ECLI:NL:RBMNE:2013:1676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
C-16-325499 - HA ZA 12-841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en schadevergoeding in geschil over eigendom onroerende zaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, de dochter van gedaagde sub 1, een vordering ingesteld tegen haar vader en broer met betrekking tot de eigendom en verhuur van verschillende onroerende zaken. De rechtbank heeft op 3 april 2013 vonnis gewezen in een civiele procedure waarin eiseres vorderingen heeft ingediend om de ontruiming van de woningen aan de [woning 1] en [adres] te [woonplaats] te bewerkstelligen, alsook om inzage te krijgen in de huurpenningen die door gedaagden zijn geïnd. Eiseres stelt dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door haar woningen zonder toestemming te verhuren en de huurpenningen te behouden. Gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat zij de economische eigendom van de woningen hebben, wat hen het recht geeft om de huurpenningen te behouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendom van de woningen toebehoort aan eiseres, maar heeft de vorderingen tot ontruiming en schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelt dat gedaagden gerechtigd zijn tot de huurpenningen, omdat zij de woningen hebben beheerd en verhuurd. De vorderingen van gedaagden in reconventie zijn niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap betreffende de woning aan de [woning 2] te [woonplaats] geregeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

C/16/325499 / HA ZA 12-8413 april 2013
Afdeling Civiel recht
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/325499 / HA ZA 12-841
Vonnis van 3 april 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Elferink te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat: mr. H.P. Verheyen te Utrecht.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden.
Gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen gezamenlijk [gedaagden] c.s. en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 augustus 2012;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie;
  • de akte overlegging producties 5 en 6 van [gedaagden] c.s. van 19 november 2012;
  • de akte overlegging producties 7 en 8 van [gedaagden] c.s. van 20 november 2012;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2012;
  • de akte overlegging producties van [gedaagden] c.s. van 17 december 2012, tevens houdende opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie na antwoord is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen vanwege benoeming elders.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 2] zijn respectievelijk de dochter en de zoon van [gedaagde sub 1] .
2.2.
Door [A] is bij notariële akte van 20 februari 1990 aan [eiseres] geleverd het appartementsrecht met betrekking tot de woning [woning 1] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning [woning 1] ). Ten gunste van de Rijnlandse Hypotheekbank en ten laste van [eiseres] rust op de woning [woning 1] een hypotheek (met nummer [nummer 1] ).
2.3.
[B ] heeft bij notariële akte van 11 januari 1994 het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [woning 2] (hierna te noemen: de woning [woning 2] ) aan [eiseres] en [gedaagde sub 2] geleverd. Ten laste van [gedaagde sub 2] en [eiseres] en ten gunste van ABN Amro Bank is op de woning [woning 2] een hypotheek (met nummer [nummer 2] ) gevestigd.
2.4.
Bij notariële akte van 10 april 2003 is het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: [adres] ) door [gedaagde sub 1] en zijn vrouw [C] geleverd aan hun dochter [eiseres] . Op de woning [adres] rust een hypotheek (met nummer [nummer 3] ) ten gunste van Rabobank en ten laste van [eiseres] .
2.5.
De woningen aan de [woning 1] , [woning 2] en [adres] te [woonplaats] worden door [gedaagde sub 1] verhuurd aan derden. Uit de huuropbrengsten worden de kosten voor gas, elektriciteit en water betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] c.s. te veroordelen om de woningen aan de [woning 1] en de [adres] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels die de toegang tot de woningen verschaffen ter algehele vrije beschikking te stellen, met machtiging van [eiseres] om de ontruiming zelf, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen op kosten van [gedaagden] c.s. indien zij in gebreke blijven aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
II. [gedaagden] c.s. te verplichten aan [eiseres] alle gewenste inlichtingen te geven over en inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden met betrekking tot geïnde huurpenningen van de woningen aan de [woning 1] en de [adres] te [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] c.s. na betekening van het vonnis in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
III. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden aan [eiseres] ter grootte van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen ten aanzien van de woningen aan de [woning 1] en de [adres] te [woonplaats] en [gedaagden] c.s. te veroordelen de helft van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen ten aanzien van de woning aan [woning 2] over de afgelopen vijf jaren, totaal begroot op € 104.489,95, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
IV. [gedaagde sub 1] te veroordelen de huidige verbinding met het pand [woning 4] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ongedaan te maken en in dat kader de scheidsmuur op de tweede etage van het pand [adres] te herstellen in de oorspronkelijke staat, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
V. de verdeling te bevelen van de woning aan [woning 2] te [woonplaats] en de wijze en de condities te bepalen waarop de woning zal worden verkocht en te bepalen dat de gehele netto opbrengst aan [eiseres] wordt toebedeeld. In het geval [gedaagde sub 2] zijn medewerking niet verleent aan de door de rechtbank te bepalen wijze van verkoop en eigendomsoverdracht, te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van [gedaagde sub 2] , zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de verkoopopdracht aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar;
VI. te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres] door de woningen van [eiseres] onbevoegd te verhuren, te verwaarlozen en haar de toegang tot haar woningen te ontzeggen en voorts gedaagden hoofdelijk te veroordelen, de dientengevolge door [eiseres] geleden en te lijden schade te vergoeden welke schade nader is op te maken bij staat en te verreffenen volgens de wet; en voorts [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] , ten titel van voorschot op de schadevergoeding, van een bedrag van € 100.000,00, althans een in goede justitie te bepalen voorschotbedrag;
VII. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 5.086,00;
VIII. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 100.000,00;
IX. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagden] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] c.s. vordert – samengevat en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in reconventie – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat niet [eiseres] , zoals geregistreerd in de openbare registers van het kadaster, maar [gedaagde sub 1] gerechtigde is terzake de eigendom van de woningen (appartementen) staande en gelegen:
a. aan [woning 1] ;
b. aan de [adres] te [woonplaats] ,
II. gedaagde te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het doen verlijden van een notariële akte van levering ten overstaan van een notaris van notariskantoor [notariskantoor] te [vestigingsplaats] , strekkende tot doorhaling van het onder I genoemde eigendomsrecht van [eiseres] en levering van de woningen aan [gedaagde sub 1] , zonder nadere verrekening tussen hen van de waarde van de onroerende zaken;
III. te bepalen dat, voor het geval gedaagde in gebreke blijft om de hiervoor onder II genoemde veroordeling na te komen, het door de rechtbank te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot doorhaling van het onder I genoemde eigendomsrecht van [eiseres] en levering van de woningen aan [gedaagde sub 1] en de uitspraak in de plaats zal treden van deze akte;
IV. de verdeling van de gemeenschap, bestaande uit de gemeenschappelijke eigendom van de woning (appartement) staande en gelegen aan [woning 2] , vast te stellen op de voet van het bepaalde in artikel 3:185 BW, in die zin dat het aandeel van [eiseres] in de gemeenschap wordt toegedeeld aan [gedaagde sub 2] ;
V. de uitkering door [gedaagde sub 2] aan [eiseres] wegens zijn overbedeling vast te stellen op € 0,00;
VI. [eiseres] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan de verdeling sub IV en V, welke onder meer dient te geschieden door het laten opstellen en verlijden van de akte tot verdeling van het (aandeel in het) registergoed als omschreven sub IV, ten overstaan van een notaris van notariskantoor [notariskantoor] te [vestigingsplaats] ;
VII. te bepalen dat, voor het geval gedaagde in gebreke blijft om de hiervoor onder VI bedoelde veroordeling na te komen, het door de rechtbank te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot verdeling van de sub IV bedoelde gemeenschap en de uitspraak in de plaats zal treden van deze akte.
3.5.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Vorderingen I, III en VI
4.1.
Het eerste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of de woningen aan de [adres] en [woning 1] , volledig en de woning aan [woning 2] voor de helft, in eigendom toebehoren aan [eiseres] of dat deze in (economische) eigendom aan [gedaagde sub 1] toebehoren. [eiseres] beroept zich ter onderbouwing van de door haar gestelde eigendom op de door als producties overgelegde notariële akten en uittreksels uit de openbare registers van het kadaster. [gedaagden] c.s. stelt hier tegenover dat hij de economische eigendom heeft van de woningen zodat hij vermoed moet worden rechthebbende te zijn omdat hij de appartementsrechten in bezit heeft, het beheer voert en kosten draagt.
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn (artikel 3:109 BW) en voorts dat de bezitter van een goed vermoed wordt de rechthebbende te zijn (artikel 3:119 lid 1 BW). De rechtbank volgt [gedaagden] c.s. niet waar hij aanvoert dat op grond van zijn bezit van de woningen [adres] en [woning 1] bis vermoed moet worden dat hij daartoe rechthebbende is. Omdat deze twee appartementsrechten registergoederen zijn in de zin van artikel 3:10 BW, staat het tweede lid van 3:119 BW aan het kennelijke beroep van [gedaagden] c.s. op het eerste lid van dat artikel in de weg. Uit de door [eiseres] overgelegde notariële akten van levering van de onroerende zaken en uittreksels uit de openbare registers van het kadaster blijkt dat zij de onroerende zaken heeft verkregen en rechthebbende is geworden door inschrijving van de notariële akten in de openbare registers van het kadaster.
4.3.
Hetgeen hiervoor onder 4.2
.is overwogen geldt mutatis mutandis ook voor de [woning 2] omdat uit de overgelegde notariële akte van levering van de onroerende zaak en het uittreksel uit de openbare registers van het kadaster blijkt dat [gedaagde sub 2] en [eiseres] beiden gelijkelijk rechthebbende zijn tot deze woning.
4.4.
Door [gedaagde sub 1] is niet gesteld dat hij nadat [eiseres] rechthebbende op de drie appartementsrechten is geworden, deze rechten heeft verkregen onder bijzondere titel. Voor zover [gedaagde sub 1] bedoeld heeft te stellen dat hij de eigendom van de appartementsrechten heeft verkregen door verjaring, wordt zijn standpunt verworpen. Nog daargelaten dat [gedaagde sub 1] niet heeft onderbouwd op welk moment de rechtsvordering van [eiseres] strekkende tot beëindiging van het bezit is verjaard en [gedaagde sub 1] op grond van artikel 3:105 lid 1 BW de (volle) eigendom zou hebben verkregen, staat artikel 3:111 BW in samenhang met hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent de economische eigendom aan een succesvol beroep op verkrijgende verjaring in de weg. [gedaagden] c.s. stelt immers dat aan hem de economische eigendom van de appartementsrechten toekomt, zodat – uitgaande van de juistheid van deze stelling – voor hem van meet af aan duidelijk is geweest dat hij waar het de woningen aan de [adres] en [woning 1] te [woonplaats] als houder voor [eiseres] en waar het de woning [woning 2] betreft als houder voor [eiseres] en [gedaagde sub 2] , optrad en niet voor zichzelf. Dit wordt onderstreept door het feit dat de constructie volgens [gedaagden] c.s. is bedacht om bijstandsregels te ontduiken en het de bedoeling van [gedaagde sub 1] was om de eigendom van de appartementsrechten aan [eiseres] en [gedaagde sub 2] toe te scheiden teneinde te voorkomen dat zijn (werkloosheids) uitkering zou worden ingetrokken.
4.5.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de woningen aan de [adres] en [woning 1] te [woonplaats] in eigendom toebehoren aan [eiseres] en de woning [woning 2] aan [eiseres] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk.
4.6.
Ter afwering van de vorderingen van [eiseres] tot vergoeding van door [gedaagden] c.s. ontvangen huurpenningen voert [gedaagden] c.s. aan dat hij de economische eigendom heeft van de appartementsrechten met betrekking tot de woningen aan de [adres] en [woning 1] te [woonplaats] .
4.7.
Vooropgesteld wordt dat economische eigendom geen eigendom is, maar het begrip moet worden opgevat als een samenvattende benaming zonder zelfstandige betekenis van de rechtsverhouding tussen partijen die de 'economische eigendom' in het leven hebben geroepen (vgl. HR 5 maart 2004,
NJ2004, 316 en HR 3 november 2006,
NJ2007, 155). Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat waar [gedaagde sub 1] onvoldoende weersproken stelt dat hij het beheer van de appartementsrechten heeft gevoerd, huurovereenkomsten heeft gesloten, huurpenningen heeft geïnd en kosten heeft gedragen, sprake is een van rechtsverhouding tussen hem en [eiseres] op grond waarvan [gedaagde sub 1] – al dan niet met ondersteuning van zijn zoon [gedaagde sub 2] – gerechtigd was deze daden van beheer te verrichten. [eiseres] wordt niet gevolgd waar zij aanvoert dat zij nooit toestemming heeft gegeven voor dit beheer. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat [eiseres] het beheer en de verhuur van de woningen heeft gelaten aan haar vader en in sommige gevallen aan haar broer [gedaagde sub 2] . Verder blijkt dat [eiseres] zich pas vanaf het moment dat zij eind 2008 het ouderlijk huis heeft verlaten bezig heeft gehouden met de fiscale en financiële aspecten van de eigendom en het beheer van de woningen. Voor die tijd werden, zo staat tussen partijen vast, de belastingaanslagen, aflossing en rentebetalingen op de hypotheken en energiekosten (grotendeels) door [gedaagde sub 1] voldaan uit de huuropbrengsten. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank op te maken dat [eiseres] (stilzwijgend) heeft ingestemd met het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevoerde beheer, de verhuur van de woningen aan derden en de financiële afhandeling van dit een en ander. Van onrechtmatig handelen door [gedaagden] c.s. is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt daarom ook geen sprake. Dat [eiseres] de financiële risico’s draagt die verbonden zijn aan de hypothecaire leningen die zij is aangegaan ter financiering van de aankoop van de appartementsrechten maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is overwogen omtrent de rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot het beheer en de verhuur van de woningen aan derden, de gevorderde ontruiming van de woningen dient te worden afgewezen.
4.8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat waar [gedaagde sub 1] huurovereenkomsten heeft gesloten met derden en hij woongenot heeft verschaft aan deze derden, hij op grond van de rechtsverhouding tussen hem en [eiseres] enerzijds en de huurovereenkomsten met huurders anderzijds, gerechtigd is tot de ontvangen huurpenningen. Anders dan [eiseres] lijkt te veronderstellen, brengt de enkele eigendom van de woningen niet zonder meer mee dat zij gerechtigd is tot de huurpenningen. Dit leidt tot de conclusie dat de gevorderde schadevergoeding, bestaande uit de huurpenningen over de afgelopen vijf jaren, dient te worden afgewezen. Voor een andersluidend oordeel heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd noch heeft zij een andere grondslag daarvoor aangevoerd.
4.9.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken van de huurcommissie uit 2002 valt niet de door haar gestelde verwaarlozing van de woningen op te maken. Nu [eiseres] de verwaarlozing zoals deze thans volgens haar bestaat niet heeft onderbouwd, [gedaagden] c.s. deze betwist, en voorts onvoldoende onderbouwd is gesteld dat [gedaagden] c.s. [eiseres] de toegang tot de woningen heeft ontzegd, zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] niet worden gegeven. De in dit verband gevorderde veroordelingen van [gedaagden] c.s. tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschot van € 100.000,00 zullen dan ook worden afgewezen.
Vordering artikel 843 a Rv (II)
4.10.
De vordering van [eiseres] tot overlegging van bescheiden zal worden afgewezen omdat zij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen rechtmatig belang heeft afgifte, afschrift of uittreksel daarvan te vorderen of inzage daarin te verkrijgen. Dit leidt ertoe dat de op dit punt gevorderde dwangsom eveneens zal worden afgewezen.
Vordering tot ongedaanmaking verbinding met het pand [woning 4] (VI)
4.11.
Zoals hiervoor is overwogen is [eiseres] volledig eigenaar van de woning aan de [adres] . Uit de eigendom vloeit voort dat [eiseres] het recht heeft ongedaanmaking van de verbinding met de naastgelegen woning [woning 4] te vorderen omdat met deze verbinding inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrecht. Dat [eiseres] beweerdelijk geen (financiële) bijdrage heeft geleverd aan de verwerving van de woning aan de [adres] en deze woning alleen op haar naam is gesteld teneinde financiering te verwerven en om een verbinding tussen de twee woningen te realiseren, doet hier niet aan af. De financiële afwikkeling van de verwerving van de woning door [eiseres] en de doelstelling van [gedaagde sub 1] om een verbinding te realiseren staan immers los van de eigendom van de woning aan de [adres] en het recht van [eiseres] om op te treden tegen inbreuk daarop. Gesteld noch gebleken is dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een overeenkomst bestaat op grond waarvan [gedaagde sub 1] gerechtigd is of was om de verbinding tot stand te brengen, zodat deze geacht moet worden zonder rechtsgrond aanwezig te zijn. De gevorderde ongedaanmaking zal daarom worden toegewezen.
4.12.
De op dit punt gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat maximaal € 50.000,00 aan dwangsommen kan worden verbeurd.
Vordering tot betaling van € 5.086,00 (VII)
4.13.
[eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 5.086,00. Dit bedrag is volgens haar opgebouwd uit een bedrag van € 3.567,00 en een bedrag van € 1.519,00.
4.14.
Het gevorderde bedrag van € 1.519,00 zal worden afgewezen. Uit de door [eiseres] overgelegde mededeling inkomstenbelasting van 28 augustus 2012 valt weliswaar op te maken dat zij (destijds) nog een bedrag van € 1.519,00 aan de belastingdienst verschuldigd was, dan wel thans nog is, maar zonder onderbouwing van de grondslag valt niet in te zien op grond waarvan [gedaagden] c.s. gehouden is tot betaling van door [eiseres] verschuldigde inkomstenbelasting. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van dit deel van de vordering zodat voor toewijzing geen plaats is.
4.15.
Hoewel [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben toegezegd belastingaanslagen te zullen betalen en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze toezegging ter comparitie niet hebben weersproken, dient ook de vordering tot betaling van het bedrag van € 3.567,00 te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Immers, in de door [eiseres] overgelegde productie 22 is het door haar gevorderde bedrag van € 3.567,00 niet vermeld. Nu een toelichting of onderbouwing van het gevorderde bedrag voor het overige ontbreekt, komt het niet voor toewijzing in aanmerking.
Vordering tot betaling van € 100.000,00 (VIII)
4.16.
Op grond van een door haar als productie 1 bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende eiswijziging in conventie, overgelegde verklaring vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van € 100.000,00. Dit bedrag zou [gedaagde sub 1] haar in de verklaring hebben toegezegd omdat hij de woningen niet heeft gerenoveerd en omdat hij deze niet heeft geleverd binnen een jaar na 9 april 2011. [gedaagden] c.s. betwist de overgelegde verklaring en [gedaagde sub 1] betwist dat zijn handtekening onder de verklaring staat en dat hij deze verklaring heeft ondertekend.
4.17.
Wat er ook zij van de echtheid van de ondertekening van de door [eiseres] als productie 1 overgelegde verklaring, [gedaagde sub 1] betwist immers dat hij deze heeft ondertekend, ook indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat deze handtekening die van [gedaagde sub 1] is, dient dit deel van de vordering te worden afgewezen. [eiseres] heeft de grondslag van dit deel van haar vordering, dat zij grondt op een verklaring in de Turkse taal en een naar haar zeggen vrije vertaling daarvan in het Nederlands, onvoldoende onderbouwd. Uit de Nederlandse vertaling valt bovendien niet op te maken dat de door [eiseres] gestelde voorwaarden zijn verbonden aan de betaling van € 100.000,00, zodat niet kan worden vastgesteld of daarbij deze voorwaarden tussen partijen zijn overeengekomen of dat [gedaagde sub 1] onvoorwaardelijk betaling van een bedrag van € 100.000,00 heeft toegezegd. Een andere onderbouwing dan een verwijzing naar de genoemde productie ontbreekt. Dit deel van de vordering zal vanwege het ontbreken van afdoende onderbouwing van de grondslag ervan worden afgewezen.
in reconventie
4.18.
[gedaagde sub 1] heeft zijn belang bij zijn vorderingen in reconventie onder IV tot en met VII gesteld noch onderbouwd. Ditzelfde geldt voor [gedaagde sub 2] waar het de vorderingen in reconventie onder I tot en met III betreft. Derhalve kan [gedaagde sub 1] niet in zijn reconventionele vorderingen onder IV tot en met VII en [gedaagde sub 2] niet in zijn reconventionele vorderingen onder I tot en met III worden ontvangen.
4.19.
Hetgeen hiervoor in conventie is overwogen brengt mee dat de onder I gevorderde verklaring voor recht, voor zover gevorderd door [gedaagde sub 1] , niet zal worden gegeven en de onder II gevorderde veroordeling tot medewerking aan het verlijden van een notariële akte, zal worden afgewezen. Dit brengt tevens mee dat de onder III gevorderde indeplaatstreding van dit vonnis voor genoemde notariële akte ook zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
Verdeling gemeenschap t.a.v. woning [woning 2] te [woonplaats]
4.20.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van [eiseres] in conventie (onder V) en [gedaagde sub 2] in reconventie (onder IV tot en met VII) op het punt van verdeling van de gemeenschappelijke woning [woning 2] , zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.21.
De rechtbank verwerpt het bezwaar van [gedaagden] c.s. tegen de wijziging van eis in conventie onder V. Door [gedaagden] c.s. is niet gesteld dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde en dit is de rechtbank ook niet gebleken. Voorts heeft [gedaagden] c.s. verweer kunnen voeren tegen de vordering en heeft dit ook gedaan.
4.22.
[eiseres] en [gedaagde sub 2] vorderen beiden verdeling van de gemeenschap die bestaat uit de woning [woning 2] . Omdat geen overeenstemming kan worden bereikt over de verdeling, dient deze verdeling plaats te vinden aan de hand van artikel 3:185 BW.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat de woning overeenkomstig de vordering van [eiseres] dient te worden verkocht. [gedaagde sub 2] heeft geen belang gesteld bij toedeling van de woning aan hem en hij heeft het belang van [eiseres] bij verkoop van de woning niet bestreden. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 2] in staat moet worden geacht de financiële gevolgen te kunnen dragen van toedeling van de woning [woning 2] aan hem.
4.24.
[eiseres] en [gedaagde sub 2] worden niet gevolgd waar zij stellen dat geen verrekening behoeft plaats te vinden. De rechtbank is van oordeel dat verdeling dient plaats te vinden naar evenredigheid omdat partijen ieder gerechtigd zijn tot een onverdeelde helft van de woning. Voor een andersluidend oordeel hebben partijen geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden aangevoerd. [eiseres] en [gedaagde sub 2] zijn daarom ieder gerechtigd tot de helft van een eventuele overwaarde, respectievelijk ieder voor de helft aansprakelijk voor een eventuele schuld vanwege onderwaarde en verkoopkosten.
4.25.
Hoewel zij daartoe voldoende in de gelegenheid zijn geweest, zijn door [eiseres] en [gedaagde sub 2] geen gegevens in het geding gebracht over de waarde van de woning, eventuele overwaarde en andere voor de verdeling van belang zijnde gegevens, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden bij afweging van de belangen van [eiseres] en [gedaagde sub 2] .
4.26.
De rechtbank zal [makelaardij] benoemen als de makelaar die de woning [woning 2] te [woonplaats] zal dienen te taxeren en die de verkoop ervan zal dienen te begeleiden. Verkoop dient plaats te vinden op de wijze en onder de voorwaarden zoals hierna bij de beslissing zal worden vermeld.
4.27.
De vorderingen van [gedaagde sub 2] in reconventie onder IV, V, VI en VII zullen worden afgewezen voor zover daarin een andere (wijze van) verdeling is gevorderd dan door de rechtbank is bepaald.
Proceskosten
4.28.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de verbinding tussen de woning aan de [adres] en de woning [woning 4] te [woonplaats] , ongedaan te maken en om in dat kader de scheidsmuur op de tweede etage van het pand [adres] te herstellen in de oorspronkelijke staat,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft aan het onder 5.1 bepaalde te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) is bereikt,
in reconventie
5.3.
verklaart [gedaagde sub 1] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in reconventie onder IV tot en met VII,
5.4.
verklaart [gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in reconventie onder I tot en met III,
in conventie en in reconventie
5.5.
gelast [eiseres] en [gedaagde sub 2] in het kader van de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap om tot verkoop over te gaan van de woning [woning 2] te [woonplaats] ,
5.6.
gelast [eiseres] en [gedaagde sub 2] om binnen vier weken na de datum van dit vonnis gezamenlijk en in gemeen overleg aan [makelaardij] ( [adres] , te [woonplaats] ) opdracht te geven tot taxatie van de woning [woning 2] te [woonplaats] ,
5.7.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] het recht heeft om binnen twee weken na de datum waarop de makelaar een taxatie van de woning heeft uitgebracht, schriftelijk een bod uit te brengen op de woning, alvorens de woning aan derden te koop dient te worden aangeboden,
5.8.
gelast [eiseres] en [gedaagde sub 2] om, in het geval [gedaagde sub 2] niet een bod uitbrengt op de woning dat door [eiseres] wordt aanvaard, binnen twee weken na afloop van de termijn als hiervoor genoemd onder 5.7, gezamenlijk en in gemeen overleg aan makelaar [makelaardij] opdracht te geven tot verkoop van de woning [woning 2] te [woonplaats] ,
5.9.
gelast [eiseres] en [gedaagde sub 2] om in overleg met genoemde makelaar een vraagprijs en een verkoopprijs voor de woning vast te stellen,
5.10.
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] ieder de helft van de verkoopkosten moeten dragen waarbij deze kosten moeten worden voldaan ter gelegenheid van levering van de woning [woning 2] aan [gedaagde sub 2] , dan wel aan een derde, alsdan uit de overwaarde en dat, indien er geen overwaarde is, [eiseres] en [gedaagde sub 2] ieder de helft van de kosten dragen,
5.11.
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] ieder gerechtigd zijn tot de helft van een eventuele overwaarde, respectievelijk aan [eiseres] en [gedaagde sub 2] ieder de helft van een eventuele schuld vanwege onderwaarde wordt toegerekend,
5.12.
veroordeelt [eiseres] en [gedaagde sub 2] om na de verkoop van de woning [woning 2] te [woonplaats] mee te werken aan de notariële levering daarvan, met de bepaling dat bij gebreke van verschijning en/of bij gebreke van medewerking aan die eigendomsoverdracht, deze uitspraak in de plaats zal treden van de wilsverklaring van [eiseres] , respectievelijk [gedaagde sub 2] , in het desbetreffende deel van de notariële akte, zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW,
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van 5.1, 5.2, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, 5.9, 5.10, 5.11 en 5.12,
5.14.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.15.
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 2] in reconventie onder IV, V, VI en VII af voor zover daarin een andere (wijze van) verdeling is gevorderd dan door de rechtbank is bepaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bouter-Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.CTH 4065