbejaarde vrouw was en dus extra kwetsbaar. Immers, zij waren kort voor de overval al in de winkel geweest om deze te overvallen, hebben het slachtoffer toen gezien en gesproken, maar hebben zich teruggetrokken . Enkele minuten later hebben zij de winkel alsnog overvallen, ditmaal voorzien van een alarmpistool. De rechtbank is van oordeel dat de mededader een leidende rol heeft gehad bij het plegen van het misdrijf. Hij was degene die de tabakszaak heeft aangewezen. Echter verdachte heeft tijdens de overval een essentiële rol vervuld door het wapen vast te houden en het slachtoffer daarmee te dreigen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen een enorme impact hebben op de slachtoffers. Niet alleen is er angst ten tijde van de overval maar ook nog lang daarna blijven de angstgevoelens. Die situatie wordt voor de slachtoffers doorgaans verergerd omdat zij iedere dag weer terug moeten naar de plek waar ze zijn overvallen. Zodoende worden zij dagelijks geconfronteerd met de angst opnieuw overvallen te worden. Dit is niet anders voor het slachtoffer in onderhavige zaak. Deze overval heeft grote gevolgen gehad voor haar. Dit was de achtste keer dat haar tabakszaak werd overvallen en angstgevoelens hebben ertoe geleid dat zij nu overweegt de winkel, die een tijdverdrijf voor haar is, te sluiten omdat de ‘lol’ er voor haar af is.
Gebeurtenissen als de onderhavige behoren tot de categorie strafbare feiten die niet alleen een ernstige inbreuk maken op de slachtoffers, maar ook op de rechtsorde en tevens gevoelens van angst, onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Verdachte en zijn mededader hebben zich echter aan dit alles niets gelegen laten liggen en zich bij hun handelen slechts door eigen belang en financieel gewin laten leiden, zonder zich bovendien te bekommeren om de gevolgen die hun gedrag voor het slachtoffer zouden kunnen hebben. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij betrokken was bij dit zeer ernstige feit dat, gelet op de kwetsbaarheid van het slachtoffer, bijzonder laf is te noemen.
Daarnaast heeft verdachte samen met zijn mededader een alarmpistool en taser voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van deze wapens brengt onaanvaardbare risico's voor de veiligheid van personen met zich mee.
De uitvoering van het misdrijf kan niet professioneel worden genoemd. Dat is echter geen verzachtende omstandigheid, zoals door de verdediging is aangevoerd. Slechts kan worden vastgesteld dat de wijze van uitvoering geen strafverzwarende omstandigheid oplevert.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 17 januari 2012 niet eerder is veroordeeld. Uit het reclasseringsadvies van 3 april 2012 blijkt dat bij verdachte sprake is van druggebruik en dat hij financiële problemen heeft. Verdachte zegt na detentie geen drugs meer te willen gebruiken, maar de reclassering heeft twijfels of hij dit kan waarmaken. Hij heeft zijn familie om zich heen en hij heeft in België hulpverlening van een maatschappelijk werker. Het risico op recidive wordt als laag gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke een langdurige vrijheidsbeneming meebrengt. De eis van de officier van justitie is in het licht van het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank een voor verdachte passende straf. Zij zal derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Er is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit geen ruimte voor een lichtere straf.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit een schadevergoeding van
€ 1.400,00, waarvan € 200,00 wegens materiële schade en € 1.200,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en vordert de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag hoofdelijk aan verdachte en diens mededader op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen alsmede de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 januari 2012.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een wapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
feit 1:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], van € 1.400,00, waarvan
€ 200,00 ter zake van materiële schade en € 1.200,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.400,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Klarenbeek en mr. Lameijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 april 2012.