ECLI:NL:RBMID:2012:BZ5891

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
77321 / HA ZA 11-66
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geldvordering uit overeenkomst tot levering van kleding tussen Deense leverancier en Nederlandse detailhandelaar

In deze zaak vordert de Deense vennootschap Blend A/S, leverancier van kleding, betaling van een openstaand bedrag van € 5.981,71 van de Nederlandse gedaagde, die als detailhandelaar in kleding opereert. De vordering betreft een geldvordering uit een overeenkomst die in 2009 is gesloten, waarbij Blend kleding heeft geleverd aan de gedaagde. De rechtbank is bevoegd op basis van de EEX-Verordening, gezien de woonplaats van de gedaagde. Tijdens de procedure heeft Blend haar eis gewijzigd en stelt dat de gedaagde in verzuim is door niet tijdig te betalen. De gedaagde betwist dit en stelt dat hij met Blend had afgesproken in termijnen te betalen, wat door Blend niet is bevestigd. Hij heeft ook een deel van de geleverde kleding teruggestuurd, wat volgens hem de overeenkomst ontbindt. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de teruggestuurde goederen en dat hij nog steeds een bedrag aan Blend verschuldigd is. De rechtbank wijst de vordering van Blend toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 77321 / HA ZA 11-66
Vonnis van 14 november 2012
in de zaak van
de vennootschap naar Deens recht
BLEND A/S,
gevestigd en kantoorhoudende te Vejle, Denemarken,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. R. Willemsen te ’s Gravenhage, thans mr. A.J. van de Graaf te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [naam zaak gedaagde],
wonende te Kortgene,
gedaagde,
advocaat mr. M. Kalle te Middelburg.
Partijen zullen hierna Blend en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2011
- de akte na comparitie tevens houdende vermindering van eis van Blend
- de antwoordakte na comparitie van [gedaagde]
- de akte uitlating producties van Blend.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen Blend (leverancier van kleding) en [gedaagde] (detailhandelaar in kleding) is, door bemiddeling van de agent van Blend in Nederland, midden 2009 een overeenkomst gesloten tot levering van kleding door Blend aan [gedaagde]. Blend heeft die kleding vervolgens geleverd en daarvoor op 14 mei 2009 en op 6, 13, 20, 27 en 31 augustus 2009 gedateerde facturen aan [gedaagde] gezonden. [gedaagde] heeft een deel van de factuurbedragen, door het doen van termijnbetalingen, betaald. Voorts heeft hij in februari 2010 twee dozen met kledingstukken aan Blend teruggestuurd; deze dozen zijn door Blend ontvangen.
3. Het geschil
3.1. Blend vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.981,71, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juli 2011 en met € 768,-- als vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten.
Blend stelt dat tussen haar en [gedaagde] nimmer is afgesproken dat [gedaagde] in termijnen kon betalen. Blend hoefde dus ook niet een dergelijke afspraak te bevestigen en is niet in haar verplichtingen uit de overeenkomst tekort geschoten. [gedaagde] had de facturen binnen de daarop vermelde termijnen dienen te betalen. Dat heeft hij niet gedaan. Hij is – zonder instemming van Blend – in termijnen gaan betalen en is daar op enig moment mee gestopt. Hij komt aldus de overeenkomst niet na en zal het nog openstaande bedrag – met rente en kosten – nog dienen te betalen. Blend heeft niet ingestemd met terugzending van kleding. Er is geen sprake van ontbinding van de overeenkomst. Coulancehalve is Blend bereid haar vordering met de terug ontvangen goederen te verminderen; zij trekt daarvoor een bedrag van € 405,61 van het gefactureerde bedrag af. Dat bedrag is – nu niet meer is na te gaan wat precies is terugontvangen (een lijst heeft zij nooit ontvangen) – een percentage van de hoofdsom, overeenkomend met het percentage in gewicht dat het teruggezonden deel was van het totaal geleverde.
3.2. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de wijziging door Blend – in de akte na comparitie – van de grondslag van de vordering; hij stelt hierdoor in zijn verdediging te zijn bemoeilijkt en dat de procedure hierdoor onredelijk wordt vertraagd.
[gedaagde] stelt dat hij met de agent van Blend heeft afgesproken dat hij de door bestelde kleding lopende het betreffende seizoen in delen zou betalen. Blend heeft die afspraak nimmer willen bevestigen. [gedaagde] is, na telefonisch overleg met Blend, € 500,-- per maand gaan betalen. Ook die afspraak bevestigde Blend niet. Toen heeft [gedaagde] de ontvangen kledingstukken (in twee dozen, met een lijst van de ingepakte goederen) aan Blend teruggestuurd. Daarmee is de overeenkomst ontbonden; hij is niets meer aan Blend verschuldigd. Nu hij aldus niet in verzuim is, is hij ook geen wettelijke rente verschuldigd.
Voorts is de door Blend berekende waarde van de teruggestuurde goederen onjuist; die waarde dient te worden vastgesteld aan de hand van genoemde, door Blend ontvangen lijst. Nu Blend dat niet doet, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] stelt voorts dat hij veel meer kleding heeft teruggestuurd dan waar Blend nu van uitgaat. Het door Blend als uitgangspunt genomen gewicht van het teruggestuurde betreft maar één doos, terwijl Blend daarnaast meegestuurd reclamemateriaal en dergelijke bij de berekening van het totaal geleverde gewicht meetelt.
Tenslotte betwist [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten; Blend heeft geen werkzaamheden verricht die een vergoeding van [gedaagde] rechtvaardigen.
4. De beoordeling
4.1. Deze zaak heeft een internationaal karakter. Op grond van art. 2, lid 1 EEX-Verordening van 22 december 2000, nr. 44/2001, is, gelet op de woonplaats van [gedaagde], deze rechtbank bevoegd van de vordering kennis te nemen. Nu partijen ter comparitie uitdrukkelijk hebben gekozen voor Nederlands recht, zal – gelet ook op art. 3 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980 (EVO) – is dat recht op de overeenkomst tussen partijen van toepassing.
4.2. [gedaagde] maakt in de antwoordakte na comparitie bezwaar tegen een wijziging van de grondslag van de vordering. Blend heeft bij dagvaarding gesteld dat via internet was gecontracteerd en dat haar algemene voorwaarden (daarbij) door [gedaagde] waren aanvaard. Bij gelegenheid van de akte na comparitie heeft zij die stellingen niet gehandhaafd, en is zij akkoord gegaan met de lezing van [gedaagde], dat via een agent is gecontracteerd en dat haar algemene voorwaarden geen onderdeel van de overeenkomst zijn geworden. Op het punt waar het geschil om draait – namelijk of er over de betalingswijze andere afspraken zijn gemaakt dan Blend stelt – heeft Blend haar (feitelijke) stellingen juist niet gewijzigd. Er is geen sprake van wijziging van de grondslag van de vordering; die luidt nog steeds: [gedaagde] heeft op grond van een overeenkomst goederen ontvangen, hij dient daarvoor te betalen en dat heeft hij niet gedaan. Het door [gedaagde] opgeworpen bezwaar wordt gepasseerd.
4.3. [gedaagde] betwist niet met Blend een overeenkomst te zijn aangegaan en evenmin dat hij de goederen, vermeld op de facturen, heeft ontvangen. Hij is dus in beginsel gehouden om voor die ontvangen goederen te betalen. [gedaagde] stelt dat hij “de ontvangen goederen” weer had ingepakt en teruggestuurd en dat daarmee de overeenkomst was ontbonden. Die stelling begrijpt de rechtbank aldus, dat [gedaagde] zich ten aanzien van de teruggestuurde goederen beroept op ontbinding van de overeenkomst en hij ten aanzien van die goederen zijn verplichting uit de overeenkomst (betaling) niet hoeft na te komen. Lopende de procedure heeft Blend het standpunt ingenomen dat de teruggestuurde goederen door [gedaagde] niet behoeven te worden betaald. De vordering betreft dan alleen de door [gedaagde] ontvangen en behouden goederen. Gelet op dat laatste standpunt is een oordeel over de vraag of de overeenkomst ten aanzien van de teruggestuurde goederen ontbonden is, niet meer noodzakelijk. Het gaat er nu alleen nog om vast te stellen welke goederen [gedaagde] heeft teruggestuurd.
4.4. [gedaagde] stelde aanvankelijk dat hij “de ontvangen goederen” had teruggestuurd; hij lijkt daarmee te hebben willen stellen dat hij alle van Blend ontvangen goederen had teruggestuurd. Op die stelling is hij echter teruggekomen; hij heeft een lijst overgelegd van naar hij stelt de teruggezonden goederen, waarop 149 stuks kleding zijn vermeld. [gedaagde] heeft daarbij nummers aangegeven, die niet steeds op de facturen van Blend zijn terug te vinden, terwijl hij ook 9 stuks jeans noemt, die al in een credit-factuur van Blend zijn opgenomen. Uit de door Blend overgelegde facturen (rekening houdend met een credit-factuur, betreffende 21 kennelijk in onderling overleg geretourneerde kledingstukken) blijkt dat zij aan [gedaagde] 304 stuks kleding heeft geleverd. Vast staat aldus dat [gedaagde] in ieder geval niet alle ontvangen goederen heeft teruggestuurd, maar hooguit (iets minder dan) de helft. Voorts zijn de goederen teruggestuurd in – naar tussen partijen vast staat – twee dozen, die beide door Blend zijn ontvangen. Van één doos heeft [gedaagde] het verzendbewijs overgelegd, waaruit een gewicht blijkt van 9,710 kg. Van de tweede doos is geen verzendbewijs; [gedaagde] stelt wel in totaal 27,65 kg te hebben teruggezonden. Het bruto-gewicht van de door Blend gezonden goederen was in totaal 184 kg. [gedaagde] heeft gesteld dat een deel van dat gewicht bestond uit verpakkings- en reclamemateriaal.
4.5. Blend heeft voor genoemde 304 geleverde kledingstukken € 8.112,32 gefactureerd. [gedaagde] heeft daarvan € 1.725,-- betaald. Ter comparitie heeft [gedaagde] nog gesteld de factuur van 16 mei 2009 volledig te hebben betaald. Blend heeft dat betwist. [gedaagde] is op zijn stelling in zijn antwoordakte na comparitie niet meer teruggekomen; de rechtbank gaat er daarom van uit dat hij die stelling niet heeft gehandhaafd. Nu [gedaagde] stelt dat hij niets meer aan Blend verschuldigd is, is het aan hem voldoende te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat hij met de gedane betalingen alle door hem niet teruggestuurde goederen heeft betaald. In het licht van hetgeen in 4.4 is overwogen, moet worden vastgesteld dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld. Zijn stellingen kunnen in ieder geval niet tot het oordeel leiden dat hij voldoende heeft betaald; ook in zijn eigen stellingen heeft hij meer dan de helft van de ontvangen goederen behouden, terwijl hij slechts iets meer dan een vijfde deel van het gefactureerde bedrag heeft betaald. De stellingen van [gedaagde] geven evenmin voldoende aanknopingspunten om te kunnen komen tot een vaststelling van de hoeveelheid goederen die hij heeft teruggestuurd. De door hem overgelegde lijst is niet duidelijk; de daarop genoemde goederen worden deels niet in de facturen genoemd en zijn deels goederen die door Blend al eerder waren gecrediteerd. Voorts is niet aangetoond dat het totaalgewicht van de teruggezonden goederen overeenkomt met het gewicht van de op de lijst vermelde goederen (dat laatste gewicht kan uit de facturen worden afgeleid). Het totaalgewicht van de teruggezonden goederen niet kan worden vastgesteld. [gedaagde] heeft slechts het verzendbewijs van één doos overgelegd. Gelet op dat bewijs en op het totaalgewicht van de goederen op de lijst (vast te stellen aan de hand van de facturen) kan alleen worden vastgesteld dat hetgeen in die doos is verzonden maar een klein deel is geweest van hetgeen op de door [gedaagde] overgelegde lijst is vermeld. Over het gewicht en de omvang van de andere doos heeft [gedaagde] echter niets gesteld. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank – zonder hem tot bewijs toe te laten – voorbij aan de stellingen van [gedaagde] over de hoeveelheid teruggestuurde goederen.
4.6. De rechtbank zal daarom voor de vraag wat er is teruggezonden aanknopen bij hetgeen door Blend daarover is erkend. Zij erkent twee dozen te hebben ontvangen. Blend stelt de waarde van 9,710 kg aan goederen – middelend – vast op € 405,61. Nu vast staat dat Blend twee dozen met goederen heeft ontvangen zal de rechtbank in redelijk de waarde van dat totaal stellen op tweemaal de waarde van 9.710 kg, zoals die door Blend is vastgesteld, derhalve op € 811,22. Dat betekent dat [gedaagde] aan Blend nog verschuldigd is (€ 8.112,32 -
€ 1.750,-- - € 811,22 =) € 5.551,10. Tot betaling van dat bedrag zal hij worden veroordeeld. Nu de stelling, waarmee [gedaagde] zich verweerde tegen de stelling dat wettelijke rente is verschuldigd, in het voorgaand eis verworpen, zal hij voorts worden veroordeeld tot betaling van die rente vanaf de datum waarop hij in verzuim is, derhalve 6 juli 2010. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken genoegzaam dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, die meer hebben omvat dan de werkzaamheden die geacht worden te vallen onder de proceskosten (er is een incassobureau ingeschakeld, er zijn verscheidene aanmaningen verstuurd en er is correspondentie met [gedaagde] gevoerd); de gevorderde vergoeding daarvan zal worden toegewezen.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Blend tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 80,06
- vast recht € 568,--
- salaris advocaat € 960,-- (2,5 x tarief IV, € 384,--)
totaal € 1.608,06.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan Blend te betalen een bedrag van € 6.319,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.551,10 vanaf 6 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van Blend tot op heden begroot op € 1.608,06;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.?