ECLI:NL:RBMID:2012:BY0580

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74565 / HA ZA 10-380
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval met fietsers en motorrijder

In deze zaak, die zich afspeelt na een verkeersongeval op 15 juli 2007 op de provinciale weg N59 te Serooskerke, vorderden eiser sub 1 en Achmea schadevergoeding van gedaagde sub 1 en Allianz. Eiser sub 1, een motorrijder, was betrokken bij een aanrijding met een auto die tot stilstand was gekomen door het stopteken van gedaagde sub 1, die een groep fietsers begeleidde. De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 1 voldoende zorgvuldig had gehandeld en niet onrechtmatig had gehandeld ten opzichte van eiser sub 1. De rechtbank stelde vast dat gedaagde sub 1, als begeleider van de fietsers, het verkeer op een zorgvuldige manier had proberen te regelen. De vordering van eiser sub 1 en Achmea werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de aanrijding niet het gevolg was van onrechtmatig handelen van gedaagde sub 1. De rechtbank wees erop dat eiser sub 1 onvoldoende rekening had gehouden met de verkeerssituatie en niet tijdig had gereageerd op de stilstaande auto voor hem. De rechtbank concludeerde dat de schade aan de motorfiets en de verwondingen van eiser sub 1 niet konden worden toegerekend aan gedaagde sub 1. De vorderingen werden afgewezen en eiser sub 1 en Achmea werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1 en Allianz.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74565 / HA ZA 10-380
Vonnis van 11 april 2012
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te Oostende, België,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eisers,
advocaat mr. A.H. Blok te Utrecht,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Puttlingen, Duitsland,
2. de vennootschap naar Duitse recht ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALTY AG,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagden,
advocaat mr. K.M. Moeliker te Middelburg.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser sub 1], Achmea, [gedaagde sub 1] en Allianz genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op zondag 15 juli 2007, omstreeks 17.00 uur, vond op de provinciale weg N59 te Serooskerke, gemeente Schouwen-Duiveland, een ongeval plaats, waarbij onder meer [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] waren betrokken.
2.2. De toedracht van het ongeval was als volgt:
- [gedaagde sub 1] begeleidde – met anderen – een groep van 60-70 fietsers in de leeftijd van 8-14 jaar. De groep fietste, komende uit de richting Zierikzee, op het fietspad, gelegen naast de N59. Komende bij de kruising met de Delingsdijk wilde de groep linksaf de N59 (een voorrangsweg) oversteken, richting Serooskerke. Daarvoor nam de groep een fietspad, dat aan de zijde waarop zij de N59 opreed met het bord C2 van bijlage 1 van het RVV 1990 (voor voertuigen) afgesloten was verklaard.
- [gedaagde sub 1] is met een andere begeleider (beiden droegen een oranje fluorescerend/ reflecterend veiligheidshesje) de kruising opgegaan. De andere begeleider bleef op de rijbaan, bestemd voor het verkeer, komende uit de richting Zierikzee, stilstaan om verkeer uit die richting tegen te houden. [gedaagde sub 1] liep tot op de middenberm van de weg en gaf een stopteken aan het verkeer, komende uit de richting Burgh-Haamstede en gaande in de richting Zierikzee.
- Het verkeer op de kruising N59 met de Delingsdijk wordt geregeld met behulp van verkeerslichten. Toen [gedaagde sub 1] op de middenberm van de weg ging staan, stond het verkeerslicht voor verkeer, komende uit de richting Burgh-Haamstede op rood; direct daarop sprong het op groen. Twee voor het rode stoplicht gestopte autobestuurders (respectievelijk [autobestuurder 1] en [autobestuurder 2]) trokken op, maar brachten hun voertuigen naar aanleiding van het stopteken, gegeven door [gedaagde sub 1], achter elkaar (weer) tot stilstand.
- [eiser sub 1] reed als bestuurder van een motorfiets, merk Harley Davidson, met als passagier zijn toenmalige echtgenote [mw. A.], op de N59, komende uit de richting Burgh-Haamstede en gaande in de richting Zierikzee. Hij passeerde het op groen staande verkeerslicht, remde vervolgens maar kon niet meer tijdig stoppen voor de voor hem tot stilstand gekomen (achterste) auto, bestuurd door [autobestuurder 2]. [eiser sub 1] botste op die auto en kwam ten val. [mw. A.] werd daarbij van de motor geslingerd.
2.3. Ten gevolge van het ongeval is schade ontstaan aan de motorfiets en aan de door [autobestuurder 2] bestuurde auto. Voorts is zowel [eiser sub 1] als [mw. A.] gewond geraakt.
2.4. Achmea is de WAM-verzekeraar (op naam van [mw. A.]) van de door [eiser sub 1] bestuurde motorfiets.
2.5. Allianz is verzekeraar van [gedaagde sub 1].
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1] en Achmea vorderen – na vermeerdering van eis zonder processueel bezwaar van [gedaagde sub 1] en Allianz – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 15 juli 2007 en de als gevolg van het ongeval door [eiser sub 1] en Achmea geleden schade, en wel (naar de rechtbank begrijpt: uitsluitend) de hierna te noemen schade;
- Allianz veroordeelt om aan [eiser sub 1] te betalen al hetgeen zij op grond van de met [gedaagde sub 1] gesloten verzekeringsovereenkomsten aan uitkering verschuldigd is;
- [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser sub 1] te voldoen voor door hem geleden schade ad € 8.334,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2007;
- [gedaagde sub 1] veroordeelt om aan Achmea te voldoen de door haar vergoede schade ten bedrage van € 28.971,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de (diverse) data van opeisbaarheid;
- [gedaagde sub 1] en Allianz hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, met wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
De rechtbank heeft de vermeerdering van eis – gelet op de motivering ervan – aldus verstaan, dat de vordering te verwijzen naar een schadestaatprocedure niet is gehandhaafd.
3.2. [eiser sub 1] en Achmea stellen dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld; hij heeft de oversteekmanoeuvre ingezet zonder het verkeer op de N59 voorrang te verlenen en deed dat voorts tegen de toegestane verkeersrichting in. Hij kon daardoor geen gebruik maken van en had geen zicht op de elders op de kruising aanwezige verkeersregeling met behulp van verkeerslichten. Het stond [gedaagde sub 1] niet vrij – en hij was ook niet bevoegd – het verkeer voor een tegen de verkeersrichting inrijdende groep fietsers tegen te houden. Voorts heeft [gedaagde sub 1] de manoeuvre onverhoeds en zonder zorgvuldige voorbereiding ingezet en was zijn handelen ook om die reden onrechtmatig.
[eiser sub 1] reed ter plaatse niet te hard en hield voldoende afstand; hij hoefde geen rekening te houden met de omstandigheid dat de auto voor hem direct na het optrekken bij een verkeerslicht weer (stevig) moest remmen (voor de plotselinge oversteekmanoeuvre van [gedaagde sub 1]). Er is geen sprake van eigen schuld aan zijn kant; mocht hem wel een verwijt zijn te maken, dan valt dat in het niet bij de door [gedaagde sub 1] gemaakte fouten en hem te maken verwijten. De aan [gedaagde sub 1] toe te rekenen omstandigheden hebben voor 80% bijgedragen aan het ongeval. In elk geval brengt de billijkheid met zich dat, mocht [eiser sub 1] een verwijt te maken zijn, gelet op de ernstige fouten die [gedaagde sub 1] heeft gemaakt (en de geringe fout van [eiser sub 1]) en op de gevolgen van het ongeval voor [eiser sub 1] (letsel en schade die niet is verzekerd, terwijl [gedaagde sub 1] geen schade had), de causale verdeling dient te worden bijgesteld naar 100% aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] (jegens zowel [eiser sub 1] als Achmea). Van ontbreken van de relativiteit is voorts geen sprake; de door [gedaagde sub 1] in acht te nemen verkeersregels strekken er juist toe de verkeersveiligheid te waarborgen. Ten aanzien van de bewijslastverdeling betreffende de relativiteit, het causale verband en de eigen schuld beroepen [eiser sub 1] en Achmea zich op de zgn. omkeringsregel.
Tengevolge van de aanrijding heeft [eiser sub 1] schade geleden. De motor – eigendom van [eiser sub 1] – werd als total loss bestempeld, hetgeen tot een schadepost van € 4.979,-- heeft geleid. De schade aan kleding bedraagt € 705,--. [eiser sub 1] heeft letsel opgelopen; de schade op dat punt stelt hij op € 150,-- (eigen risico ziektekostenverzekering) en € 2.500,-- aan smartengeld. Achmea heeft uitkeringen gedaan aan [mw. A.] (van in totaal € 25.514,54) en (de verzekeraar van) [autobestuurder 2] (van € 3.456,94); zij is in de rechten van [mw. A.] en [eiser sub 1] getreden en kan de door haar betaalde vergoedingen verhalen op [gedaagde sub 1], die jegens [eiser sub 1] en ook jegens [mw. A.] onrechtmatig heeft gehandeld.
Allianz wordt, onder verwijzing naar art. 7:954, lid 1 BW (mede, hoofdelijk) aangesproken ter zake van de vordering van (alleen) [eiser sub 1]. Hoewel Allianz een Duitse rechtspersoon is dient zij, nu zij dekking biedt voor in Nederland geleden schade, genoemd artikel tegen zich te laten werken. Overigens geldt in Duitsland een regeling die grote verwantschap vertoont met de Nederlandse regeling.
3.3. [gedaagde sub 1] en Allianz voeren verweer. Zij stellen dat jegens Allianz, een Duitse rechtspersoon die een Duits verzekeringsproduct – waarop Duits recht van toepassing is – aan [gedaagde sub 1] heeft verkocht – niet op grond van art. 7:954, lid 1 BW direct kan worden aangesproken. Het Duitse recht kent geen directe actie, vergelijkbaar met art.7:954 BW. Bovendien is de vordering tegen Allianz voor toewijzing onvoldoende bepaalbaar.
De gestelde schade van [eiser sub 1] is onvoldoende onderbouwd. Niet staat vast dat hij eigenaar was van de motorfiets en hij geeft onvoldoende inzicht in een eventueel ter zake gedane (verzekerings-)uitkering. De verder gestelde materiële schade is niet onderbouwd. Voor een smartengeldvergoeding is in dit geval geen grond. Ook van deze posten is niet duidelijk of er een verzekeringsuitkering is gedaan; uit de overgelegde stukken blijkt wel dat Achmea aan [eiser sub 1] heeft uitgekeerd. Dat Achmea in rechten is getreden van [eiser sub 1] en/of [mw. A.] is onvoldoende aangetoond. De stelling dat Achmea schade heeft vergoed en dat terecht heeft gedaan is, evenals de gestelde omvang van de uitgekeerde vergoedingen, onvoldoende onderbouwd, terwijl dat van Achmea wel mag worden verwacht; bovendien is onduidelijk wie de verzekeringnemer was. [eiser sub 1] noch Achmea heeft aldus voldoende belang bij de vorderingen; zij dienen daarin niet te worden ontvangen.
[gedaagde sub 1] heeft niet onrechtmatig gehandeld. Het feit dat de N59 een voorrangsweg is betekent niet dat [gedaagde sub 1] niet een stopteken mocht geven aan (bij een verkeerslicht stilstaand en net optrekkend) verkeer opdat een groep kon oversteken. Het bord C2 van bijlage 1 van het RVV 1990 geldt niet voor een voetganger als [gedaagde sub 1]. Bovendien zou de situatie niet anders zijn geweest als [gedaagde sub 1] van de andere kant was gekomen. [gedaagde sub 1] is niet onverhoeds de weg op gerend: de twee auto’s voor [eiser sub 1] zijn probleemloos tijdig tot stilstand gekomen, waarbij geen sprake was van stevig remmen. [gedaagde sub 1] heeft niet gevaarzettend gehandeld. [eiser sub 1] heeft kennelijk de situatie voor hem niet tijdig opgemerkt en heeft daarop niet geanticipeerd; daardoor is de aanrijding ontstaan. Bovendien is niet aannemelijk dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien [gedaagde sub 1] anders had gehandeld. [eiser sub 1] is gevallen omdat hij zelf niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was (art. 19 RVV 1990). Er is geen causaal verband tussen het handelen van [gedaagde sub 1] en het ongeval en aldus de door [eiser sub 1] en Achmea gestelde schade. [gedaagde sub 1] en Allianz betwisten de toepasselijkheid van de omkeringsregel. Overigens strekken de regels die [gedaagde sub 1] volgens [eiser sub 1] heeft overtreden niet tot bescherming tegen schade zoals [eiser sub 1] (en [mw. A.]) die heeft (hebben) geleden.
Voor het geval sprake zou zijn van aansprakelijkheid aan de kant van [gedaagde sub 1], stellen [gedaagde sub 1] en Allianz dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser sub 1]. [eiser sub 1] heeft art. 19 RVV geschonden: hij heeft het verkeerslicht en de kruising met een (in deze omstandigheden) te grote snelheid genaderd, waardoor hij niet meer in staat was tijdig te stoppen. Ook als hij – zoals hij stelt – tussen de 28 en de 31 km/u heeft gereden, heeft hij, mede gelet op het op de weg ontstane rem/blokkeerspoor, veel te laat op de aanwezigheid van de auto voor hem gereageerd. Aldus is de schade – ook die, welke Achmea stelt te hebben vergoed – aan [eiser sub 1] toerekenbaar. Eventuele fouten van [gedaagde sub 1] vallen in het niet bij die van [eiser sub 1]. Er is geen reden een billijkheidscorrectie toe te passen; Achmea kan daar in ieder geval geen beroep op doen.
[gedaagde sub 1] en Allianz betwisten de (omvang van de) schade. Voor de tijd dat schadeposten nog niet opeisbaar waren/zijn en over de proceskosten kan wettelijke rente niet worden toegewezen. Tenslotte betwisten [gedaagde sub 1] en Allianz dat zij voor de gestelde kosten van de motorfiets en de proceskosten hoofdelijk kunnen worden aangesproken.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst oordelen over de vraag of de vordering van (alleen) [eiser sub 1] tegen de in Duistland gevestigde verzekeringsmaatschappij Allianz ontvankelijk is. Op grond van art. 3 van de op deze zaak van toepassing zijnde Wet conflictenrecht onrechtmatige daad is op de verbintenissen uit de (gestelde) onrechtmatige daad, nu die daad plaatsvond op Nederlands grondgebied, Nederlands recht van toepassing. Art. 7 van genoemde wet bepaalt vervolgens wat het Nederlands recht in dit geval in het bijzonder bepaalt. Daarbij worden niet genoemd regels omtrent een al dan niet rechtstreekse vordering van de benadeelde op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat in het onderhavige geval met zich dat niet zonder meer op grond een directe actie jegens een verzekeraar in een buitenland (tenzij partij bij het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118), wat Duitsland niet is) op grond van de Nederlandse wetgeving kan worden ingediend. Naar Duits recht bestond ten tijde van het ongeval geen directe actie, vergelijkbaar met de in art. 7:954 BW in Nederland bestaande mogelijkheid. De Versicherungsvertragsgesetz (VVG) kent echter sinds 1 januari 2008 (in art. 105) wel een Direktanspruch voor benadeelden bij bepaalde verzekeringen, waaronder – verplichte – aansprakelijkheidsverzekeringen. Nu in deze procedure onvoldoende bekend is wat de aard is van de verzekering die [gedaagde sub 1] bij Allianz heeft afgesloten, kan thans nog niet worden beslist of [eiser sub 1] Allianz rechtstreeks kan aanspreken. Daarbij is ook van belang of de sedert 1 januari 2008 bestaande Direktanspruch ook in een geval als deze – waarin het voorval, op grond waarvan aansprakelijkheid (naar wordt gesteld) is ontstaan, plaatsvond voor de wijziging van de VVG. Gelet op het navolgende laat de rechtbank een en ander echter – om redenen van doelmatigheid – in het midden.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich niet de situatie voor dat [eiser sub 1] en/of Achmea niet een (voldoende) belang (in de zin van art. 3:303 BW) hebben bij de door hen ingediende rechtsvordering. De (door [gedaagde sub 1] en Allianz gestelde, maar door [eiser sub 1] en Achmea betwiste) omstandigheden (a) dat zij de door hen gestelde schade niet (voldoende) hebben aangetoond en (b) dat Achmea niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat en in wiens rechten zij is gesubrogeerd, brengen niet mee dat [eiser sub 1] en Achmea geen belang zouden hebben bij hun vordering. De vorderingen betreffen betaling van geldsommen; bij toewijzing van die vorderingen zullen zij die bedragen daadwerkelijk kunnen innen; daarmee is hun belang is gegeven en zijn zij ontvankelijk in hun vorderingen. Of de gestelde schade voldoende is toegelicht en/of door de juiste persoon of instelling wordt gevorderd, zijn geen vragen van ontvankelijkheid, maar betreffen de toewijsbaarheid van de vorderingen.
4.3. Dan ligt voor de vraag of [gedaagde sub 1] jegens [eiser sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.3.1. Over de toedracht hebben diverse getuigen – blijkens het door [eiser sub 1] en Achmea overgelegde proces-verbaal – tegenover de politie verklaard. De twee automobilisten die voor [eiser sub 1] tot stilstand zijn gekomen, hebben over hun verkeersgedrag het navolgende verklaard:
([autobestuurder 1]:) “Toen ik groen licht kreeg ben ik opgetrokken. Ik zag toen dat vanaf links direct na het kruisingsvlak een groep jeugdige fietsers overstak. Een jongen uit die groep hield het verkeer tegen van de rijstrook waarover ik naderde. Ik stopte als eerste auto op tijd. Die jongen had een oranje veiligheidshesje aan. Ik kreeg van hem een stopteken. (…) Ik stopte langzaam voor die jongen met dat oranje shirt om die groep door te laten. Ik hoorde toen een geluid. (…) Ik zag toen een vrouw links van me door de lucht vliegen”
en
([autobestuurder 2]:) “Op het moment dat het licht groen werd zag ik een groep kinderen met fietsen staan aan de overkant van de weg, (…). Ik zag dat die kinderen ongeveer tegelijkertijd overstaken. Ik weet niet of er in het middengedeelte fietsers waren.
Toen ik optrok zag ik een jongen staan die zijn hand ophief, kennelijk om ons te doen stoppen. Ik zag dat hij midden op de baan ging staan voor de auto voor mij. Deze auto remde en ik stopte daarachter. Op dat moment hoorde en voelde ik een klap aan de achterzijde van de auto. Vervolgens zag ik een motor voorbij komen en op de middenberm schuiven”
Getuige [C.], die met zijn auto op een andere rijstrook van dezelfde rijbaan reed als waarop [autobestuurder 1] en [autobestuurder 2] stonden, verklaarde bij de politie:
“Ik zag voor de stoplichten aan de ander kant een groep fietsers aan komen fietsen. (…) Ik zag dat ze de weg op doken en dat er een persoon op de rijbaan ging staan voor het verkeer uit de richting Zierikzee en de andere persoon stond op het punt om de andere rijbaan voor het verkeer komende uit richting Haamstede op te gaan. Hij stond nog op de middenberm en gaf een stopteken. Ik zag dat de auto’s naast mij, het rechtdoorgaand verkeer, groen licht kregen en begonnen te rijden. Volgens mij schrokken de personen in de voorste auto en remden volop. Wij zagen het gewoon fout gaan. De Volvo achter de voorste auto kwam ook tot stilstand en raakte volgens mij heel licht de zilvergrijze auto voor hem. Vervolgens zag ik een motor uit het niets aankomen (…)”
[gedaagde sub 1] zelf verklaarde:
“We wilden de weg oversteken richting Schelpenhoek. De rijbaan voor het verkeer komend uit de richting Zierikzee was vrij, ik zag geen verkeer aankomen dus gingen we naar het midden van de weg. Ik gaf het verkeer wat kwam uit de richting van Renesse en richting Zierikzee reed een stopteken. Ik was de eerste van de groep en droeg een opvallend oranje vest. Om de hele groep veilig over te laten steken stopte ik het verkeer en zag ik dat de voorste auto op drie meter van mij vandanan (rb: vandaan) stopte. Ik stond nog steeds in het middengedeelte van de rijbaan en ik had het stopteken al gegeven toen de eerste auto nog voor het stoplicht stilstond maar de auto kwam toch door. (…) Toen de auto op drie meter van mij vandaan stilstond liep ik de rijbaan op om de groep over te laten steken. Ik draaide me om en keek naar de groep. Nog voordat de groep ging rijden hoorde ik een klap en keek ik om. Ik zag dat er een motor en daarvan de bestuurder en de passagier op straat lag.”
[eiser sub 1] heeft verklaard:
“(we) reden (…) verder en het enige wat ik verder nog weet is dat ik zat (rb: zag) dat er een zwarte auto voor me reed die afremde. Ik zag namelijk de auto stevig afremmen en de remlichten branden. Volgens mij ging de bestuurder boven op de rem staan. Ik denk dat er tussen mij en de auto nog ongeveer 10 meter afstand was en ik besefte dat ik er bovenop ging knallen.”
[mw. A.] heeft over de gang van zaken direct voorafgaand aan de aanrijding niets kunnen verklaren.
4.3.2. Voor de vraag of het handelen van [gedaagde sub 1] jegens [eiser sub 1] onrechtmatig was, is niet van belang of het [gedaagde sub 1] vrij stond, dan wel of hij bevoegd was om het verkeer ter plaatse tegen te houden. Waar het om gaat is of [gedaagde sub 1] de betreffende verkeershandeling op een behoedzame en zorgvuldige wijze – in die zin dat hij de veiligheid van ander verkeer daarmee niet in gevaar heeft gebracht – heeft uitgevoerd. Bij de beoordeling daarvan is ook van belang de vraag of [gedaagde sub 1], gegeven de verkeerssituatie, voldoende heeft rekening gehouden met de mogelijkheid van aankomend verkeer dat niet (tijdig) zou kunnen stoppen. Als hij dat heeft gedaan zal zijn handelen – ook al is het naar de regels mogelijk niet toegestaan – jegens andere medeverkeersdeelnemers (waaronder [eiser sub 1]) niet onrechtmatig. Voorts gaat de rechtbank voorbij aan de stelling dat [gedaagde sub 1] gehandeld zou hebben in strijd met bord C2, bijlage 1 van het RVV. [gedaagde sub 1] is te voet de weg opgegaan – daarvan wordt in de verwijten van de kant van [eiser sub 1] en Achmea steeds vanuit gegaan. Genoemd bord richt zich niet tot voetgangers; als voetganger was het [gedaagde sub 1] dus toegestaan om ter plaatse in de door hem gekozen richting de weg op te gaan.
4.3.3. Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 1] voldoende zorgvuldig en behoedzaam heeft gehandeld, is het navolgende van belang. [gedaagde sub 1] maakte deel uit van een grotere groep, die mede omdat deelnemers daarvan (waaronder [gedaagde sub 1]) oranje hesjes droegen, goed zichtbaar was. Alle verkeersdeelnemers (behalve [eiser sub 1]) hebben bij de politie verklaard dat zij de groep hadden gezien; [autobestuurder 1] en [autobestuurder 2] verklaren beiden dat zij de groep hadden gezien toen zij bij het voor hen op groen springende verkeerslicht optrokken. Door geen der door de politie gehoorde personen wordt verklaard dat [gedaagde sub 1] onverhoeds de weg op is gelopen. Beide automobilisten verklaren [gedaagde sub 1] te hebben gezien en voor hem te zijn gestopt – en dus ook hebben kunnen stoppen. [autobestuurder 1] verklaarde “langzaam” te zijn gestopt, [autobestuurder 2] zegt enkel te zijn gestopt. Getuige [C.] spreekt over “volop remmen” van de voorste auto; volgens [C.] schrok de bestuurder. Gelet op het handelen van [gedaagde sub 1] zoals door [C.] zelf beschreven, kan uit dat schrikken niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] onverhoeds of onzorgvuldig handelde; [C.] verklaart immers dat [gedaagde sub 1] op dat moment vanaf de middenberm (en dus niet op de rijbaan staand) een stopteken gaf.
In de thans voorhanden zijnde gegevens zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen te vinden, die er op wijzen dat [gedaagde sub 1] plotseling de weg is opgegaan. Waar [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] stellen dat dat anders was, baseren zij zich – dat zeggen zij ook zelf – op vermoedens. De rechtbank oordeelt die stellingen onvoldoende om [eiser sub 1] en Achmea tot bewijs daarvan toe te laten. Uit de voorhanden zijnde gegevens leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 1] niet onverhoeds, maar wel voldoende zichtbaar en met voldoende oog voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers heeft gehandeld. Hij heeft daarbij ook voldoende rekening gehouden met de verkeerssituatie ter plaatse; het aankomende verkeer ([autobestuurder 1] en [autobestuurder 2]) is zonder problemen voor hem tot stilstand gekomen, eerst daarna is [gedaagde sub 1] de rijbaan opgegaan. Dat [eiser sub 1] vervolgens niet kon stoppen is dan niet het gevolg van het handelen van [gedaagde sub 1]; dat moet worden gezien als gevolg van het feit dat [eiser sub 1] zelf onvoldoende heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat de auto’s voor hem zouden stoppen, terwijl hij dat wel had kunnen – en moeten – doen.
Het gedrag van [gedaagde sub 1] is niet onrechtmatig jegens [eiser sub 1]. Daarmee is de basis aan de vorderingen van [eiser sub 1] en Achmea komen te ontvallen, zodat deze dienen te worden afgewezen.
4.4. [eiser sub 1] en Achmea zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk – zodanig dat als de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd – worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Allianz begroot op:
- vast recht € 710,--
- salaris advocaat € 1.158,-- (2 x tarief III, € 579,--)
Totaal € 1.868,--,
bij niet tijdig betalen te vermeerderen met de wettelijke rente, en voorts in de nakosten.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en Achmea af;
veroordeelt [eiser sub 1] en Achmea hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Allianz, tot op heden begroot op € 1.868,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis;
veroordeelt [eiser sub 1] en Achmea hoofdelijk in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van
€ 68,-;
verklaart dit vonnis, voor zover [eiser sub 1] en Achmea daarbij tot vergoeding van kosten zijn veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.(