ECLI:NL:RBMID:2012:BX7937

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82096 /KG ZA 10-2012
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.K. van de Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van ouderschapsplan en omgangsregeling met minderjarige in internationaal context

In deze zaak vordert de man, die in Nederland woont, nakoming van een ouderschapsplan met betrekking tot de omgang met zijn minderjarige kind, dat bij de vrouw in België verblijft. De man stelt dat de vrouw sinds oktober 2011 weigert om de minderjarige naar hem te brengen, wat heeft geleid tot een situatie waarin hij het kind al geruime tijd niet heeft gezien. De man vraagt de voorzieningenrechter om de vrouw te verbieden om de omgang te frustreren en haar te veroordelen tot nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan, met een dwangsom van € 250,- per keer dat zij in gebreke blijft.

De vrouw verzet zich tegen de vordering en stelt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, omdat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in België heeft. De vrouw wijst erop dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aanvaardt, wat volgens artikel 12 lid 3 van de Brussel IIbis-verordening betekent dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van de vorderingen van de man kennis te nemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de man valt onder de Brussel IIbis-verordening, die bepaalt dat de gerechten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn. Aangezien de minderjarige in België woont, verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd.

Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat, in afwijking van de gebruikelijke kostencompensatie in familierechtelijke zaken, de man als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op € 1.076,00. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer /rolnummer: 82096 / KG ZA 2012-10
vonnis van 14 februari 2012
eiser (hierna: de man),
wonende te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
eiser,
advocaat: mr. S. van de Voorde te Goes,
tegen:
gedaagde (hierna: de vrouw),
wonende te Zelzate, België,
gedaagde,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties d.d. 20 januari 2012;
- het telefaxbericht, met stukken, d.d. 6 februari 2012 van mr. De Vleesschauwer;
- de mondelinge behandeling op 7 februari 2012, ter gelegenheid waarvan zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten, en de heer Belde namens de Raad voor de Kinderbescherming.
2. De feiten
2.1 Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 14 september 2011 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 september 2011 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2 Partijen hebben het navolgend minderjarige kind:
- naam + geboorteplaats + geboortedatum.
2.3 Partijen zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4 De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.5 Bij voormelde beschikking is bepaald dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft en is ten behoeve van de minderjarige een regeling inzake zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige een weekend per veertien dagen van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man verblijft. Daarnaast zal de minderjarige bij de man verblijven gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarvan tenminste drie weken aaneengesloten in de zomerschoolvakantie, of zoveel anders als partijen nog nader zullen overeenkomen, en voor het overige zoals omschreven in het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan.
2.6 Bij voornoemde beschikking d.d. 14 september 2011 is tevens bepaald dat de inhoud van het door partijen ondertekende ouderschapsplan d.d. 17 mei 2011 deel uit maakt van de beschikking. In artikel 9.1 van dit ouderschapsplan is opgenomen:
“(…) Moeder zal kind op vrijdag naar vader brengen en vader zal kind op zondag naar moeder terugbrengen (…)”.
2.7 Sinds oktober 2011 wordt geen uitvoering gegeven aan de zorgregeling.
3. Het geschil
3.1 De man vordert samengevat, bij vonnis, de vrouw te verbieden omgang tussen de man en de minderjarige te frustreren en daartoe de vrouw te veroordelen tot nakoming van artikel 9.1 van het ouderschapsplan, alsmede tot nakoming van de door de vrouw op 12 oktober 2011 getekende verklaring, met name voor wat betreft de regeling dat de vrouw de minderjarige op vrijdag naar de man zal brengen te Zoutelande, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,-- per keer dat de vrouw in gebreke zal zijn om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen. Voorts vordert de man de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke kosten zijn te verhogen met het nasalaris.
De man voert ter onderbouwing van zijn vordering aan dat de vrouw sinds oktober 2011 weigert om de minderjarige naar hem in Zoutelande te brengen. Als gevolg hiervan heeft hij de minderjarige al geruime tijd niet meer gezien. Hij is niet in staat om de minderjarige op vrijdagavond bij de vrouw op te halen. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 12 lid 3 Brussel IIbis bevoegd om kennis te nemen van de dagvaarding.
3.2 De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man. Primair stelt zij zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan niet op artikel 8 lid 1 Brussel IIbis gebaseerd worden, aangezien de minderjarige bij haar in België woont. Een beroep op artikel 12 lid 3 Brussel IIbis gaat evenmin op, nu zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet (uitdrukkelijk) aanvaardt. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat zij niet in staat is om de minderjarige op vrijdag naar de man te brengen of op zondag bij de man op te halen; vanwege epileptische aanvallen mag zij geen auto rijden. Zij verzet zich niet tegen omgang tussen de man en de minderjarige, maar de man dient voor het halen en brengen van de minderjarige zorg te dragen.
4. De beoordeling
4.1 De vordering van de man valt binnen het materiële toepassingsgebied van de EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van EG-verordening nr. 1347/2000 (hierna: Brussel IIbis). Ingevolge artikel 8 lid 1 Brussel IIbis (de algemene bevoegdheidsregel) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu de minderjarige haar gewone verblijfplaats bij de vrouw in België heeft, is de voorzieningenrechter op grond van voormeld artikel onbevoegd om van de vordering van de man kennis te nemen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen degene die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind dragen zelf de rechter aanwijzen die kennis kan nemen van een verzoek met betrekking tot die ouderlijke verantwoordelijkheid. De man doet in onderhavige zaak een beroep op artikel 12 lid 3 Brussel IIbis. Ingevolge dit artikel zijn de gerechten van een lidstaat bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, indien a) het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind onderdaan is van die lidstaat en b) hun bevoegdheid op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze is aanvaard door alle partijen bij de procedure en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd. Namens de vrouw is ter zitting verklaard dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aanvaardt. Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 12 lid 3 Brussel IIbis gestelde vereisten, zodat de voorzieningenrechter evenmin op grond van dit artikel bevoegd is om van de vorderingen van de man kennis te nemen.
Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter zich dan ook onbevoegd verklaren.
4.2 In afwijking van de gebruikelijke kostencompensatie bij familierechtelijke zaken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in het onderhavige geval de man als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- vast recht 260,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.076,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1 verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van de man kennis te nemen;
5.2 veroordeelt de man in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de vrouw begroot op € 1.076,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van de Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
DB