ECLI:NL:RBMID:2012:BW3202

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715029-12[P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Jager
  • A. Klarenbeek
  • J. Lameijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan overval op tabakszaak in Goes

Op 19 april 2012 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een overval op een tabakszaak in Goes op 16 januari 2012. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van de overval. De verdachte had geen wetenschap van het voornemen van haar medeverdachten om de overval te plegen, en er waren geen andere bewijsmiddelen die een nauwe samenwerking konden aantonen. De rechtbank wees de verklaring van een medeverdachte af als onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte.

Subsidiair werd de verdachte verweten dat zij medeplichtig was aan de overval door feitelijke handelingen te verrichten. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze handelingen opzettelijk had uitgevoerd met het oogmerk op het plegen van een overval. De verdachte werd ook vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde feit, dat zij voordeel had getrokken uit de opbrengst van de overval door benzine te tanken met geld dat afkomstig was van de buit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar had getankt, maar dat er geen bewijs was dat zij dit deed met opzet om te profiteren van de overval.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 32 uur, met aftrek van voorarrest, en bepaalde dat vervangende hechtenis zou worden toegepast als de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De benadeelde partij, de eigenaar van de tabakszaak, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank de verdachte had vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715029-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Mink, advocaat te Oost-Souburg,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2012, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 200 euro,
in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij
verdachte en/of haar mededader(s) een winkel van die [slachtoffer] aan de
Voorstad is/zijn binnengegaan -terwijl zij en/of haar mededader(s) het gezicht
door middel van een sjaal en/of een kapuchon (gedeeltelijk) had(den) bedekt-
en/of een (alarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, dreigend gericht heeft (gehouden) op die [slachtoffer];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal
ongeveer 200 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of haar mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) een winkel van die [slachtoffer] aan de
Voorstad is/zijn binnengegaan -terwijl [medeverdachte] en/of zijn mededader het
gezicht door middel van een sjaal en/of een kapuchon (gedeeltelijk) had(den)
bedekt- en/of een (alarm)pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, dreigend gericht heeft (gehouden) op die [slachtoffer],
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes en/of elders in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door toen aldaar die [medeverdachte] en/of zijn
mededader(s) met een auto naar de plaats des misdrijfs te vervoeren en/of
(vervolgens) als bestuurster in de auto is blijven wachten teneinde die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) met de buit naar elders te vervoeren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes, in elk geval in Nederland,
opzettelijk uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen hoeveelheid
geld voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk een
hoeveelheid benzine, in elk geval brandstof, verkregen voor haar auto, die
gekocht was met voornoemd geld;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 16 januari 2012 te Goes, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen,
- een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een
elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan
worden toegebracht, en/of
- een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool als bedoeld onder 4
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op de sigarenzaak en ook niet dat zij wist of kon weten dat er in haar personenauto een alarmpistool en taser lagen. De officier van justitie vordert derhalve dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. Wel acht hij wettig en overtuigend te bewijzen dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, nu zij heeft bekend dat zij wist dat er van het gestolen geld is getankt.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het met de officier van justitie eens dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 aan haar ten laste gelegde. Nu verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft bekend, kan dat feit wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft weliswaar de auto bestuurd, maar in het dossier bevindt zich geen bewijs dat verdachte voorafgaand aan de overval op de sigarenzaak daarvan wetenschap had. Uit het dossier blijkt ook niet dat zij wist dat er in haar auto wapens lagen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 16 januari 2012 is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] vanuit België naar Goes gereden. Verdachte bestuurde de auto. Op aanwijzingen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte] is zij uiteindelijk naar een tabakszaak aldaar gereden. Verdachte heeft de auto bij de tabakszaak om de hoek geparkeerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte] zijn naar de tabakszaak gelopen met de bedoeling deze te overvallen. De eerste keer hebben zij zich teruggetrokken en zijn zij terug naar de auto gelopen. Korte tijd later zijn zij, voorzien van een alarmpistool, weer teruggelopen naar de tabakszaak en hebben deze alsnog overvallen. Zij kwamen rennend naar de auto en zijn met bakken geld ingestapt, waarna verdachte is weggereden.
Onder 1 primair wordt verdachte verweten dat zij de overval heeft mede gepleegd. Om tot een bewezenverklaring te komen moet de rechtbank aan de hand van wettige bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en een of meer plegers van de overval. De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van het dossier niet kan worden gesteld dat verdachte voorafgaand aan de gewapende overval wetenschap heeft gehad van het voornemen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte] om de tabakszaak te overvallen. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte niet van hun plan op de hoogte was. Er is in de auto niet over gesproken. Ook zitten in het dossier geen aanknopingspunten, anders dan de verklaring van [medeverdachte], waaruit blijkt dat verdachte een deel van de buit heeft ontvangen. De enkele verklaring van een medeverdachte is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de overval te komen. Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wettig bewijs ontbreekt dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (een van) de plegers van de overval. Het enkele gegeven dat verdachte de auto bestuurde maakt dit niet anders. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Subsidiair wordt aan haar ten laste gelegd dat zij medeplichtig is geweest aan de overval en wordt een aantal feitelijke handelingen beschreven die door verdachte zouden zijn verricht. Hoewel verdachte de feitelijke handelingen wel heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat er op grond van hetgeen hiervoor is besproken onvoldoende bewijs is dat verdachte deze handelingen opzettelijk heeft uitgevoerd met het oogmerk op het plegen van een overval. Verdachte zal dan ook ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Onder het meer subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte verweten dat zij voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van de overval. Verdachte heeft ter terechtzitting van
5 april 2012 bekend dat zij op de terugweg voor ongeveer € 10,00 benzine heeft getankt en dat dit is betaald door [medeverdachte] van zijn deel van de buit. In haar verklaring bij de politie heeft verdachte hieromtrent verklaard dat het benzinegeld niet uit haar portemonnee is gekomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat de buit van € 150,00 over verdachte, [medeverdachte 2] en hem is verdeeld en dat hij € 50,00 heeft gehad . In zijn fouillering is echter slechts een bedrag van € 30,06 aangetroffen . De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat van het verschil de benzine is betaald. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan haar onder het meer subsidiair is ten laste gelegd, te weten dat zij voordeel heeft getrokken door uit de opbrengst van de overval benzine te tanken voor haar auto.
Feit 2
In het dossier zitten geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat de medeverdachten in haar personenauto een alarmpistool en/of taser aanwezig hadden. Nu er geen wettig en overtuigend bewijs is, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair
op 16 januari 2012 in Nederland, opzettelijk uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen hoeveelheid geld voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk een hoeveelheid benzine verkregen voor haar auto, die gekocht was met voornoemd geld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht, te weten het onder
1 meer subsidiair ten laste gelegde, aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis. Dit komt overeen met het door haar in voorarrest doorgebrachte aantal dagen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de aan verdachte op te leggen straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van een deel van de opbrengst van het door de medeverdachten begane misdrijf door, weliswaar voor een gering bedrag, te tanken in haar personenauto, terwijl zij wist dat deze benzine was betaald met een deel van de buit. Op deze wijze heeft verdachte geprofiteerd van het door de medeverdachten gepleegde misdrijf.
Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 17 januari 2012 niet eerder is veroordeeld. Uit het reclasseringsadvies van 22 maart 2012 blijkt dat verdachte in het verleden problemen heeft gehad, maar dat zij zich thans met meer motivatie richt op haar opleiding en toekomst. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert aan verdachte een werkstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van het feit en een voor verdachte passende straf is. Zij zal derhalve aan verdachte opleggen een werkstraf voor de duur van 32 uur met aftrek van voorarrest, hetgeen er feitelijk op neer komt dat verdachte de straf reeds heeft verricht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.400,00, waarvan € 200,00 wegens materiële schade en € 1.200,00 wegens immateriële schade, voor feit 1.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, nu hij vrijspraak vordert van het delict waaruit de schade zou zijn ontstaan.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het met de officier van justitie eens dat het aan verdachte te maken verwijt niet in causaal verband staat met de door de benadeelde partij geclaimde schade.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 32 (tweeëndertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 16 (zestien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Klarenbeek en mr. Lameijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 april 2012.