ECLI:NL:RBMID:2012:BX7911

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700135-12[P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kuypers
  • M. Nomes
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige voor poging tot afpersing met vrijspraak van medeplegen

Op 19 september 2012 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 januari 2012 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de eigenaar van een snackbar heeft bedreigd en om geld heeft gevraagd. De verdachte ontkende echter betrokkenheid bij de overval en stelde dat hij op dat moment niet in Zeeland was. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor de poging tot afpersing, maar de rechtbank achtte het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Wel werd de subsidiaire tenlastelegging van poging tot afpersing bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit dat gevoelens van angst en onrust teweegbracht in de samenleving. De rechtbank legde een jeugddetentie van zeven maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling in een ortho-psychiatrische instelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook immateriële schade hadden geleden door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700135-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, Rijksstraatweg 24,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Mantz, advocaat te ‘-Gravenhage, ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 september 2012, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 januari 2012 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
zich -met een capuchon op en/of met een sjaal voor zijn mond en/of met een
zonnebril op, in elk geval terwijl zijn gezicht bedekt was- heeft begeven in
de snackbar waar die [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam was en/of die
[slachtoffer 1] heeft toegeroepen: "Geld, geld" en/of "Geef geld", althans woorden
van gelijke strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke
poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld bestond(en) uit het richten van een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of het die [slachtoffer 1] dat
vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij duwen
en/of het maken van een slaande beweging in de richting van de vrouw van die
[slachtoffer 1], ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op een arm werd geraakt;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 4 januari 2012 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van
geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
zich -met een capuchon op en/of met een sjaal voor zijn mond en/of met een
zonnebril op, in elk geval terwijl zijn gezicht bedekt was- heeft begeven in
de snackbar waar die [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam was en/of die
[slachtoffer 1] heeft toegeroepen: "Geld, geld" en/of "Geef geld", althans woorden
van gelijke strekking, en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of die
[slachtoffer 1] dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in
de zij heeft geduwd en/of een slaande beweging in de richting van de vrouw van
die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op een arm
werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en vordert dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Wel acht de officier van justitie bewezen de subsidiair tenlastegelegde poging tot afpersing. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [medeverdachte], [getuige 5] en de leugenachtige verklaringen van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de van meet af aan ontkennende verklaringen van verdachte en de inconsistenties in de beschuldigende verklaringen van getuigen die er op wijzen dat zij iemand anders uit hun kring buiten beeld proberen te houden. De raadsman suggereert dat [getuige 6] de dader geweest zou kunnen zijn. Voorts herkent getuige [slachtoffer 2] verdachte op de terechtzitting niet als de dader.
4.3 De bewijsbeslissingen
4.3.1. Inleiding
Op 4 januari 2012 was [slachtoffer 1] in zijn cafetaria aan het werk toen er omstreeks 19.42 uur een donkere man met capuchon, zonnebril en zwarte sjaal voor zijn mond binnenkwam, een vuurwapen uit zijn jas haalde en dat op hem richtte. Hij hoorde de man iets roepen, begreep van zijn eveneens in de cafetaria aanwezige echtgenote [slachtoffer 2] dat deze man geld wilde hebben en voelde vervolgens het pistool in zijn zij. [slachtoffer 1] heeft zich verweerd met een zogenaamd strijkijzer, een hulpmiddel voor het bakken van hamburgers, terwijl zijn echtgenote de arm van de man vastpakte. Beiden maanden de man weg te gaan. De man rukte zich los en maakte een slaande beweging, die door [slachtoffer 1] met zijn arm werd afgeweerd. Hij heeft daardoor pijn en letstel ondervonden . De man is vervolgens zonder buit de cafetaria uitgelopen.
Als verdachten van dit feit zijn aangehouden: [verdachte] (verder: verdachte) en [medeverdachte] (verder ook: [medeverdachte]).
[medeverdachte] en de getuige [getuige 4] hebben verklaard dat verdachte en [medeverdachte] vanuit de woning van [getuige 3] te Oost-Souburg op de scooter van [getuige 4] naar cafetaria “De Draaibrug” zijn gegaan om een frietje te kopen. Van te voren heeft verdachte zich nog omgekleed en was vervolgens geheel in het zwart gekleed. Verdachte bestuurde de scooter en [medeverdachte] zat achterop. Verdachte droeg een zwart gebreide muts en had een sjaal om. De scooter is in een brandgang nabij de cafetaria geparkeerd. Verdachte is naar de cafetaria gegaan. [medeverdachte] heeft korte tijd bij de scooter gewacht, is naar de cafetaria gelopen en heeft daar naar binnen gekeken. Hij heeft nog even gesproken met twee hem bekende meisjes, [getuige 2] en [getuige 1], die op een bankje voor de cafetaria zaten. Deze meisjes hebben een in het zwart geklede man bij de cafetaria naar binnen zien gaan. [getuige2] heeft de man in de cafetaria twee keer “Geef geld” horen roepen, waarna hij al snel weer naar buiten kwam. Hij had iets in zijn hand en droeg de sjaal tot over zijn neus, een zwarte muts en een zonnebril. Hij rende naar de overkant van de straat, in de richting van [medeverdachte].
[medeverdachte] en verdachte zijn vervolgens op de scooter naar de woning van [getuige 3] terug gereden. [medeverdachte] bestuurde de scooter en verdachte zat achterop.
[getuige 3] verklaarde dat verdachte toen gewond was aan zijn wijsvinger, maar niet naar de EHBO wilde gaan. De verwonding aan de vinger is later onderzocht. Het letsel zou heel goed kunnen passen bij een herstellende brandwond, ontstaan tijdens de schermutseling met het strijkijzer. Toen het nieuws van de overval op Omroep Zeeland te zien was zat een aantal mensen, onder wie verdachte, [medeverdachte], [getuige 6], [getuige 3] en [getuige 5] in de woning naar die uitzending te kijken. Verdachte vertelde toen dat hij naar binnen is gegaan met een neppistool en gezegd had “Geef me geld”.
4.3.2. Standpunt verdachte en medeverdachte
Zowel verdachte als [medeverdachte] ontkennen zich aan de overval schuldig te hebben gemaakt. Verdachte ontkent dat hij iets met de overval te maken heeft. Hij bekent dat hij samen met [getuige 5] voor kerst 2011 is weggelopen uit de jeugdinstelling Almata te Ossendrecht. Anders dan [getuige 5] heeft gesteld, is verdachte niet naar Oost-Souburg gegaan maar naar Den Haag. Hij is nog nooit – anders dan in het kader van een uitje – in Zeeland geweest. Hij is van mening dat sprake is van een complottheorie door de aanwezige personen in de woning van [getuige 3]. Hij kent ook geen van de personen die tegen hem verklaren.
4.3.3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig. Volgens de officier van justitie blijkt uit de stukken en de afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 5], [getuige 4], [getuige 7], [getuige 3], [getuige2] en [getuige 1], dat verdachte wel degelijk in de woning van [getuige 3] aanwezig was en dat hij bij de overval betrokken is.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij samen met [medeverdachte] op zoek is gegaan naar een neppistool dat in de schuur van [getuige 3] lag, dat verdachte en [medeverdachte] haar op de bewuste dag hebben gevraagd om haar scooter te mogen gebruiken en dat verdachte haar later heeft verteld dat hij bij de cafetaria naar binnen is gegaan met het neppistool, daar aan een man achter de balie om geld heeft gevraagd, dat die man zich verweerde, en dat hij naar buiten is gerend waar verdachte op hem stond te wachten op haar scooter.
[getuige 3] heeft verklaard dat verdachte haar had verteld dat hij gewend was om in Den Haag en Rotterdam een overval te plegen. Op de bewuste dag tussen 18.00 uur en 19.00 uur vertelde verdachte dat hij de frietboer bij de draaibrug op Oost-Souburg wilde overvallen. Toen hij dat zei waren [getuige 5], [getuige 4], [medeverdachte] en haar dochter daar ook bij. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte] weggegaan op de scooter van [getuige 4]. Verdachte was geheel in het zwart gekleed.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat hij het vreemd vond dat verdachte geheel in het zwart gekleed was en met een muts en een sjaal de straat op ging.
De getuige [getuige 7] zag de in het zwart geklede jongen met een zonnebril uit de cafetaria richting die jongen rennen die stond te wachten, waarna die jongens samen verder renden.
Uit een en ander blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte degene is geweest die de cafetaria is binnengegaan en daar onder dreiging met geweld de aldaar aanwezige uitbater/eigenaar of diens personeel heeft gedwongen tot afgifte van geld. Er was ook sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Verdachte heeft [medeverdachte] bij de planning en de voorbereiding daarvan een zodanige rol laten spelen (het vervoeren van verdachte tot in de nabijheid van de cafetaria, het op de uitkijk staan terwijl verdachte daar binnen was, het samen wegrennen en het weer terug brengen van verdachte naar de woning van [getuige 3]) dat die handelingen als het medeplegen van de poging tot afpersing zijn te kwalificeren.
4.3.4. Standpunt van verdediging
De raadsman is van mening dat er sprake is van een complottheorie en dat verdachte in het geheel niet met de overval te maken heeft. Hij stelt dat de groep rondom [getuige 3] verdachte heeft aangewezen teneinde een andere dader, mogelijk [getuige 6], te dekken. Hij wijst daarbij onder meer op:
- de inconsistentie van de verklaringen van [getuige 4],
- de mogelijkheid dat zij de tipgeefster is geweest,
- dat de diverse getuigen genoeg tijd hebben gehad om de verklaringen op elkaar af te stemmen,
- de omstandigheid dat de getuige [slachtoffer 2] een andere man herkent als zijnde de dader op 17 februari 2012 als deze de cafetaria bezoekt, terwijl verdachte toen gesloten geplaatst zat,
- dat de getuige [slachtoffer 2] verdachte niet herkent op de zitting, nadat zij als getuige is gehoord,
- dat [getuige 3] van alles op de hoogte was en het er alle schijn van heeft dat zij haar best doet om de echte dader te beschermen,
- dat de verwonding op de hand van verdachte is veroorzaakt op Eikenstein.
Hij is van mening dat aan geen van de verklaringen enige waarde gehecht kan worden.
4.3.5. Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie acht de rechtbank hetgeen ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gekomen voldoende om aan te nemen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op de cafetaria. De getuigen [getuige 3], [getuige 5] en medeverdachte [medeverdachte] hebben allen verklaard dat verdachte samen met [getuige 5], nadat zij uit de jeugdinstelling waren ontsnapt, bij [getuige 3] heeft verbleven. Tussen kerst en nieuw is hij enige dagen in Den Haag geweest.
Voorts hebben [getuige1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] verklaard verdachte van de foto te herkennen en hem in de woning van [getuige 3] te hebben gezien.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat [verdachte] niet de dader kan zijn omdat hij nooit in Zeeland is geweest is daarmee beantwoord.
Ter zitting is mevrouw [slachtoffer 2] als getuige gehoord. Zij heeft verklaard niet te kunnen zeggen dat verdachte de dader is. De rechtbank acht daarmee niet gezegd dat verdachte dan ook de dader niet geweest kan zijn. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de getuige de dader, die voorzien was van gezichtsbedekking, op 4 januari 2012 slechts een kort moment van de zijkant heeft kunnen waarnemen en de omstandigheid dat zij op dat moment in shock verkeerde.
De door de raadsman gesuggereerde theorie dat sprake is van een complot, waarbij verdachte door de groep rondom [getuige 3] wordt aangewezen als dader om een andere dader, mogelijk [getuige 6], te dekken wordt niet door de rechtbank gedeeld. De alternatieve lezing van de raadsman is niet aannemelijk geworden omdat die geen grondslag vindt in de stukken.
De inconsistenties van de getuigenverklaringen zijn op zichzelf juist, maar zijn van zodanige betekenis dat zij geen aanleiding vormen om anders te oordelen.
De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsman.
De rechtbank acht de rol van [medeverdachte] niet bewezen. Beiden zijn op de scooter naar de cafetaria gegaan, maar niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] wist wat verdachte van plan was. Het moet ervoor worden gehouden dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd.
Zij zal verdachte vrijspreken van het medeplegen.
Nu het misdrijf niet is voltooid, is het voor de rechtbank niet mogelijk vast te stellen of verdachte voornemens was om zelf geld weg te nemen uit de kassa of dat verdachte voornemens was [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld. Wel leidt de rechtbank af uit de bedreigende handelingen met het pistool en de woorden “Geld, geld” of “Geef geld” dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] zou overgaan tot de afgifte van geld.
Gelet hierop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Wel bewezen acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing.
5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 januari 2012 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1] zich -met een capuchon op en met een sjaal voor zijn mond en met een zonnebril op heeft begeven in de snackbar waar die [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam was en die [slachtoffer 1] heeft toegeroepen: "Geld, geld" en "Geef geld", en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en die [slachtoffer 1] dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij heeft geduwd en een slaande beweging in de richting van de vrouw van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op een arm werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Over de verdachte zijn diverse rapporten opgemaakt. Het gaat onder andere om een rapport psychiatrisch onderzoek van 10 juli 2012 van A. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater, een rapport psychologisch onderzoek van 11 juli 2012 van C. de Moor, forensisch psycholoog, een rapport van 21 maart 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming en een rapport van 3 september 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit de rapporten komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, een aan autisme verwante stoornis en een gedragsstoornis. Hij is zwakbegaafd, voelt zich snel aangevallen, kan agressief en bedreigend naar anderen zijn en er is sprake van een gebrekkige gewetensvorming. De mate van starheid, het moeite hebben met veranderingen, niet afwijken van een eenmaal ingeslagen weg, niet (kunnen) overzien van gevolgen en niet kunnen inleven in een ander maken dat de kans op recidive aanwezig is. Het moeite hebben met regels, impulsiviteit en neiging tot het voorop zetten van eigen gewin versterken die kans.
De rechtbank zal de hiervoor genoemde kenmerken bij de strafoplegging in aanmerking nemen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is gevorderd als maatregel een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ) op te leggen met een proeftijd van twee jaar en begeleiding van de Jeugdreclassering (de gezinsvoogd [naam gezinsvoogd]), met een klinische opname in het ortho-psychiatrisch behandelcentrum De Jutters te Den Haag, voor zolang de behandelaars dit nodig achten.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de gevraagde vrijspraak.
Voorts deelt de raadsman mee dat moeder en de gezinsvoogd een behandeling nodig achten en zich kunnen vinden in de door de officier van justitie voorgestane behandeling bij De Jutters in Den Haag, echter niet in het kader van een PIJ-maatregel maar in het kader van een plaatsing binnen het civiele traject.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte, 15 jaar jong, heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een cafetaria-eigenaar door gemaskerd en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen en geld af te persen, waarbij het tot een lijfelijke confrontatie is gekomen. Het is niet aan verdachte toe te schrijven dat het bij een poging is gebleven, maar aan de doortastende opstelling van de cafetaria-eigenaar en diens echtgenote. Verdachte is zonder buit weer weggegaan, maar heeft de slachtoffers door zijn optreden schrikbarende momenten bezorgd waaraan zij nog lange tijd daarna moesten terugdenken. Blijkens de toelichting op de vordering benadeelde partij hebben beide slachtoffers te kampen gehad met slapeloosheid en angst tijdens hun werk.
Met dit handelen heeft verdachte blijk gegeven dat hij zich niet realiseert welke gevolgen dit voor anderen heeft. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten gevoelens van angst en onrust teweegbrengen in de samenleving.
De rechtbank zal rekening houden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij al verschillende keren is veroordeeld voor onder meer mishandelingen, bedreigingen, wederspannigheid en diefstal.
De ernst van het feit rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank ziet aanleiding de eis van de officier van justitie op dit punt te volgen, ondanks het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen. In het licht van het strafblad van verdachte is een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend.
Het advies van de deskundigen is om aan de verdachte in ieder geval als maatregel een voorwaardelijke PIJ op te leggen met de bijzondere voorwaarden begeleiding door de Jeugdreclassering en een klinische behandeling in De Jutters te Den Haag, alsmede de maatregel van hulp en steun.
Op basis van de hiervoor genoemde rapporten is de rechtbank van oordeel dat de strafoplegging er in moet voorzien dat de verdachte gedurende langere tijd intensief wordt behandeld. De adviezen van de deskundigen om dit in een gedwongen kader te laten plaats vinden zal de rechtbank volgen en om die reden zal de maatregel van een voorwaardelijke PIJ worden opgelegd. Aan de criteria voor het opleggen van die maatregel is, mede gelet op de over verdachte uitgebrachte adviezen en de vaststelling dat de kans op herhaling groot is, voldaan. Gelet op die adviezen zal de rechtbank de proeftijd bepalen op twee jaar.
8 De benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partijen in dit strafproces gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde feit tot respectievelijk € 2.093,50 en € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak gesteld op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Subsidiair voert de raadsman aan dat de vorderingen elkaar overlappen in het opgevoerde extra werk en stelt hij dat de toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] moet worden beperkt tot € 1.000,--. [slachtoffer 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering nu zij niet voorkomt in de tenlastelegging.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het materiële deel van de vordering van [slachtoffer 1] goed onderbouwd en zal dat deel van de vordering toewijzen.
De rechtbank stelt voorts vast dat [slachtoffer 2] in de tenlastelegging en in de bewezenverklaring voorkomt en dat zij niet louter toeschouwer was, zodat zij in haar vordering als benadeelde partij kan worden ontvangen.
De rechtbank acht aannemelijk dat beide benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden als gevolg van het strafbare feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Uit de onderbouwing van de vorderingen is op te maken dat de benadeelde partijen gevoelens van angst en slapeloosheid hebben ervaren.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de voorwaardelijke plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- gelet op de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, voor zolang deze van toepassing zijn:
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage biedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
* verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in het ortho-psychiatrisch behandelcentrum De Jutters te Den Haag, gedurende de termijn van twee jaar of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de jeugdreclassering wenselijk acht;
* verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering (gezinsvoogd Huiskens);
- draagt de jeugdreclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] van € 2.093,50 waarvan € 93,50 ter zake van materiële schade en € 2.000,-- ter zake van immateriële schade;
[slachtoffer 2] van € 1.500,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 2.093,50 en ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 1.500,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door tien (10) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige jeugddetentie van de verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige jeugddetentie gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kuypers, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Nomes en
mr. Dijkman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 september 2012.
Mrs. Nomes en Kuypers zijn buiten staat dit vonnis mede te tekenen.