ECLI:NL:RBMID:2012:BY2679

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/708507-08 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Oijen
  • A. Vos
  • J. Gieben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel van een baby vanuit Turkije naar Nederland met gebruikmaking van een vals paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 8 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, een Nederlandse vrouw, had een baby vanuit Turkije naar Nederland gebracht met behulp van een vals paspoort. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat zij het kind had onttrokken aan het wettig gezag van de biologische ouders, omdat er onvoldoende bewijs was dat de ouders het kind niet vrijwillig hadden afgestaan. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij het kind ter adoptie had meegenomen, en dat zij niet op de hoogte was van de valsheid van de documenten die zij had overgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van onttrekking aan het ouderlijk gezag en ontsloeg haar van alle rechtsvervolging met betrekking tot dat feit. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan het gebruik van valse documenten en het helpen van een ander bij het verkrijgen van toegang tot Nederland met valse gegevens. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uur op, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de psychische druk die de verdachte ervoer en het feit dat zij inmiddels weer aan het werk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/708507-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967],
gelet op het geheime adres domicilie kiezend bij haar raadsman,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Van der Meer, advocaat te Amsterdam,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2012, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij, als Nederlander, op of omstreeks 13 juni 2005 te Istanbul (Turkije),
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
een reisdocument, te weten een noodpaspoort op naam van [nieuwe naam], door de Consul-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden te
Istanbul heeft doen verstrekken op grond van een of meer valse gegevens,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) ter verkrijging van dat
noodpaspoort een valse of vervalste geboorteakte op naam van die [nieuwe naam] overgelegd, terwijl laatstgenoemde persoon in werkelijkheid
[oorspronkelijke naam] was genaamd;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 231 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij, als Nederlander, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 mei 2005 tot en met 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen en/of
elders in Nederland en/of in Turkije en/of elders in Europa,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
een ander, te weten de van Turkse nationaliteit zijnde [oorspronkelijke naam],
behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door
Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of
Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te
New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land,
over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New
York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
of die ander daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
immers heeft verdachte samen met haar mededader(s), althans alleen, die
[oorspronkelijke naam] onder de naam [nieuwe naam] met behulp van valse
of vervalste documenten, te weten een valse of vervalste geboorteakte en/of
een vals en/of vervalst paspoort op naam van die [nieuwe naam], vanuit
Turkije naar Nederland gebracht;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 januari 2009,
in de gemeente Vlissingen en/of elders in Nederland en/of in Turkije,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige, te weten [oorspronkelijke naam], geboren te Turkije
op [geboortedatum], in elk geval in het jaar 2005, heeft onttrokken aan het
wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die
dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, die minderjarige vanuit Turkije naar Nederland (onder
het mom van medische behandeling in Nederland, althans ter medische behandeling
van dat kind in Nederland) vervoerd en/of (vervolgens) die minderjarige in
Nederland bij de gemeente Vlissingen laten registreren als kind van haar,
verdachte, en [partner van verdachte] en/of die minderjarige bij zich gehouden;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen,
een inlichtingenformulier opneming in de gemeentelijke basisadministratie
pesoonsgegevens - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks met het oogmerk
om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken,
immers heeft verdachte het kind [oorspronkelijke naam], welk kind in Turkije was
geboren uit de Turkse ouders [biologische vader] en [biologische moeder], bij de gemeente
Vlissingen aangemeld voor opneming in het register van de gemeentelijke
basisadministratie en daarbij valselijk en in strijd met de waarheid op het
door haar door de gemeenteambtenaar verstrekte inlichtingenformulier opneming
in de gemeentelijke basisadministratie pesoonsgegevens vermeld, dat voormeld
kind was genaamd [nieuwe naam] met als vader [partner van verdachte] en als moeder [verdachte];
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op of omstreeks 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse geboorteakte betreffende [nieuwe naam] en/of een vals noodpaspoort op naam van [nieuwe naam], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat/die geschrift(en) heeft
overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlissingen
ter inschrijving van [nieuwe naam] in de gemeentelijke
basisadministratie van die gemeente en bestaande die valsheid hierin dat de op
die geboorteakte en/of dat noodpaspoort voorkomende [nieuwe naam] in
werkelijkheid de in Turkije geboren [oorspronkelijke naam] betrof;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 1
3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
Hoewel het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit ook in Turkije strafbaar is, is het openbaar ministerie toch ontvankelijk. Op de diverse rechtshulpverzoeken, waarin de aan verdachte ten laste gelegde feiten zijn weergegeven, is immers door Turkije geacteerd. Hieruit kan worden afgeleid dat het feit ook in Turkije strafbaar is en staat het ontbreken van stukken waaruit dit expliciet blijkt niet aan de ontvankelijkheid in de weg.
3.1.2 Het standpunt van de verdediging
Het dossier bevat geen stukken waaruit blijkt dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten ook in Turkije strafbaar zijn. Nu de dubbele strafbaarheid niet vaststaat, omdat dit niet gecontroleerd kan worden, is het openbaar ministerie voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in haar vervolging
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De uit artikel 5, eerste lid en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht volgende eis van dubbele strafbaarheid, blijkt uit een in het dossier aanwezige in de Engelse taal vertaalde weergave van een deel van de ‘Turkish Criminal Code’. Het daarin opgenomen artikel 206 betreft strafbaarstelling van een handeling zoals opgenomen in artikel 231 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
3.2 De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De feiten
Voor een beoordeling van de tenlastelegde feiten en de daarop gevoerde verweren gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Verdachte heeft de Nederlandse nationaliteit. In mei 2005 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] afgereisd naar Turkije om daar een kindje te adopteren. Voorafgaand aan deze reis was verdachte, die al jaren ongewenst kinderloos was en al verschillende trajecten had doorlopen om kinderen te kunnen krijgen, op het idee van adoptie van een kindje uit Turkije gebracht door de partner van [medeverdachte]. Verdachte heeft via internet onderzocht hoe adoptie van een Turks kindje in zijn werk zou gaan. Hierbij had zij ontdekt dat er tussen Nederland en Turkije geen adoptieverdrag bestond. De partner van [medeverdachte] had haar uitgelegd waarom dat was en hij had haar verteld dat adoptie van een Turks kindje desondanks geregeld kon worden. De zus van de partner werkte in een kindertehuis en hij kende een stel, waarvan de vrouw zwanger was, en welk stel hun kindje ter adoptie wilde afstaan. Voorafgaand aan de reis naar Turkije is er tussen de partner van [medeverdachte] en dit stel internetcontact geweest over adoptie door verdachte van hun nog ongeboren kindje. + Dit kindje zou een meisje zijn. Verdachte heeft verklaard dat zij de Nederlandse naam voor het kindje dat zij zou adopteren in Turkije al vooraf had bedacht en dat dit de naam [nieuwe naam] zou zijn.
In Turkije aangekomen besluit verdachte, na contact met het stel, dat zij het nog ongeboren kindje niet wil adopteren. Ze heeft de indruk dat de moeder het kindje eigenlijk niet af wil staan. Hoewel ze op dat moment naar huis wil, worden nog enkele bezoeken afgelegd aan familie en kennissen van [medeverdachte] en haar schoonmoeder [schoonmoeder medeverdachte]. Bij één van die bezoeken wordt kennis gemaakt met [biologische moeder] en [biologische vader] en hun kinderen. Aan verdachte wordt door moeder [biologische moeder] één van hun kinderen, [oorspronkelijke naam], getoond. Uit het Turkse bevolkingsregister volgt dat het kind is geboren in Sehitkamil en de naam [oorspronkelijke naam] draagt. Als haar ouders staan geregistreerd [biologische vader] en [biologische moeder]. De rechtbank leidt hieruit af dat het kind de Turkse nationaliteit heeft.
Het kindje, een meisje, is klein en ziek. Door [medeverdachte] wordt aan verdachte verteld dat dit kindje voor verdachte is als zij dit wil. Nadat [medeverdachte] op verzoek van verdachte hierover met de biologische moeder praat, herhaalt [medeverdachte] dat dit kindje voor verdachte is. Het kindje wordt meteen aan verdachte meegegeven. De biologische ouders hebben over dit moment verklaard dat uit hun woorden verdachte de indruk kan hebben gekregen dat zij hun kind ter adoptie afgaven. +
Kort nadat zij in de woning van de schoonmoeder van [medeverdachte] waren aangekomen met het kind, vond een ritueel plaats waarbij verdachte en het kind op een bed lagen, waarbij verdachte gehuld was in bij dit ritueel passende gewaden. [medeverdachte] heeft verklaard dat haar schoonmoeder dit had geregeld om verdachte kennis te laten maken met de Turkse gewoontes. Als een Turkse vrouw bevallen is, draagt zij zulke gewaden. Dit ritueel is gefilmd door verdachte. Verdachte zegt diverse malen in het Nederlands tegen [verdachte] “je bent nu moeder”, wat een vertaling is van hetgeen door de eveneens aanwezige schoonmoeder van verdachte in het Turks tegen [verdachte] werd gezegd. Het dossier bevat een pagina waarop twee kopieën van foto’s te zien zijn, waarop wordt getoond dat het kind één keer in de armen van de biologische moeder is en één keer in de armen van verdachte, terwijl verdachte wordt omringd door de biologische ouders en hun andere kinderen. Daarop is ook een briefje te zien met een tekst in het Turks, met daaronder de Nederlandse vertaling van die tekst, die luidt: “[verdachte], heel goed op [nieuwe naam] passen, leer haar Turks, ze is van jou”. Verdachte heeft hierover verklaard dat de Turkse tekst is geschreven door de biologische moeder.
Hoewel de biologische ouders en [medeverdachte] hebben verklaard dat het kind aan verdachte werd meegegeven zodat het kind in Nederland kon worden behandeld aan haar hartkwaal en het na de medische behandeling bij haar ouders in Turkije zou worden teruggebracht, acht de rechtbank dit scenario op grond van de feiten en omstandigheden die hierboven zijn weergegeven niet aannemelijk. Zij gaat er daarom vanuit dat de bedoeling van alle betrokken personen steeds is geweest dat het kind door verdachte zou worden meegenomen naar Nederland om bij haar op te groeien.
Om het voorgaande te formaliseren moesten papieren worden geregeld. Door [medeverdachte] is verklaard dat haar schoonmoeder in het ziekenhuis van Nizip een verpleegkundige kende. De schoonmoeder heeft contact opgenomen met de verpleegkundige en heeft gevraagd of zij een geboortebewijs bij de dokter kon regelen. Dit was mogelijk. Binnen een uur belde de verpleegkundige terug en het geboortebewijs lag klaar. Daarop was vermeld als naam van het kind [nieuwe naam], als naam van de vader [partner van verdachte] en als naam van de moeder verdachte [verdachte]. Er stond een stempel op. Voor dit geboortebewijs is 400 euro betaald aan de verpleegkundige. Dit betrof volgens [medeverdachte] smeergeld, nu er geen betalingsbewijs werd afgegeven. Dit geboortebewijs had protocolnummer 753. Dit blijkt uit de geboorteakte die is afgegeven op grond van dit geboortebewijs. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit protocolnummer oorspronkelijk hoorde bij de bevalling van ene [Turkse vrouw] op [bevallingsdatum]. De rechtbank stelt op grond van deze gegevens vast dat het door het ziekenhuis in Nizip afgegeven geboortebewijs waarover [medeverdachte] spreekt, vals was.
Met betrekking tot het geboortebewijs overweegt de rechtbank als volgt. Over de vraag door wie dit geldbedrag is betaald aan de verpleegkundige wordt door verdachte en [medeverdachte] verschillend verklaard. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat er in het ziekenhuis een geboortebewijs of enig ander document is geregeld, terwijl [medeverdachte] verklaard heeft dat het verdachte was die aan de verpleegkundige heeft betaald.
Dit alles heeft zich afgespeeld in een Turks ziekenhuis, dat in ieder geval vanwege de gezondheidstoestand van het kind bezocht moest worden alvorens de terugreis naar Nederland kon plaatsvinden. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte er geen kennis van heeft gehad dat er bij die bezoeken een geboortebewijs werd geregeld op de wijze zoals [medeverdachte] heeft verklaard. De rechtbank acht het namelijk niet waarschijnlijk dat verdachte, afkomstig uit Nederland, ervan op de hoogte was hoe, waar en welke stukken er met betrekking tot de geboortegegevens geregeld moesten worden. Kennis die de schoonmoeder van [medeverdachte] wel had. Daarbij komt dat de schoonmoeder in een positie was om documenten te kunnen regelen. Zij bekleedde ter plaatse een hoge functie binnen een politieke partij en was daardoor invloedrijk. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte] over het verkrijgen van het geboortebewijs daarom wel aannemelijk, maar met betrekking tot de betaling daarvan niet. Zij gaat uit van de verklaring van verdachte op dit punt.
Het geboortebewijs is op het gemeentehuis in Nizip overhandigd ter verkrijging van een geboorteakte. Verdachte en [medeverdachte] verklaren allebei dat zij samen met de schoonmoeder van [medeverdachte] naar het gemeentehuis zijn gegaan, waar de schoonmoeder het woord voerde + en de documenten regelde. Voor de geboorteakte werd door verdachte op het gemeentehuis een bedrag van circa 10 tot 20 euro betaald. + .
Na het gemeentehuis werd het Nederlandse consulaat in Istanbul bezocht. Verdachte ging hier heen met [medeverdachte] en met de zoon van [medeverdachte]. Verdachte en [medeverdachte] zijn allebei naar binnen gegaan, de zoon van [medeverdachte] bleef buiten. + Verdachte had een deel van de papieren bij zich die op het gemeentehuis waren verstrekt, waaronder de geboorteakte. + In ieder geval de geboorteakte werd overgelegd ter verkrijging van het noodpaspoort (zie noot 26).
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over de gebeurtenissen die vervolgens plaatsvonden in en bij het consulaat lopen uiteen. De rechtbank zal met betrekking tot die feiten de verklaringen van verdachte aanhouden, omdat zij hierover consistent heeft verklaard, daar waar [medeverdachte] wisselend heeft verklaard over het al dan niet aanwezig zijn bij de aanvraag van het noodpaspoort en omdat de verklaringen van [medeverdachte] in het algemeen niet consistent zijn.
Ter verkrijging van het noodpaspoort voor het kind moest, naast onder meer de geboorteakte, ook een pasfoto van het kind worden overgelegd. Verdachte had wel pasfoto’s van het kind, maar het formaat daarvan was te groot. Verdachte en [medeverdachte] zijn toen weggegaan bij het consulaat, verdachte om het kind te gaan voeden en [medeverdachte] om de pasfoto’s van het kind te laten verkleinen. Op een gegeven moment kwam [medeverdachte] weer uit het consulaat met het noodpaspoort. Op enig moment is toen gebleken dat daarin niet de pasfoto van het kind was geplaatst, maar een pasfoto van de pasgeboren dochter van [medeverdachte], [dochtertje medeverdachte]. Over het moment waarop zij dit voor het eerst zag heeft verdachte wisselend verklaard. Op 15 oktober 2008 heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij dit zag toen [medeverdachte] naar buiten kwam bij het consulaat. Tegenover de rechter-commissaris op 10 oktober 2011 heeft verdachte verklaard dat ze het zag toen ze terug in de woning van de schoonmoeder van [medeverdachte] was, en ter terechtzitting van 25 oktober 2012 heeft verdachte verklaard dat ze dit eerst zag tijdens de terugreis naar Nederland.
De rechtbank acht het, gelet op de status van het document en het feit dat dit een document betrof aangaande het door haar zo lang gewenste kind, niet aannemelijk dat verdachte het noodpaspoort pas voor het eerst heeft bekeken nadat de terugreis naar Nederland al was aangevangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij dit noodpaspoort meteen heeft ingezien, zoals ze eerst heeft verklaard, of in ieder geval voordat de terugreis naar Nederland plaatsvond.
Eénmaal in Nederland heeft verdachte het kind op 22 augustus 2005 laten inschrijven in de gemeente Vlissingen, waar verdachte destijds woonde. Hiertoe heeft zij de geboorteakte, de internationale geboorteakte en het noodpaspoort overgelegd aan de ambtenaar, en heeft zij een ‘inlichtingenformulier opneming in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens’ ingevuld. + +
Ten aanzien van feit 1
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Hij heeft erop gewezen dat verdachte geen domme vrouw is. Ze heeft al eerder gekeken naar adoptiemogelijkheden en weet dus dat het een omslachtige procedure is. In Turkije zijn de papieren door verdachte, [medeverdachte] en de schoonmoeder van laatstgenoemde geregeld. Verdachte had toen inmiddels al de zorg voor het kind, maar hij acht het onaannemelijk dat zij daardoor geen oog had voor de papieren. In de papieren komt de oorspronkelijke naam en geboortedatum van het kind niet voor. Verdachte kon in ieder geval die documenten begrijpen waarin de Turkse termen ook in het Engels waren aangegeven. De geboorteakte is opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van het noodpaspoort.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist dat verdachte op het moment van overleggen van de geboorteakte op het consulaat ter verkrijging van het noodpaspoort wist dat dit een geboorteakte betrof. Het stuk was namelijk opgemaakt in de Turkse taal. Ze dacht dat de bezoeken die zij met [medeverdachte] en de schoonmoeder aan Turkse instanties en ambtenaren had gebracht uiteindelijk officiële adoptiepapieren hadden opgeleverd. Uitgaande van de veronderstelling dat het een adoptiedocument betrof, is het ook niet vreemd dat hierop de (nieuwe) naam [nieuwe naam] vermeld stond en de namen van de adoptieouders. Pas twee jaar na de gebeurtenissen in Turkije heeft verdachte via een vriendin ontdekt dat het stuk geen adoptiepapier betrof, maar een geboorteakte. De verdediging verzoekt daarom verdachte van dit feit vrij te spreken wegens het ontbreken van overtuigend bewijs.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de onder 4.1. weergegeven feiten volgt dat de geboorteakte is verstrekt op grond van een vals geboortebewijs. Dat maakt ook de geboorteakte een vals document. Vast staat dat deze geboorteakte door verdachte is overhandigd aan een ambtenaar van het Nederlandse consulaat te Istanbul ter verkrijging van het noodpaspoort en dat dit heeft plaatsgevonden op 13 juni 2005 . Het enkele feit dat [medeverdachte] hierbij aanwezig was, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en verdachte ten aanzien van dit feit.
Dat de oorspronkelijke naam van het kindje, waarvoor op naam van [nieuwe naam] een noodpaspoort is aangevraagd, [oorspronkelijke naam] was, blijkt uit hetgeen dienaangaande onder 4.1. is opgenomen, evenals het feit dat verdachte de Nederlandse nationaliteit bezit.
Nu opzet of schuld geen bestanddeel is van de tenlastelegging kan het verweer van de verdediging niet slagen. De rechtbank acht het feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
4.5 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en wijst naar zijn ten aanzien van feit 1 ingenomen standpunt.
4.6 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist, althans geen ernstige reden had te vermoeden dat de toegang en doorreis wederrechtelijk was. Zo wist zij niet dat de geboorteakte vals was, zoals hiervoor al is gesteld.
Voor wat betreft het paspoort wordt naar voren gebracht dat uit het enkele feit dat niet de foto van het kind, maar de foto van het jongste kind van [medeverdachte] op het noodpaspoort bevestigd was, niet overtuigend kan worden afgeleid dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat sprake was van een wederrechtelijke doorreis. De ambassade had het noodpaspoort opgemaakt en de pasfoto geschikt bevonden, waaruit verdachte heeft afgeleid dat het noodpaspoort volstond voor de reis. Ook tijdens de reis deden zich geen bijzonderheden voor naar aanleiding waarvan op dat moment een dergelijke wetenschap of vermoeden kan worden afgeleid.
Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs.
4.7 Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte wordt verweten dat zij het kind met behulp van valse documenten, te weten een valse geboorteakte en een vals (nood)paspoort van uit Turkije naar Nederland heeft gebracht, terwijl ze wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was. Zoals ook uit de feiten opgenomen onder 4.1. blijkt kan worden vastgesteld dat het kind van Turkije naar Nederland is gebracht. Verdachte, [medeverdachte] en een zoon van [medeverdachte] zijn met het kindje per auto vanuit Turkije naar Nederland gereisd.
Uit de feiten onder 4.1. blijkt ook dat verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de rechtbank ervan uitgaat dat het kind de Turkse nationaliteit bezit.
De rechtbank heeft hieronder met betrekking tot feit 1, overweging 5.2.6., overwogen dat verdachte gerechtvaardigd mocht dwalen omtrent de valsheid van de geboorteakte, zodat dit aspect geen grond kan vormen om verdachte te verwijten dat zij kennis had van de valsheid van het – onder meer op grond daarvan verstrekte – noodpaspoort.
Zoals hierboven onder 4.1. overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte] op het consulaat de foto van haar eigen dochter heeft verstrekt als foto die op het noodpaspoort van het kind moest worden geplaatst en acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte dit noodpaspoort niet heeft bekeken voorafgaand aan de terugreis naar Nederland.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte het noodpaspoort heeft ingezien voorafgaand aan de terugreis naar Nederland. Duidelijk werd haar toen dat het paspoort een verkeerde foto bevatte. Zij mocht er toen niet vanuit gaan dat het wel goed zat met het noodpaspoort, omdat het nu eenmaal was afgegeven door het consulaat. Op het moment van ontdekking van de verkeerde foto moet bij verdachte een ernstig vermoeden zijn ontstaan dat de toegang tot Nederland of de doorreis naar Nederland wederrechtelijk zou zijn als daarvoor dat noodpaspoort zou worden gebruikt. Desondanks hebben zij beiden de terugreis naar Nederland met het kind gemaakt, met gebruikmaking van dat noodpaspoort.
Dat verdachte dit feit in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] heeft gepleegd leidt de rechtbank af uit het feit dat zowel verdachte als [medeverdachte] ervan op de hoogte was dat in het noodpaspoort een verkeerde foto was geplaatst.
Met betrekking tot het bewijs van de tenlastegelegde periode wijst de rechtbank op het paspoort van verdachte, waarin de datum van het inreizen in Turkije en het uitreizen staan aangegeven met stempels.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd zoals hieronder onder 4.17. aangegeven.
Ten aanzien van feit 3
4.8 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de biologische ouders het kind terugwilden en dat er niets officieel geregeld was.
Ook indien de biologische ouders het kind wel onvoorwaardelijk aan verdachte hadden meegegeven, is daarmee geen afstand gedaan van hun status als personen met het wettig over dat kind gestelde gezag. Turkije ziet de ouders als de biologische ouders en zij hebben nog steeds het wettig gezag. Ook in die situatie is het feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.9 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte nimmer het opzet heeft gehad om het kind aan het wettig gezag van de ouders te onttrekken. Zij verkeerde in de veronderstelling dat de biologische ouders het kind vrijwillig ter adoptie afstonden. Reeds om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit. Het enkele feit dat verdachte buiten de officiële adoptieprocedure om het kind naar Nederland heeft gebracht, brengt niet met zich mee dat sprake is van onttrekking zoals haar wordt verweten. De verdediging heeft met betrekking tot dit punt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2012, NJ 2012/100.
Daarbij komt dat er omtrent het wettig gezag van de biologische ouders geen twijfel mag bestaan om tot een bewezen verklaring van dit feit te kunnen komen. Hierbij wordt eveneens verwezen naar het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Gelet op het skeletonderzoek, waaruit blijkt dat het kind in elk geval acht maanden ouder is dan de door de biologische ouders opgegeven geboortedatum, en het feit dat de werkelijke leeftijd van het kind erg dicht in de buurt komt van een broer of zus die op [geboortedatum] geboren zou zijn (en het kind en die broer of zus dan niet beiden kinderen van de biologische moeder kunnen zijn), kan eraan worden getwijfeld of [biologische moeder] en [biologische vader] inderdaad de biologische ouders van het kind zijn. Gelet hierop kan niet overtuigend komen vast te staan dat verdachte zich aan het ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt.
4.10 Het oordeel van de rechtbank
Zoals hierboven onder 4.1. weergegeven gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte dat in dat stadium sprake was van een adoptie, dat dit toen ook de intentie was van alle betrokkenen, en dat, ook door haar, nooit is gesproken over het meenemen van het kind vanwege medische behandeling in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit zoals ten laste gelegd, te weten dat verdachte het kind onder het mom van medische behandeling in Nederland, heeft meegenomen en daarmee heeft onttrokken aan het wettig gezag van de ouders, niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 4
4.11 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. De echte adoptie vindt pas plaats in Nederland. Het is naïef om te denken dat adoptie een feit is op het moment dat je een kindje in je armen krijgt. Verdachte heeft dit formulier ingevuld met de bedoeling ingeschreven te raken in de gemeente Vlissingen.
4.12 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op het moment van het invullen van het formulier in de veronderstelling verkeerde dat zij beschikte over de officiële adoptiepapieren en dat zij vanuit de hoedanigheid als adoptiemoeder gerechtigd was deze gegevens op deze wijze in te vullen. Pas veel later verneemt zij van een vriendin dat de Turkse documenten helemaal geen adoptiepapieren zijn.
Het oogmerk, zoals ten laste gelegd, ontbreekt derhalve, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.13 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte al jaren bezig was met het krijgen van een kindje, en dat zij daarvoor in Nederland op enig moment een adoptieprocedure is gestart en een aantal gesprekken heeft bijgewoond van het adoptiebureau. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij zich toen een beetje heeft verdiept in de adoptieprocedure. Van verdachte mag daarom enige kennis omtrent een adoptieprocedure in Nederland verwacht worden. Het enkele feit dat, naar haar mening, in Turkije de adoptie was geregeld, kon daarom voor haar naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende grond vormen om aan te nemen dat in Nederland niet ook de adoptie via officiële instanties diende te worden bekrachtigd en dat in Nederland slechts nog inschrijving bij de gemeente diende te volgen.
De formeel juridische situatie op dat moment, en nog steeds, is dat het kind niet geadopteerd is. Zij heeft het kind op het bewuste formulier echter ingeschreven als ware het een door haar gebaard kind, en geen adoptiekind. Dit komt met name tot uiting bij de vraag op het formulier of het kind eerder een andere naam heeft gehad, waar verdachte ‘nee’ heeft ingevuld. De volgende vraag ‘zo ja, welke en op grond waarvan is uw naam gewijzigd?’ had dan moeten worden ingevuld met de oorspronkelijke Turkse naam van het kind en als reden voor wijziging had ‘adoptie’ ingevuld moeten worden. In plaats daarvan heeft zij als naam van het kind [nieuwe naam] ingevuld, met haar naam en die van haar toenmalige partner als de ouders van het kind. Verdachte heeft het formulier derhalve onjuist ingevuld.
Dat zij het oogmerk had het formulier als echt en onvervalst te doen gebruiken, volgt uit haar verklaring dat zij dit invulde om het kind te registreren in Nederland.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
4.14 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en verwijst daarbij naar hetgeen hij als standpunt ten aanzien van de feiten 1 en 4 naar voren heeft gebracht.
4.15 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor wat betreft de overgelegde geboorteakte en het noodpaspoort verwezen naar hetgeen hij ten aanzien van feit 1 naar voren heeft gebracht.
Voor wat betreft het overgelegde noodpaspoort is aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] met betrekking tot de verkrijging van dit paspoort niet geloofwaardig zijn.
4.16 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de geboorteakte verwijst de rechtbank naar hetgeen zij ten aanzien van feit 1 onder 5.2.6 hierover heeft overwogen. Met betrekking tot de geboorteakte kan het opzet daarom niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte aangaande het gebruik van een valse geboorteakte daarom vrijspreken.
Voor wat betreft het gebruik van het valse noodpaspoort verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen onder 4.7. Nu verdachte wist dat gegevens op dit paspoort niet klopten, te weten de pasfoto, wist zij – in Turkije al - dat dit paspoort vals was. Desondanks heeft zij dit stuk overgelegd ter inschrijving van het kind in de gemeente Vlissingen op 22 augustus 2005 (zie voetnoten 32 en 33).
De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.17 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
als Nederlander, op 13 juni 2005 te Istanbul (Turkije), een reisdocument, te weten een noodpaspoort op naam van [nieuwe naam], door de Consul-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden te Istanbul heeft doen verstrekken op grond van een of meer valse gegevens, immers heeft verdachte ter verkrijging van dat noodpaspoort een valse geboorteakte op naam van die [nieuwe naam] overgelegd, terwijl laatstgenoemde persoon in werkelijkheid [oorspronkelijke naam] was genaamd.
2.
als Nederlander, de periode van 1 mei 2005 tot en met 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen en elders in Nederland en/of in Turkije en elders in Europa,
tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten de van Turkse nationaliteit zijnde [oorspronkelijke naam], behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie terwijl verdachte en haar mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft verdachte samen met haar mededader die
[oorspronkelijke naam] onder de naam [nieuwe naam] met behulp van een vals paspoort op naam van die [nieuwe naam], vanuit Turkije naar Nederland gebracht.
4.
op 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen,
een inlichtingenformulier opneming in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig
feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte het kind [oorspronkelijke naam], welk kind in Turkije was geboren uit de Turkse ouders [biologische vader] en [biologische moeder], bij de gemeente Vlissingen aangemeld voor opneming in het register van de gemeentelijke basisadministratie en daarbij valselijk en in strijd met de waarheid op het
door haar door de gemeenteambtenaar verstrekte inlichtingenformulier opneming
in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vermeld, dat voormeld
kind was genaamd [nieuwe naam] met als vader [partner van verdachte] en als moeder [verdachte].
5.
op 22 augustus 2005, in de gemeente Vlissingen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals noodpaspoort op naam van [nieuwe naam], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat geschrift heeft overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlissingen ter inschrijving van [nieuwe naam] in de gemeentelijke basisadministratie van die gemeente en bestaande die valsheid hierin dat de op dat noodpaspoort voorkomende [nieuwe naam] in
werkelijkheid de in Turkije geboren [oorspronkelijke naam] betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2 Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van feit 1
Verweer overmacht/noodtoestand
5.2.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte tot dit strafbare feit werd gedrongen door een botsing van rechtsbelangen, te weten enerzijds het belang om aan de wettelijke plicht te voldoen om geen strafbare feiten te plegen en anderzijds het belang om het kind niet aan haar lot over te laten. Verdachte heeft te goeder trouw en met de beste bedoelingen gehandeld en heeft onder moeilijke omstandigheden en vanuit een – met name achteraf gebleken – kwetsbare positie zo zorgvuldig mogelijk de concurrerende plichten en belangen tegen elkaar afgewogen en is uiteindelijk tot de gerechtvaardigde keuze gekomen gebruik te maken van de geboorteakte om het noodpaspoort aan te vragen.
5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer niet dient te worden gevolgd, nu het niet kan worden beoordeeld. Er is immers geen openheid van zaken gegeven door de verdediging.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer zo dat de gezondheidssituatie van het kind en het daarmee samenhangende (levens)belang van het kind verdachte heeft gedrongen tot het plegen van het feit. De rechtbank overweegt dat verdachte zelf heeft verklaard dat zij het kind niet meegenomen heeft naar Nederland om haar vanwege haar gezondheidssituatie in Nederland te kunnen laten behandelen. Als dat de bedoeling was geweest, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard, had zij kunnen regelen dat het kind kon worden overgevlogen naar een kliniek in Amerika waar kinderen uit de hele wereld gratis heen worden gevlogen en behandeld en waar haar toenmalige man destijds werkzaam was als verpleegkundige. Bij de politie heeft zij verklaard dat het in Turkije in bepaalde klinieken mogelijk is een operatie te ondergaan als je geen geld hebt en dat als het de bedoeling zou zijn geweest dat het kind alleen maar met haar mee zou gaan om die operatie, het kind dan in Turkije was gebleven.
Gelet op deze verklaringen kan het verweer naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat het niet strookt met de feiten.
Verweer dwaling
5.2.4 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu zij heeft gedwaald omtrent de geboorteakte. Zij dacht dat ze de goede papieren had om het noodpaspoort aan te vragen. Achteraf is gebleken dat zij het stuk dat ze altijd had aangezien als een adoptiedocument, een geboorteakte was.
Er is sprake van een rechtsdwaling, omdat verdachte dacht dat ze met de overgelegde papieren de juiste handelingen uitvoerde. Daarnaast was er sprake van een feitelijke dwaling, omdat ze dacht dat ze over de juiste papieren beschikte.
5.2.5 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op het opleidingsniveau en de kennis die verdachte had, of in ieder geval had kunnen hebben, over adoptie, gelooft de officier van justitie niet dat ze de papieren niet heeft bekeken en is er geen sprake van dwaling.
5.2.6 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de haar verweten gedraging. Uit de feiten weergegeven onder 4.1. blijkt dat verdachte is afgegaan op het advies van een persoon aan wie en een instantie waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het stuk, dat aan verdachte later kenbaar werd als geboorteakte, mocht vertrouwen. De rechtbank weegt in haar oordeel hierover mee dat deze hele gang van zaken zich heeft afgespeeld in Turkije en verdachte, anders dan [medeverdachte] en haar schoonmoeder, de Turkse taal onvoldoende beheerste, alsmede niet bekend was met officiële procedures ter verkrijging van documenten bij (overheids)instanties aldaar. Zoals hierboven onder 4.1. naar voren gebracht, was de schoonmoeder van [medeverdachte] kennelijk een invloedrijke vrouw die in het gemeentehuis hoofdzakelijk het woord deed en de zaken regelde. Nadat zij hiermee klaar was werd door het gemeentehuis een geboorteakte afgegeven. Verdachte is derhalve afgegaan op het advies en de hulp die zij kreeg van de schoonmoeder, waarop zij naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de maatschappelijke positie van die schoonmoeder in Turkije, in die situatie mocht vertrouwen. Vervolgens mocht verdachte in redelijkheid vertrouwen op de betrouwbaarheid van het stuk, de geboorteakte, die door de daartoe bevoegde instantie, te weten de gemeente, althans door ambtenaren op het gemeentehuis, werd afgegeven.
Nu verdachte om bovengenoemde redenen mocht vertrouwen op de authenticiteit van de geboorteakte, zal de rechtbank haar ontslaan van rechtsvervolging ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Verweer overmacht/noodtoestand
5.2.7 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte tot dit strafbare feit werd gedrongen door een botsing van rechtsbelangen, te weten enerzijds het belang om aan de wettelijke plicht te voldoen om geen strafbare feiten te plegen en anderzijds het belang om het kind niet aan haar lot over te laten. Verdachte werd immers geconfronteerd met een ernstig ziek kind dat in Turkije ten dode was opgeschreven. Als zij niet de medische hulp zou krijgen die in Nederland slechts mogelijk was, was de kans groot dat zij in Turkije niet lang te leven zou hebben. Verdachte heeft te goeder trouw en met de beste bedoelingen gehandeld en heeft onder moeilijke omstandigheden en vanuit een – met name achteraf gebleken – kwetsbare positie zo zorgvuldig mogelijk de concurrerende plichten en belangen tegen elkaar afgewogen en is uiteindelijk tot de gerechtvaardigde keuze gekomen het kind met toestemming van haar ouders mee te nemen van Turkije naar Nederland.
5.2.8 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer niet dient te worden gevolgd, nu het niet kan worden beoordeeld. Er is immers geen openheid van zaken gegeven door de verdediging.
5.2.9 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst voor haar oordeel met betrekking tot dit verweer naar hetgeen zij onder 5.2.3. heeft overwogen. Het verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat het niet strookt met de feiten.
Ten aanzien van feit 4
Verweer overmacht/noodtoestand
5.2.10 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de inschrijving slechts tot doel had het kind in Nederland te kunnen laten verblijven teneinde het de noodzakelijke medische zorg te kunnen bieden. Verdachte werd derhalve door overmacht gedrongen het strafbare feit te plegen.
5.2.11 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer niet dient te worden gevolgd, nu het niet kan worden beoordeeld. Er is immers geen openheid van zaken gegeven door de verdediging.
5.2.12 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst voor haar oordeel met betrekking tot dit verweer naar hetgeen zij onder 5.2.3. heeft overwogen. Het verweer kan naar het oordeel van de rechtbank ook hier niet slagen, omdat het niet strookt met de feiten.
Verweer dwaling
5.2.13 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte ten onrechte in de veronderstelling verkeerde over adoptiepapieren te beschikken, waardoor sprake is van een feitelijke dwaling. Voorts was zij zich er (vervolgens) niet van bewust dat zij als adoptiemoeder met een adoptiekind niet voormelde gegevens op deze wijze mocht invullen, waarmee sprake is van rechtsdwaling.
5.2.14 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op het opleidingsniveau en de kennis die verdachte had, of in ieder geval had kunnen hebben, over adoptie in Nederland, gelooft de officier van justitie niet dat sprake was van dwaling.
5.2.15 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst op haar oordeel, zoals opgenomen onder 4.13, en met name op de passage van verdachte omtrent de kennis die zij moet hebben gehad met betrekking tot een adoptieprocedure in Nederland. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
Ten aanzien van feit 5
Verweer overmacht/noodtoestand
5.2.16 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de inschrijving slechts tot doel had het kind in Nederland te kunnen laten verblijven teneinde het de noodzakelijke medische zorg te kunnen bieden. Verdachte werd derhalve door overmacht gedrongen het strafbare feit te plegen.
5.2.17 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer niet dient te worden gevolgd, nu het niet kan worden beoordeeld. Er is immers geen openheid van zaken gegeven door de verdediging.
5.2.18 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst voor haar oordeel met betrekking tot dit verweer naar hetgeen zij onder 5.2.3. heeft overwogen. Ook hier slaagt het verweer niet wegens strijdigheid met de feiten.
Verweer dwaling
5.2.19 Het standpunt van de verdediging
Verdachte was niet op de hoogte van het valse karakter van de geboorteakte en het noodpaspoort. Ze verkeerde in de veronderstelling dat zij over adoptiepapieren beschikte.
5.2.20 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op het opleidingsniveau en de kennis die verdachte had, of in ieder geval had kunnen hebben, over adoptie, gelooft de officier van justitie niet dat sprake was van dwaling.
5.2.21 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de dwaling ten aanzien van de geboorteakte heeft de rechtbank zich hierboven onder 5.2.6. uitgesproken.
Ten aanzien van het noodpaspoort kan verdachte niet verontschuldigbaar hebben gedwaald. Zij heeft immers reeds in Turkije geconstateerd dat op dit document een verkeerde pasfoto was geplaatst, zodat zij minstens moet hebben vermoed dat dit document daardoor vals was.
Het verweer kan daarom niet slagen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. Hij heeft rekening gehouden met het – inmiddels gedateerde – reclasseringsrapport en de door verdachte daarop gegeven aanvullende informatie, en met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Tevens heeft hij erop gewezen dat het een oude zaak is, dat voornamelijk is te wijten aan de tijd die de uitvoering van de verschillende rechtshulpverzoeken hebben gekost.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat in smokkelzaken waarin een humanitair aspect speelt, vaak artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast. Ook in deze zaak dient dit het uitgangspunt te zijn.
Verder is de redelijke termijn verstreken. De afwerking van de rechtshulpverzoeken heeft, buitenom de schuld van de verdediging, lang geduurd. Ook nadat een rogatoire commissie Turkije had bezocht in verband met het laatste rechtshulpverzoek is er nog de nodige tijd voorbij gegaan voordat de zaak ter terechtzitting is behandeld.
De verdediging heeft er voorts op gewezen dat in de door de officier van justitie aangehaalde soortgelijke zaken geen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de smokkel van een baby vanuit Turkije met gebruikmaking van een vals (nood)paspoort. Bij terugkomst in Nederland heeft zij het kind met onder meer dit valse paspoort ingeschreven bij de gemeente en heeft zij het formulier dat zij hiertoe moest invullen onjuist ingevuld.
Mensensmokkel valt onder de categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde. Die smokkel doorkruist niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere (Schengen)landen, maar draagt ook bij tot het in stand houden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het draagvlak om de 'echte' asielzoekers, dat wil zeggen politieke vluchtelingen in de zin van de Conventie van Genève, ruimhartig op te vangen, daardoor in ernstige mate wordt ondermijnd. Door bij de mensensmokkel gebruik te (doen) maken van een valst paspoort en dit later heeft gebruikt bij de inschrijving van het kind, alsmede het formulier ter inschrijving van het kind in de gemeentelijke basisadministratie, heeft verdachte daarnaast het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in identiteitspapieren en persoonsgegevens zoals bekend bij (overheids)instanties dient te kunnen worden gesteld.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2012 is verdachte niet eerder in aanraking geweest met justitie.
Uit het voorlichtingsrapport d.d. 26 mei 2009 komt naar voren dat verdachte door de problemen die zij ervaart met [medeverdachte] en haar familie psychische druk ervaart en daardoor ook lichamelijk klachten ontwikkeld heeft. Verdachte mag worden beschouwd als een zeer zelfredzame vrouw die over de nodige strijdvaardigheid en overlevingskracht beschikt en die voor psychische hulp terecht kan bij haar huisarts.
Volgens de reclassering is oplegging van een voorwaardelijke straf het meest opportuun. Een werkstraf is niet haalbaar, omdat dan opvang moet worden gezocht voor het kind in een omgeving waar zij geen vertrouwde mensen heeft.
Ter terechtzitting is door verdachte in aanvulling op dit rapport naar voren gebracht dat zij thans weer – parttime - werkt. Met het kind, inmiddels acht jaar, gaat het goed.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank feit 3 niet bewezen acht en zij verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging aangaande feit 1, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de mensensmokkel niet heeft plaatsgevonden vanuit een humanitair uitgangspunt, zodat zij geen grond ziet voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
In het geval van verdachte is er echter naar het oordeel van rechtbank sprake van een relatief lichtere vorm van mensensmokkel, te weten van één persoon, waarbij niet is gebleken dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk.
De rechtbank houdt daarnaast in beperkte mate rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De omstandigheid dat de rechtshulpverzoeken, die hebben plaatsgevonden op verzoek van de verdediging, bij de behandeling in Turkije veel tijd hebben gekost brengt niet zonder meer met zich mee dat dit tot een substantiële strafvermindering zou moeten leiden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 180 uur noodzakelijk is. Gelet op het feit dat verdachte op dit moment weer werkt ziet de rechtbank voor de oplegging van een werkstraf thans niet meer de belemmering die in het reclasseringsrapport omtrent de oplegging van een werkstraf is geformuleerd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat - uit een oogpunt van normhandhaving en generale preventie – naast de werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 197a, 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ten aanzien van feit 1 ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.17. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: een vals reisdocument op grond van valse gegevens doen verstrekken;
feit 2: Medeplegen van het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is;
feit 4: valsheid in geschrift;
feit 5: opzettelijk gebruik maken van een valse geschrift als bedoeld in artikel 225,
eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
- verklaart dat verdachte niet strafbaar is met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar voor het overige bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Oijen, voorzitter, mr. Vos en mr. Gieben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 november 2012.