ECLI:NL:RBMID:2012:BZ5344

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
81370 / HA ZA 11-429
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door borgstelling in het kader van kredietovereenkomst met Triodos Bank

In deze zaak vorderde de Stichting Borgstellingsfonds voor Kunstenaars (SBK) betaling van een bedrag van € 37.620,53 van de gedaagde, die als borg was opgetreden voor een krediet dat Triodos Bank aan hem had verstrekt. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen met SBK, maar deze bleek onvoldoende om de rente op de schuld te dekken. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in verzuim was, omdat hij niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en geen deugdelijke ingebrekestelling had ontvangen. De rechtbank wees de vordering van SBK toe, met inachtneming van een eerder door de gedaagde gedane betaling van € 742,05. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde € 30.781,56 aan SBK moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, die in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81370 / HA ZA 11-429
Vonnis van 14 november 2012
in de zaak van
de stichting
DE STICHTING BORGSTELLINGSFONDS VOOR KUNSTENAARS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ],
wonende te Sas van Gent,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.W. van Koeveringe te Middelburg.
Partijen zullen hierna SBK en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 25 april 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] en Triodos Bank is in november 2004 een overeenkomst tot stand gekomen in het kader waarvan Triodos Bank aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] een krediet van
€ 14.500,00 heeft verstrekt. Bij brief van 10 april 2007 heeft Triodos Bank [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] het aanbod gedaan om een aanvullende lening te sluiten van € 20.000,00, welk aanbod door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] is aanvaard.
2.2. SBK heeft zich ten behoeve van de Triodos Bank bij akte van 29 november 2004 en bij akte van 10 april 2007 tot borg gesteld voor al hetgeen de Triodos Bank van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] te vorderen heeft of mocht hebben uit welke hoofde dan ook tot een bedrag van in totaal € 34.500,00.
2.3. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] heeft bij Triodos Bank een achterstand laten ontstaan in de
betaling van de maandelijkse termijnen.
2.4. Triodos Bank heeft SBK uit hoofde van haar borgstellingen aangesproken tot
voldoening van de verplichtingen jegens Triodos Bank.
2.5. Op 10 september 2010 hebben [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] en SBK een betalingsregeling met
elkaar getroffen, inhoudende dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] maandelijks € 57,05 zou aflossen.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] heeft in dat kader een bedrag van in totaal € 742,05 aan SBK voldaan.
2.6. In de namens SBK door Groenewegen en Partners aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] gezonden brief van 14 september 2010 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Naar aanleiding van het door u op 10/09/2010 gedane regelingsvoorstel berichten wij u dat daarmee minder zal worden betaald dan de maandelijks te vervallen rente. De vordering zal daardoor niet kleiner worden.
(…)
De regeling wordt in ieder geval herzien op 15/12/2010; voor een eventuele verlenging van de regeling dient u zelf contact met ons op te nemen. Indien alsdan niet blijkt van een betere verdeling dan zullen wij cliënte adviseren tegen u te procederen en na verkregen vonnis loonbeslag te leggen”.
2.7. In de namens SBK door Groenewegen en Partners aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] gezonden brief van 15 december 2010 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Met U werd afgesproken dat de met U getroffen regeling na een bepaalde termijn zou worden herzien. Die termijn is inmiddels verstreken of verstrijkt binnenkort, zodat wij U bijgaand formulier toezenden. Om de herziening te kunnen beoordelen, verzoeken wij U dit formulier BINNEN 5 DAGEN NA HEDEN volledig ingevuld en voorzien van de gevraagde kopieën aan ons kantoor te retourneren. Daarna zal uw regelingsvoorstel worden beoordeeld en berichten wij u nader. Zolang er geen nieuwe regeling is getroffen, dient u de betalingen conform de oude regeling voor te zetten.
Blijft u met tijdige toezending van het formulier in gebreke, of betaalt U niet meer, dan beschouwen wij de regeling als vervallen, is het volledige (restant-)verschuldigde ineens opeisbaar en nemen wij de verdere behandeling van de zaak wederom ter hand.”
3. Het geschil
3.1. SBK vordert -samengevat- dat de rechtbank [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van
€ 37.620,53 te betalen, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. SBK vordert dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] haar aan hoofdsom een bedrag van € 31.532,61 betaalt, zijnde het bedrag dat zij stelt reeds als borg aan Triodos Bank te hebben voldaan. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] betwist bij gebrek aan wetenschap dat SBK voornoemd bedrag aan Triodos Bank heeft voldaan en dat hij als hoofdschuldenaar dat bedrag aan SBK is verschuldigd.
SBK heeft ter onderbouwing van haar vordering een fotokopie van een bankafschrift van 7 januari 2008 overgelegd, met de omschrijving “NAAR [bankrekeningnummer]. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] – UITBETALING BORG”. Uit het bankafschrift blijkt dat € 31.523,61 van de rekening van SBK is afgeschreven. De rechtbank is van oordeel dat SBK hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij door Triodos Bank als borg is aangesproken en in dat kader een betaling aan Triodos Bank heeft verricht. Uit het bankafschrift blijkt evenwel dat sprake is van betaling van een bedrag van € 31.523,61 (en niet van € 31.532,61), zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling van het geschil van dat bedrag uit zal gaan.
4.2. Tussen partijen staat vast dat zij op 10 september 2010 een betalingsregeling met
elkaar hebben getroffen, inhoudende dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] maandelijks € 57,05 zou aflossen.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] doet in dat verband een beroep op artikel 6:39 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens hem is de vordering niet opeisbaar, omdat de regeling nog niet is beëindigd.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] heeft de ontvangst van de door SBK in het geding gebrachte brieven van 14 september en 15 december 2010 niet betwist. Uit die brieven blijkt dat met het betalen van
€ 57,05 per maand de vordering niet kleiner zou worden en dat de betalingsregeling voor een beperkte duur is aangegaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] met een nieuw betalingsvoorstel is gekomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] niet kan slagen.
4.3. Voorts betwist [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] dat hij in verzuim is. Hij heeft nimmer een
deugdelijke ingebrekestelling ontvangen. Dat belet volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] toewijzing van de gevorderde wettelijke rente en het betekent dat SBK hem rauwelijks heeft gedagvaard.
Een ingebrekestelling heeft de functie om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus nader te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is. Aangezien [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] verscheidene malen schriftelijk is aangemaand en hem een redelijke termijn tot nakoming is geboden in de vorm van het treffen van een redelijke betalingsregeling met SBK, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] niet deugdelijk in gebreke is gesteld. Ook van zogenaamd rauwelijks dagvaarden is geen sprake. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] is in verzuim en SBK vordert terecht betaling van de hoofdsom en vergoeding van vertragingsschade in de vorm van wettelijke rente. Ingevolge de algemene regeling van artikel 6:119 lid 1 BW is immers bij niet (tijdige) betaling van een geldsom wettelijke rente daarover verschuldigd.
4.4. De rechtbank ziet niet in waarom toewijzing van de vordering zou dienen te
worden gematigd tot een bedrag van € 30.790,56, zoals [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] stelt. Nu [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] niet is ingegaan op het aanbod van SBK om de schuld om te zetten in een renteloze lening, kan SBK thans niet meer aan dat aanbod worden gehouden.
4.5. Uit het vorenstaande volgt de conclusie dat de vordering van SBK tot betaling van de hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, voor toewijzing gereed ligt.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu SBK onvoldoende heeft onderbouwd vanaf welk eerder tijdstip daarop aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Aangezien [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] reeds een bedrag van € 742,05 aan SBK heeft voldaan, zal de rechtbank dat bedrag in mindering brengen op het bedrag van € 31.523,61 dat SBK aan Triodos Bank heeft betaald en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] thans aan SBK is verschuldigd.
4.6. De door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] betwiste gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat vóór de aanvang van het geding andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn, welke laatste kosten, nu een geding is gevolgd, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.7. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] is van mening dat SBK de volledige proceskosten of een deel daarvan voor haar rekening zou moeten nemen, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. De kosten aan de zijde van SBK worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat € 1.158,00 (2 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.992,81
4.8. Artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, kort gezegd, dat de rechter indien dit wordt gevorderd, een vonnis geheel of gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. Artikel 233 lid 3 Rv bepaalt dat de rechter aan die uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde kan verbinden dat tot een door hem bepaald bedrag zekerheid wordt gesteld. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] heeft de rechtbank verzocht de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van SBK af te wijzen dan wel te bepalen dat SBK zekerheid stelt voor het toegewezen bedrag vermeerderd met de kosten voor het geval de rechtbank mocht besluiten het vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zonder dit nader te onderbouwen. De rechtbank gaat hier dan ook verder aan voorbij. Het vonnis zal, zoals gevorderd door SBK, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan SBK te voldoen een bedrag van € 30.781,56, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, ] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van SBK tot op heden begroot op € 2.992,81;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.M. Persoon en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.