ECLI:NL:RBMID:2012:BZ3465

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C12/ 70360/ HA ZA 09-607
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot aanvulling van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van onjuiste vaststelling door verzekeringsmaatschappij

In deze zaak vorderde eiser, een zelfstandige timmerman, dat de rechtbank de onderlinge waarborgmaatschappij ZLM zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 41.669,53, vermeerderd met wettelijke rente, als aanvulling op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Eiser had zich in 2005 volledig arbeidsongeschikt gemeld en ontving sindsdien uitkeringen van ZLM. Hij betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door ZLM en stelde dat hij gedurende de gehele periode van 22 juni 2005 tot 2 januari 2010 steeds voor tenminste 40% arbeidsongeschikt was geweest. ZLM voerde verweer en stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in de gevorderde periode daadwerkelijk voor 40% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiser moesten worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de vaststelling van de mate en duur van de arbeidsongeschiktheid in beginsel door ZLM werd gedaan, op basis van gegevens van door haar aangewezen deskundigen. Eiser had niet aangetoond dat de eerdere vaststellingen van ZLM onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om de vorderingen van eiser te honoreren, en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2012 door mr. S.M.J. van Dijk, waarbij eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van ZLM op € 6.278,-- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 70360 / HA ZA 09-607
Vonnis van 12 december 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Heukelom,
eiser,
advocaat mr. J.L. Brens te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
gevestigd te Goes,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. de Jonge te Goes.
Partijen zullen hierna [eiser] en ZLM genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2010
- de conclusie na comparitie tevens vermindering eis
- de conclusie van antwoord na comparitie
- de antwoordakte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] exploiteert vanaf 1988 als zelfstandige een kleinschalig opererend bouwbedrijf, aanvankelijk als eenmanszaak, vanaf 1 april 2003 in de vorm van een vennootschap onder firma met zijn zoon.
2.2. Vanaf 17 augustus 1990 tot 2 januari 2010 was [eiser] bij ZLM verzekerd tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. ZLM heeft daartoe twee polissen afgegeven: een polis, die het risico verzekerde van het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid en een polis, die het risico verzekerde van de periode na het eerste jaar. De eerste polis kende een eigen risico termijn van 2 weken en een verzekerd bedrag van € 22.689,-- per jaar (jaarlijks 3% samengesteld klimmend), de tweede polis kende een verzekerd bedrag van € 14.521,-- per jaar (jaarlijks 3% samengesteld klimmend). Op beide polissen is als beroep van [eiser] vermeld “timmerman” en is vermeld dat hij valt in beroepsklasse 3. Op de verzekering is van toepassing het Reglement Arbeidsongeschiktheidsverzekering van ZLM (hierna: het Reglement). Het Reglement bepaalt onder meer:
“Artikel 2 STREKKING VAN DE VERZEKERING
Deze verzekering heeft tot doel een periodieke uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid.
(…)
Artikel 16 VASTSTELLING VAN DE UITKERING
De mate en de duur van de arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitkering worden door de maatschappij vastgesteld aan de hand van gegevens van door haar aangewezen medische en andere deskundigen. Van deze vaststelling wordt zo spoedig mogelijk na ontvangst van alle voor de vaststelling noodzakelijke gegevens, aan verzekeringnemer mededeling gedaan.
Indien de verzekeringnemer niet binnen één jaar zijn bezwaren heeft kenbaar gemaakt, wordt hij geacht het standpunt van de maatschappij te aanvaarden.”
2.3. [eiser] heeft zich op 8 juni 2005 bij ZLM volledig arbeidsongeschikt gemeld, met als ingangsdatum 7 juni 2005. ZLM heeft vanaf 22 juni 2005 tot de einddatum van de verzekering gedurende verschillende periodes uitkeringen van wisselende hoogte aan [eiser] gedaan:
- gedurende de periode 22 juni 2005 tot en met 31 augustus 2005 op basis van 100% arbeidsongeschiktheid in totaal € 6.869,25;
- gedurende de periode 1 september 2005 tot en met 31 oktober 2005 op basis van 50% arbeidsongeschiktheid in totaal € 2.950,88;
- gedurende de periode 1 november 2005 tot en met 31 december 2005 op basis van 30% arbeidsongeschiktheid in totaal € 1.770,53;
- gedurende de periode 1 januari 2006 tot en met 12 maart 2006 op basis van 50% arbeidsongeschiktheid in totaal € 3.537,58;
- gedurende de periode 1 juni 2007 tot en met 22 juni 2007 op basis van 100% arbeidsongeschiktheid in totaal € 2.257,86 ([eiser] deed toen een tussen partijen overeengekomen training bij Winnock);
- gedurende de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2008 op basis van 30% arbeidsongeschiktheid in totaal € 5.485,83.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (subsidiair: met vernietiging van de woorden “door de maatschappij erkende” in art. 24 sub b van het Reglement), (1) ZLM veroordeelt om aan hem te betalen € 41.669,53, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze als in de dagvaarding nader aangegeven, (2) ZLM veroordeelt om aan [eiser] per 1 januari van elk jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2006, premierestitutie te verlenen op de wijze als in de dagvaarding aangegeven en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 1 januari van elk jaar vanaf 1 januari 2006 tot de dag der betaling, en (3) ZLM veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelde aanvankelijk dat hij gedurende de gehele periode 22 juni 2005 tot 2 januari 2010 steeds volledig arbeidsongeschikt is geweest. Bij zijn vermindering van eis heeft hij – verwijzend naar de rapportage die na de comparitie door de medisch adviseurs van beide partijen (een belastbaarheidformulier, dat nauwelijks verschilt van een soortgelijk formulier, op 12 mei 2006 door de medisch adviseur van ZLM na onderzoek van [eiser] ingevuld) en vervolgens door een door hemzelf gevraagde arbeidsdeskundige is opgesteld – zijn standpunt gewijzigd; hij stelt nu dat hij in de gehele genoemde periode steeds voor tenminste 40% arbeidsongeschiktheid is geweest en gebleven. Hij stelt nog recht te hebben op (aanvullingen op) uitkeringen over de periodes vanaf 13 maart 2006 tot en met 31 mei 2007 en vanaf 23 juni 2007 tot en met 1 januari 2010, van in totaal € 32.425,--. Daarnaast vordert hij vergoeding van de kosten van deskundigenonderzoek (van zijn medisch adviseur en van de arbeidsdeskundige) van € 1.016,-- en van buitengerechtelijke kosten, ter hoogte van € 8.228,53.
[eiser] betwist dat thans geen uitspraken meer gedaan zouden kunnen worden over de mate van belastbaarheid in de periode 13 maart 2006 tot 2 januari 2010; het is zijns inziens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vaststellingen van ZLM als arbeidsongeschiktheidsverzekeraar door [eiser] als verzekerde niet meer met vrucht zouden kunnen worden aangetast als gevolg van enkel tijdsverloop. Overigens heeft hij met zijn diverse schademeldingen (die ZLM ten onrechte ziet als nieuwe meldingen) steeds laten weten het met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet eens te zijn.
[eiser] stelt voorts – in reactie op de stelling van ZLM dat er geen sprake is geweest van inkomensderving – dat polis noch voorwaarden het recht op uitkering koppelen aan verlies van inkomsten en daarnaast dat er wel sprake was van inkomensverlies; daarvoor verwijst hij naar een overgelegd stuk, opgemaakt door zijn accountant.
3.3. ZLM voert verweer. Zij stelt dat gedurende de periode 2006 tot en met 2010 haar medisch adviseur doorlopend medische informatie heeft ingewonnen bij de behandelende sector en doorlopend op de hoogte was van de belastbaarheid van [eiser] gedurende genoemde periode. Na de comparitie is de belastbaarheid opnieuw vastgesteld. Die vaststelling geldt slechts voor het moment van vaststelling; over de belastbaarheid van de periode daarvoor zijn daarbij geen uitspraken gedaan. [eiser] toont niet aan dat hij in de periode waarover hij aanvulling van de uitkering vordert daadwerkelijk voor 40% arbeidsongeschikt was. ZLM blijft bij de door haar lopende de periode maart 2006 tot en met 2 januari 2010 vastgestelde percentages aan arbeidsongeschiktheid en de op grond daarvan gedane uitkeringen.
ZLM stelt voorts dat, wat er zij van de precieze mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser], er geen grond is voor aanvulling van de reeds gedane betalingen, nu er voor [eiser] door die arbeidsongeschiktheid geen relevante inkomensachteruitgang heeft plaatsgevonden en dat voor het recht op uitkering wel nodig is (art. 2 van het Reglement). ZLM meent dan ook aan [eiser] niets meer verschuldigd te zijn.
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] geldt als uitgangspunt voor hoe partijen jegens elkaar hadden te handelen het Reglement. Dat betekent dat de vaststelling van de mate en de duur van de arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitkering in beginsel door ZLM werd gedaan, zulks aan de hand van gegevens van door haar aangewezen medische en andere deskundigen (art. 16 van het Reglement). Blijkens de overgelegde stukken heeft ZLM dat ook steeds gedaan; [eiser] heeft vervolgens – door inschakeling van DAS Rechtsbijstand – op diverse momenten tegen de vaststellingen bezwaar gemaakt. Op die bezwaren is door ZLM ook gereageerd. Onduidelijk is evenwel – mede gelet op de wijze waarop de zaak door DAS Rechtsbijstand is behandeld – of kan worden gezegd dat [eiser] de vaststellingen van ZLM te hebben geaccepteerd (zoals bedoeld in art. 16 van het Reglement). Om die reden is ter comparitie van 15 juli 2010 – op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] en tegemoet komend aan zijn bezwaren tegen de vaststellingen door ZLM – [eiser] in de gelegenheid gesteld om, door middel van het doen verrichten van een deskundigenonderzoek naar (kort gezegd) de (mate van) zijn arbeidsongeschiktheid in de periode van 8 juni 2005 tot 2 januari 2010, alsnog aan te tonen dat de vaststellingen van ZLM niet juist zijn geweest. Het toen bedoelde deskundigenonderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. Partijen zijn een ander – veel beperkter – onderzoek overeengekomen. Vervolgens zijn door de medisch adviseurs van partijen de beperkingen van de belastbaarheid van [eiser] in 2011 vastgesteld; [eiser] heeft vervolgens zelf (eenzijdig) door een arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid, die het gevolg is van die beperkingen, laten vaststellen. Daarmee is evenwel geen (nieuw) inzicht gekomen in de (mate van) zijn arbeidsongeschiktheid in de periode waarop zijn vordering betrekking heeft. [eiser] heeft aldus niet aangetoond hetgeen hij in de comparitie heeft aangeboden te willen aantonen. Gelet op de procedurele gang van zaken (in feite is [eiser] ter comparitie toegelaten tot bewijs van zijn stellingen en heeft hij – door ervoor te kiezen slechts de resultaten over te leggen van een veel beperkter onderzoek dat voor dat bewijs noodzakelijk werd geacht – dat bewijs niet geleverd) ziet de rechtbank geen reden om [eiser] alsnog tot (nadere) bewijslevering toe te laten. Dat betekent dat er geen gronden zijn – behalve de, daarvoor onvoldoende, mededeling van [eiser] zelf – waarop zou kunnen worden vastgesteld dat hij in voormelde periode een andere mate van arbeidsongeschikt was als door ZLM vastgesteld.
4.2. De conclusie moet zijn dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van ZLM begroot op:
- vast recht € 2.415,--
- salaris advocaat € 3.863,-- (3 x tarief V, € 1.421,--)
Totaal € 6.278,--.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ZLM tot op heden begroot op € 6.278,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.?