ECLI:NL:RBMID:2012:BX9626

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80131 / HA ZA 2011-364
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding met toepassing van het Boon-van Loon-arrest

In deze zaak vorderde de eiseres, die in 1965 met de gedaagde was gehuwd, alsnog de verdeling van de pensioenrechten die tijdens hun huwelijk waren opgebouwd. De echtscheiding was uitgesproken door de rechtbank Rotterdam op 8 januari 1990, maar de verdeling van de pensioenrechten was nooit gerealiseerd. De eiseres baseerde haar vordering op het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981, ook wel het Boon-van Loon-arrest genoemd, en stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over de verdeling van de pensioenrechten. De gedaagde voerde aan dat de gemeenschap volledig was verdeeld en dat de vordering van de eiseres was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de pensioenrechten als 'overgeslagen goed' moesten worden aangemerkt, wat betekende dat de eiseres recht had op een verdeling van deze rechten. De rechtbank stelde vast dat de vordering van de eiseres niet aan verjaring onderhevig was, omdat het ging om een verdelingsvordering van een gemeenschapsgoed. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe en verplichtte de gedaagde om zijn pensioengegevens te verstrekken en de pensioenverzekeraars te informeren over de aanspraken van de eiseres. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80131 / HA ZA 11-364
Vonnis van 28 maart 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal,
eiseres,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.J. Jansen te Kapelle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 9 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Partijen zijn op [datum] 1965 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 1990 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is [eiseres] veroordeeld om met [gedaagde] over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het vonnis is op [datum] 1991 ingeschreven in de registers van de gemeente Rotterdam. [gedaagde] heeft tijdens het huwelijk pensioen opgebouwd. Hij heeft in februari 2008 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, de verdeling van het door [gedaagde] opgebouwde nabestaanden- en ouderdomspensioen met veroordeling van [gedaagde] om aan de uitvoering hiervan mee te werken en tot betaling van de deswege verschuldigde gelden over te gaan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] grondt haar vordering op het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981, NJ 1982, 503 (Boon/Van Loon-arrest). Zij stelt dat partijen nimmer afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten en vordert alsnog verdeling hiervan.
[eiseres] betwist de stelling van [gedaagde] dat de gemeenschap volledig is verdeeld.
Voorts is volgens [eiseres] geen sprake van verjaring. Primair stelt zij zich op het standpunt dat het gaat om een verdelingsvordering, die volgens haar niet verjaart.
Subsidiair, indien wel een mogelijkheid tot verjaring bestaat, voert [eiseres] aan dat de verjaring is gestuit nu [gedaagde] op 23 december 2010 door haar raadsvrouw is aangeschreven.
3.3. [gedaagde] voert primair het verweer dat de huwelijksgoederengemeenschap na het
uiteengaan van partijen volledig is verdeeld, zodat er thans geen ruimte meer is voor verdeling van de pensioenrechten.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de vordering van [eiseres] ingevolge artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is verjaard op 8 januari 2010 en dat is gesteld noch gebleken dat de verjaringstermijn in die periode is gestuit.
4. De beoordeling
4.1. Het tussen partijen gewezen echtscheidingsvonnis is op [datum] 1991 ingeschreven in de registers van de gemeente Rotterdam. Het huwelijk van partijen is derhalve ontbonden in de periode na het wijzen van het Boon/Van Loon-arrest en voorafgaand aan de invoering van de Wet verevening pensioenrechten op 1 mei 1995. Verdeling van de gemeenschap na echtscheiding in deze periode wordt beheerst door de regels die uit voornoemd arrest voortvloeien. Als gevolg hiervan zijn de pensioenrechten, zoals voor en tijdens het huwelijk opgebouwd, destijds in de huwelijksgoederengemeenschap gevallen.
4.2. [eiseres] heeft gesteld dat partijen nimmer tot verdeling van de pensioenrechten
zijn overgegaan. Uit het enkele feit dat de rechtbank partijen bij vonnis van 8 januari 1990 heeft veroordeeld tot verdeling over te gaan, volgt niet dat zij dat ten aanzien van de pensioenrechten ook hebben gedaan. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij het zich niet kan herinneren of na het uiteengaan van partijen over de pensioenrechten is gesproken. Nu [gedaagde] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat de pensioenrechten in de verdeling zijn betrokken en evenmin is gebleken dat de pensioenrechten uitdrukkelijk mondeling of schriftelijk zijn verdeeld, dienen de pensioenrechten als ‘overgeslagen goed’ in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat een nadere verdeling van de pensioenrechten kan worden gevorderd. Het primaire verweer van [gedaagde] dat er thans geen ruimte meer is voor verdeling van de pensioenrechten, faalt derhalve.
4.3. Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat sprake is van verjaring, overweegt de rechtbank het volgende. Nu de vordering van [eiseres] is te kwalificeren als een vordering tot verdeling van een gemeenschapsgoed, is deze ingevolge artikel 3:178 BW niet aan verjaring onderhevig. Dit artikel bepaalt dat ieder der deelgenoten te allen tijden verdeling kan vorderen van een gemeenschappelijk goed. De verjaringstermijn van artikel 3:306 BW, die slechts geldt voor zover de wet niet anders bepaalt, is niet van toepassing op een vordering tot verdeling. Ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] faalt derhalve.
4.4. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
4.5. Nu partijen ex-echtelieden zijn en het onderhavige geschil hiermee samenhangt, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [eiseres] op de voet van het Boon/Van Loon-arrest
aanspraak kan maken op een gedeelte van de door [gedaagde] tot [datum] 1991 opgebouwde pensioenrechten;
5.2. veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] binnen vijf dagen na dagtekening van dit vonnis al zijn pensioengegevens te verstrekken waaronder in ieder geval de gegevens van het ABP, Delta Lloyd en het Pensioenfonds Metaal en Techniek;
5.3. bepaalt dat [gedaagde] zijn pensioenverzekeraars waaronder het ABP, Delta Lloyd en het Pensioenfonds Metaal en Techniek informeert over de onder 5.1. en 5.2. genoemde aanspraken van [eiseres] en hen verzoekt een berekening te maken van de aanspraken van [eiseres];
5.4. veroordeelt [gedaagde] uit hoofde van zijn pensioen bij het ABP en/of Delta Lloyd en/of Pensioenfonds Metaal en Techniek tot betaling aan [eiseres] van de helft van het bedrag van de contante waarde van het ouderdomspensioen vermeerderd met de contante waarde van het nabestaandenpensioen minus het opgebouwde nabestaandenpensioen dan wel tot betaling aan [eiseres] van het bedrag dat volgens de berekening van de pensioenuitvoerders correspondeert met het aandeel dat aan [eiseres] toekomt van de reeds aan [gedaagde] uitgekeerde pensioenbedragen, te weten de reeds ontstane achterstand;
5.5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de maandelijkse bedragen, gelijk aan het aandeel dat volgens de pensioenverzekeraars aan [eiseres] toekomt van de toekomstige, maandelijks aan [gedaagde] uit te keren pensioenbedragen, telkens nadat deze bedragen aan hem zijn uitgekeerd;
5.6. verklaart de bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.M. Persoon en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.(