ECLI:NL:RBMNE:2013:2606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
2027319 UE VERZ 13-329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.V.M. Veldhoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met vakbondsbestuurder wegens verstoorde arbeidsrelatie en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de vereniging Abvakabo FNV, gevestigd te Zoetermeer, op 17 april 2013 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], een vakbondsbestuurder, op grond van een verstoorde arbeidsrelatie en een onherstelbare vertrouwensbreuk. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 18 juni 2013, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] is sinds 4 mei 2009 in dienst bij Abvakabo en heeft als vakbondsbestuurder gefunctioneerd. Echter, door een interne onrust, veroorzaakt door de verspreiding van een concept campagneplan, is het vertrouwen tussen [verweerder] en Abvakabo ernstig geschaad. Abvakabo heeft [verweerder] verweten dat hij het concept campagneplan, dat niet bedoeld was voor publicatie, heeft verspreid, wat leidde tot negatieve publiciteit en een vertrouwensbreuk. In de daaropvolgende gesprekken heeft [verweerder] geprobeerd om een vertrekregeling te treffen, maar dit leidde tot verdere escalatie van de situatie.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat zowel Abvakabo als [verweerder] verwijtbaar hebben gehandeld in deze situatie. Abvakabo had [verweerder] als lid van de ondernemingsraad moeten beschermen tegen benadeling, terwijl [verweerder] door zijn acties de vertrouwensrelatie heeft ondermijnd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 augustus 2013, en heeft [verweerder] een ontbindingsvergoeding van € 20.000,-- bruto toegekend. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten dragen. Deze beschikking is gegeven door mr. G.V.M. Veldhoen, kantonrechter, en is op 2 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2027319 UE VERZ 13-329 LH 4059
Beschikking van 2 juli 2013
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Abvakabo FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
verder ook te noemen Abvakabo,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. D.C. Coppens,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W.D. Elfferich.

1.Het verloop van de procedure

Abvakabo heeft op 17 april 2013 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 18 juni 2013 behandeld, tegelijk met de behandeling van het door [verweerder] tegen Abvakabo aanhangig gemaakte kort geding, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 2030606 UV EXPL 13-178. Voorafgaand aan de zitting heeft Abvakabo nog nadere stukken toegezonden. Ter zitting hebben partijen en hun gemachtigden het woord gevoerd, mr. Coppens mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [1979] en nu derhalve 33 jaar, is op 4 mei 2009 in dienst getreden van Abvakabo. Laatstelijk heeft [verweerder], op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gewerkt als vakbondsbestuurder. Hij was belast met de collectieve belangenbehartiging in de sector sociale werkvoorziening in de regio Midden-Nederland. Het laatstgenoten bruto loon bedraagt € 4.622,-- per maand (exclusief 8,33% vakantiebijslag en overige emolumenten).
2.2.
[verweerder] heeft als vakbondsbestuurder naar behoren gefunctioneerd. Sinds 28 februari 2012 is hij lid van de ondernemingsraad van Abvakabo (hierna ook de OR te noemen).
2.3.
Abvakabo is de FNV-bond voor de publieke sector. De vereniging wordt bestuurd door het bondsbestuur, waarvan de bezoldigde leden het dagelijks bestuur vormen. Voorzitter van het dagelijks bestuur is mevrouw [A], secretaris is de heer [B]. De werkorganisatie, waarvan ook de vakbondsbestuurders deel uitmaken, staat onder leiding van de heer[C] (directeur). Abvakabo maakt een roerige periode door. Herhaalde negatieve beeldvorming, ook in de media, maakt dat Abvakabo kampt met een imago-probleem. Binnen en buiten de bond is er veel weerstand waar het gaat om de te varen koers en de verankering van beleid in de organisatie en in de nieuw te vormen vakbeweging.
2.4.
Voorafgaand aan de OR-vergadering van 14 januari 2013 heeft [verweerder] van een collega een ongedateerd schriftelijk stuk, genaamd
‘Campagneplan bondsbestuur’, genummerd ‘BB12/119’, ontvangen, met de vraag of de OR daar niet iets van zou moeten vinden. Het summiere stuk (van anderhalve bladzijde) handelt over wat binnen Abvakabo het
‘activerend vakbondswerk’is gaan heten en bevat een
‘Tien-Activiteiten-Plan’waarvan onderdeel uitmaakt om
‘op tournee het land in’te gaan en zich daarbij te richten op enkele sectoren, daaronder het rijk. In dat verband heeft het plan de zinsnede:
‘(-) rijk (vertegenwoordigers zijn fout, maar topkader niet).’Verder wordt melding gemaakt van het plan om
’20 (potentiële) bestuurders’te
‘scouten’en hen
‘in 1,5 jaar’op te leiden
‘om cruciale posities te bezetten in onze sectoren. Het bondsbestuur stelt in overleg met [E] een lijst samen.’
[verweerder] heeft het stuk ter hand gesteld aan enkele collega’s, onder anderen aan de heer [D], teamleider van de sector Rijk, met de mededeling dat hij moest weten
‘hoe er binnen het bondsbestuur over zijn mensen werd gesproken.’Het stuk is vervolgens in handen gekomen van een correspondent van De Telegraaf. [verweerder] heeft steeds betwist het stuk naar de pers te hebben gelekt. Hiervoor zijn ook geen aanwijzingen gevonden. Op 22 januari 2013 is in De Telegraaf een voor Abvakabo negatief artikel aan de kwestie gewijd.
2.5.
In de overlegvergadering van 29 januari 2013, waarbij namens Abvakabo onder meer de heer [C] en namens de OR onder andere [verweerder] aanwezig waren, is de door het stuk van het bondsbestuur en het artikel in De Telegraaf ontstane onrust aan de orde geweest. De OR heeft zijn zorgen erover uitgesproken dat uit het uitgelekte plan de indruk ontstaat dat het bondsbestuur de bestaande werkorganisatie diskwalificeert. De heer [C] heeft benadrukt dat het ging om een concept zonder enige status, dat niet tot besluitvorming in het bondsbestuur heeft geleid. Hij signaleerde een
‘gebrek aan vertrouwen’, maar verklaarde zich te zullen blijven inzetten voor
‘verbinding tussen werkorganisatie en vereniging.’
2.6.
Op 31 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de heer
[E], segmentmanager van Abvakabo. [verweerder] heeft hier heimelijk een geluidsopname van gemaakt. Blijkens de in dit geding overgelegde transcriptie van dit gesprek hebben [E] en [verweerder] zich vertrouwelijk uitgesproken over het bondsbeleid en over de rol van verschillende bondsbestuursleden. Zij toonden zich beiden kritisch over de manier waarop er in de organisatie gecommuniceerd wordt en hoe het bestuur met tegenspraak binnen de eigen geledingen pleegt om te gaan. Ze verschilden evenwel van mening over de manier om hierin verbetering te brengen. Waar [verweerder] zei met het verspreiden van het concept campagneplan het interne debat te hebben willen provoceren, meende [E] dat dit juist tot nog minder openheid leidt. [E] verweet [verweerder] die onrust te hebben voorzien. [E] heeft erop gewezen dat [verweerder] voor het bondsbestuur
‘verdachte nummer 1’was waar het het lekken van het stuk naar de pers betreft. [E] waarschuwde [verweerder] dat hij hem niet zou kunnen beschermen als het bestuur hem ([verweerder]) het leven zuur wil maken. Hij verzocht [verweerder], die benadrukte zijn
‘topbaan’te willen behouden, erover na te denken of hij niet met een vertrekregeling weg zou willen. Als [verweerder] daarvoor zou voelen, zou [E]
‘ervoor zorgen dat niet het aantal dienstjaren het uitgangspunt is. Want dan komen we er niet uit.’
2.7.
[verweerder] heeft vervolgens begin februari 2013 een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 voorgesteld tegenover betaling van een beëindigingsvergoeding ter hoogte van 18 maandsalarissen, te verhogen met een bedrag van € 50.000,-- ter compensatie voor het verlies van de ontslagbescherming die hij als OR-lid geniet. Hierover hebben [E] en [verweerder], in bijzijn van een PZ-functionaris, op 11 februari 2013 gesproken. Ook dit gesprek is door [verweerder] opgenomen. [verweerder] zei het liefst in dienst van Abvakabo te willen blijven, maar in te zien dat dit niet realistisch is als het bondbestuur van hem af wil. [E] vertelde dat hij niet gemandateerd was tot het treffen van een regeling zoals door [verweerder] voorgesteld. [E] deed hem het aanbod van
‘18 maandsalarissen’. [E] benadrukte dat [verweerder] zichzelf
‘in de nesten(heeft)
gewerkt’en dat de zaak
‘inmiddels (-) zover (is) geëscaleerd dat feitelijk het DB zegt we hebben geen enkel vertrouwen meer in die man (-).’Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder het dienstverband zou kunnen eindigen.
2.8.
Bij brief van 1 maart 2013 heeft de heer [C] aan [verweerder]
‘grove onachtzaamheid en onverantwoordelijk gedrag’verweten, door medio januari 2013 het stuk van het bondsbestuur in de werkorganisatie te verspreiden, terwijl hij wist dat dit intern en extern grote onrust zou veroorzaken. Mede in het licht van de in de gesprekken met [E] (en uit Twitterberichten) gebleken kritiek van [verweerder] op het bondsbestuur concludeerde [C] dat het vertrouwen in [verweerder] ernstig was geschaad. Hij deelde mee dat het eerder gedane aanbod van een beëindigingsvergoeding was vervallen. [C] stelde [verweerder], in afwachting van te nemen vervolgstappen, nog eenmaal in de gelegenheid zijn kant van het verhaal toe te lichten. Voordat dit gesprek op 19 maart 2013 plaats vond, hebben [C] en [verweerder] op 13 maart 2013 informeel met elkaar gepraat. Ook dit gesprek heeft [verweerder] opgenomen. [C] heeft hierin gepolst of [verweerder] voelde voor een functieruil. Waar [C] vertelde dat de indruk was ontstaan dat [verweerder] een van de leden van het dagelijks bestuur het liefst zag vertrekken, heeft [verweerder] benadrukt op niemands baan uit te zijn. Hij wees [C] erop dat een rechtszaak de reputatie van Abvakabo zou kunnen schaden (
‘de hele schrijvende pers zit daar bij. (-) Nou ik zie de krantenkoppen al (-) dan gaat de hele beerput open’). Het gesprek van 19 maart 2013 heeft niet tot toenadering geleid. Bij brief van 20 maart 2013 (met bijlage) heeft [verweerder] op de inhoud van de brief van 1 maart 2013 gereageerd. Hij heeft er onder meer op gewezen dat hij het stuk, waarvan hem niet was gebleken dat het vertrouwelijk was, in zijn hoedanigheid als OR-lid aan enkele collega’s heeft verspreid met de intentie de achterban te raadplegen, niet om onrust te zaaien.
2.9.
Op 20 maart 2013 heeft [verweerder] telefonisch contact gezocht met mevrouw [A], die zich die dag - naar [verweerder] wist - kandidaat had gesteld voor het voorzitterschap van de FNV. Bij email van 22 maart 2013 heeft [A] haar collega-bestuurders van dit telefoongesprek met [verweerder] op de hoogte gesteld. Ze schreef onder meer:
‘Hij meldde dat ik nu geen gedoe kon gebruiken en negatieve publiciteit in kranten. (-) Hij had een akkoord met [E]([E], kantonrechter)
die dit nog moest bespreken met de achterban. Aangegeven dat ik niet wist over welk akkoord hij het had. Akkoord was: vrijgesteld tot mei en 24 maandsalarissen mee. Ik heb aangegeven dat ik dat onvoorstelbaar vond. (-) Hij vond dat ik nog maar eens moest nadenken over oude akkoord en dan komt er geen gedoe van.’Nadat zij op 26 maart 2013 voor haar kandidatuur de steun van het congres van Abvakabo had verkregen, kwam [A] bij email van 27 maart 2013 bij [verweerder] terug op het telefoongesprek van 20 maart 2013:
‘Ik was zeer onaangenaam verrast door je voorstel dat, indien wij akkoord gaan met de genoemde afkoopsom, er dan geen “gedoe” zou ontstaan. Tevens suggereer je dat “gedoe” mij in de verkiezingscampagne niet zou helpen. Ik heb ons telefoongesprek om die reden ervaren als intimiderend en het wekt de suggestie dat ik chantabel ben.’[verweerder] heeft haar geantwoord dat hij zich een telefoongesprek met een dergelijke inhoud niet herinnerde.
2.10.
Op 2 april 2013 heeft opnieuw een gesprek plaats gevonden tussen [verweerder] en [C]. Naar aanleiding daarvan heeft Abvakabo besloten bij de kantonrechter een ontbindingsverzoek in te dienen en om hem met ingang van 3 april 2013 vrij te stellen van zijn werkzaamheden als vakbondsbestuurder. Bij brief van 2 april 2013 heeft [C] dit aan [verweerder] meegedeeld. In deze brief liet [C] aan [verweerder] weten dat de vertrouwensbreuk was vergroot door diens telefonische uitlatingen op 20 maart 2013 jegens mevrouw [A].
2.11.
Bij email van 5 april 2013 heeft [verweerder] de brieven van [C] van 1 maart en 2 april 2013 en zijn eigen brief (met bijlage) van 20 maart 2013 aan de medewerkers van het regiokantoor te Utrecht openbaar gemaakt.
2.12.
Op 11 april 2013 heeft de heer [C], die [verweerder] die dag tegenkwam op het regiokantoor te Utrecht, aan hem de maatregel van schorsing opgelegd. [verweerder] was die dag op kantoor in verband met een OR-vergadering. Bij brief van 15 april 2013 heeft [C] aan de OR toegezegd dat [verweerder] zijn OR-werkzaamheden zal kunnen blijven verrichten.

3.Het verzoek

3.1.
Abvakabo verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn - en zonder toekenning aan [verweerder] van een vergoeding - te ontbinden, op grond van veranderingen in de omstandigheden, bestaande in een onherstelbare vertrouwensbreuk.
3.2.
Abvakabo legt aan haar verzoek ten grondslag dat het vertrouwen dat de vakbond moet kunnen stellen in [verweerder] als vakbondsbestuurder, van wie zij voor de uitvoering van haar beleid afhankelijk is, is komen te ontbreken en dat deze vertrouwensbreuk niet kan worden geheeld. Door zijn handelwijze vanaf medio januari 2013 heeft [verweerder] een voortzetting van het dienstverband onmogelijk gemaakt. Abvakabo verwijt [verweerder] dat hij het discussiestuk van het bondsbestuur, dat slechts een rudimentaire opzet voor een campagneplan was, in de werkorganisatie heeft verspreid, wetende dat dit gezien de gevoeligheid van het onderwerp tot grote onrust zou leiden. Daarmee heeft [verweerder] tevens - bewust - het risico in het leven geroepen dat het stuk naar de pers zou lekken. Dit heeft weliswaar de vertrouwensrelatie geschaad, maar voor een ontslag zag Abvakabo toen nog geen reden. Voor een voortzetting van het dienstverband ontviel de noodzakelijke basis toen bleek dat [verweerder] mevrouw [A] op 20 maart 2013 op onaanvaardbare wijze onder druk had gezet, in een poging Abvakabo te bewegen hem alsnog tegemoet te komen met een riante vertrekregeling. Hierdoor heeft [verweerder] zich binnen de vakbond onmogelijk gemaakt. Nadat hij op non-actief was gesteld, heeft [verweerder] de onrust in de organisatie verder vergroot door de correspondentie tussen hem en de directie aan de medewerkers van het kantoor te Utrecht te verspreiden. Door de gesprekken met Smit en [C] heimelijk op te nemen, heeft [verweerder] onrechtmatig jegens Abvakabo gehandeld. De overlegde transcripties dienen daarom in dit geding buiten beschouwing te worden gelaten.

4.Het verweer

4.1.
Primair is [verweerder] van mening dat Abvakabo in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard althans dat haar ontbindingsverzoek dient te worden afgewezen. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst niettemin wordt ontbonden, meent [verweerder] dat aan hem een vergoeding behoort te worden toegekend van € 120.000,-- bruto, uit te betalen uiterlijk twee weken na de ontbindingsdatum op een door hem aan te geven wijze.
4.2.
[verweerder] betwist dat sprake is van een gewichtige reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zijn functioneren als vakbondsbestuurder staat niet ter discussie, terwijl de verwijten die Abvakabo hem maakt onterecht zijn. [verweerder] heeft het campagneplan van het bondsbestuur, waarover hij in zijn hoedanigheid van OR-lid de beschikking heeft gekregen en waaruit niet kenbaar was dat het vertrouwelijk of geheim was, aan enkele collega’s gegeven teneinde het gevoelen van zijn achterban te vernemen. Hij heeft het stuk niet naar de pers gelekt. Dat een ander dat wèl heeft gedaan, kan hem niet worden aangerekend. In de gesprekken met [E] en [C] heeft [verweerder] zich kritisch, maar loyaal jegens Abvakabo opgesteld. Op 20 maart 2013, toevallig de dag dat zij zich kandidaat had gesteld voor het FNV-voorzitterschap, heeft [verweerder] mevrouw [A] gebeld, omdat hij het beeld wilde bijstellen dat het bondsbestuur zich kennelijk van hem had gevormd, als zou hij uit zijn op een bestuursfunctie. Daarbij heeft hij zich niet intimiderend uitgelaten of de suggestie gewekt dat [A] chantabel zou zijn. Hierop heeft zij hem in dat telefoongesprek ook niet gewezen, hetgeen voor de hand had gelegen als zij zich onheus bejegend had gevoeld. Na zijn op non-actiefstelling heeft [verweerder] de correspondentie tussen hem en [C] aan zijn Utrechtse collega’s gezonden, opdat zij wisten waarom hij niet meer op het werk verscheen en zij hierover hun eigen oordeel konden vormen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek van Abvakabo verband houdt met een opzegverbod. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbindingsverzoek nauw samenhangt met zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad. Dit verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van Abvakabo, moet aldus worden begrepen dat [verweerder] zich beroept op de reflexwerking van het opzegverbod van artikel 7:670 lid 4, onder 1 Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter verwerpt dit preliminaire verweer en overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Zoals hierna (bij de beoordeling van het geschil ten gronde) zal worden uiteengezet, moet inderdaad worden aangenomen dat de arbeidsrelatie van partijen medio januari 2013 onder druk is komen te staan vanwege de wijze waarop [verweerder] met de verspreiding van het hem door een collega toegespeelde concept campagneplan van het bondsbestuur invulling heeft gegeven aan zijn activiteiten als OR-lid. Dat niettemin het genoemde opzegverbod in dit geding geen reflexwerking heeft, komt omdat Abvakabo haar ontbindingsverzoek niet heeft gebaseerd op de enkele beschuldiging dat [verweerder] het concept campagneplan van het bondsbestuur in de werkorganisatie heeft verspreid. Zoals Abvakabo in dit geding heeft benadrukt, zag zij daarin op zichzelf nog geen reden om naar een gedwongen beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te streven. Pas door de opstelling die [verweerder] heeft gekozen nadat hij op zijn aandeel in de openbaarmaking van het stuk was aangesproken en onderhandelingen over een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden op gang waren gekomen, heeft Abvakabo de conclusie getrokken dat van een vruchtbare samenwerking met [verweerder] als vakbondsbestuurder geen sprake meer kon zijn. Dat in dat stadium van de opbouw van het conflict het OR-lidmaatschap van [verweerder] nog een rol van betekenis heeft gespeeld, is niet aannemelijk. Dit geldt temeer waar het de telefonische uitlatingen van [verweerder] jegens mevrouw [A] op 20 maart 2013 betreft, die Abvakabo uiteindelijk hebben doen besluiten om rechterlijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen.
5.3.
De kantonrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of er sprake is van een gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij zullen de door [verweerder] in het geding gebrachte transcripties van zijn gesprekken met [E] en [C] mede worden betrokken. Dat [verweerder] van deze, als informeel of vertrouwelijk bedoelde, gesprekken geluidsopnames heeft gemaakt zonder hiervan zijn gesprekspartners tevoren op de hoogte te stellen, brengt niet mee dat daarvan in dit geding geen gebruik kan worden gemaakt.
5.4.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, en uit bedoelde transcripties, ontstaat het beeld dat Abvakabo - door eerdere negatieve publicaties gevoelig geworden - het na verschijning van het artikel in De Telegraaf [verweerder] zwaar heeft aangerekend dat hij door de verspreiding van het concept campagneplan van het bondsbestuur welbewust het risico had genomen dat het stuk in de openbaarheid zou komen en tot veel ophef zou leiden. Daarbij heeft Abvakabo uit het oog verloren dat op haar ingevolge artikel 21 WOR de verplichting rustte om [verweerder] als lid van de ondernemingsraad te beschermen tegen benadeling in zijn positie in de onderneming. Ten onrechte heeft Abvakabo het aanstonds niet geloofwaardig geacht dat [verweerder] als OR-lid had gehandeld. Niet in geschil is echter dat hem het stuk in zijn hoedanigheid van OR-lid in handen is gespeeld. Noch het feit dat het stuk een ‘BB’-nummer droeg en dus afkomstig moest zijn van het bondsbestuur, noch de omstandigheid dat het slechts om een eerste aanzet tot een gedachtewisseling in het bestuur ging dat niet bedoeld was om naar buiten te worden gebracht, brengt mee dat [verweerder] geacht moet worden het stuk in een andere kwaliteit dan dat van OR-lid aan enkele collega’s te hebben verspreid. Ook zijn mededeling aan de teamleider van de sector Rijk (dat hij moest weten ‘hoe er binnen het bondsbestuur over zijn mensen werd gesproken’) wijst er niet op dat [verweerder] bij de verspreiding van het stuk anders dan als OR-lid handelde en slechts om hem moverende redenen onrust heeft willen zaaien. Abvakabo ziet eraan voorbij dat de taak van de ondernemingsraad zich niet beperkt tot de uitoefening van het advies- en instemmingsrecht, maar zich ingevolge artikel 2 Wet op de ondernemingsraden (WOR) uitstrekt tot het functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen. Tot deze taak behoort dat de OR-leden zich op de hoogte stellen van wat bij hun achterban leeft. Die consultatie van de achterban dient zo onbelemmerd mogelijk te kunnen plaats vinden, wil medezeggenschap tot z’n recht komen. Daar staat de ondernemer in beginsel buiten, óók als daarvan onrust op de werkvloer het gevolg is. Voor de eis van Abvakabo, dat de leden van de ondernemingsraad zich over aangelegenheden die de OR aangaan eerst met de bestuurder verstaan, bestaat daarom geen grondslag. De wijze waarop de leden van de OR hun taak vervullen, staat (behoudens gevallen van ernstige belemmering van de medezeggenschap in de zin van artikel 13 WOR) slechts ter beoordeling van henzelf.
5.5.
Waar Abvakabo [verweerder] derhalve uit hoofde van zijn OR-lidmaatschap diende te beschermen tegen benadeling heeft zij hem vanwege de verspreiding van het stuk van het bondsbestuur zodanig onder druk gezet dat hij zich genoopt zag te onderhandelen over een beëindiging van zijn dienstverband met wederzijds goedvinden. Dat bij de door Abvakabo gekozen opstelling mede een rol speelde dat [verweerder] zich kritisch over de leiding van de vakbond had uitgelaten, maakt niet dat anders moet worden geoordeeld over de (mate van) verwijtbaarheid aan haar zijde. Met name in het gesprek ‘onder vier ogen’ dat [verweerder] op
31 januari 2013 met [E] had, kan hij zich door de houding van zijn gesprekspartner aangemoedigd hebben gevoeld om geen blad voor de mond te nemen waar het betreft zijn kritiek op de koers en aanpak van het bondsbestuur.
5.6.
Vanaf het gesprek van 31 januari 2013, en de terugkoppeling die [E] daarvan aan het dagelijks bestuur gaf, is de voor de uitoefening van de functie van vakbondsbestuurder noodzakelijke vertrouwensrelatie van partijen in korte tijd verslechterd. Waar Abvakabo het verwijt treft dat zij de arbeidsverhouding met [verweerder] vanwege de verspreiding van het concept campagneplan onder ongerechtvaardigd grote druk heeft gezet, valt [verweerder] te verwijten dat hij zich in reactie daarop, en in het kader van de onderhandelingen over een minnelijke vertrekregeling, heeft bediend van een strategie die zijn positie binnen de vakbond ernstig heeft ondergraven. Dat hij voor zijn eigen belangen opkwam en zijn huid duur heeft willen verkopen, kan hem niet kwalijk worden genomen, wèl de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Toen Abvakabo niet bereid bleek in te stemmen met de voorwaarden waaronder [verweerder] aan de beëindiging van het dienstverband wilde meewerken, en het eerdere voorstel van [E] door [C] bij brief van 1 maart 2013 vervallen was verklaard, heeft [verweerder] in het gesprek met [C] op 13 maart 2013 zijnerzijds de druk - om hem tegemoet te komen - opgevoerd door te speculeren over de negatieve publiciteit die een rechtszaak van Abvakabo over het ontslag van een van haar vakbondsbestuurders en OR-leden teweeg zou brengen. [verweerder] wist hoe gevoelig dit aspect voor de vakbond was en heeft moeten voorzien dat dit zijn positie als vakbondsbestuurder zou schaden. Dit geldt in nog sterkere mate voor het telefoongesprek dat [verweerder] op 20 maart 2013 met mevrouw [A] heeft gevoerd. Hij wist dat zij zich die dag kandidaat had gesteld voor het FNV-voorzitterschap. Hij heeft haar daarmee gefeliciteerd, om vervolgens de eerdere onderhandelingen over een vertrekregeling en het aanbod van [E] ter sprake te brengen. Ook indien hij in dit verband niet met zoveel woorden zou hebben gezegd dat [A] over het geschil met [verweerder] geen ‘gedoe’ en ‘negatieve publiciteit’ kon gebruiken (hij heeft niet gemotiveerd weersproken deze bewoordingen te hebben gebezigd), had [verweerder] moeten voorzien dat het telefoongesprek over dit onderwerp op dat specifieke moment de indruk wekte dat hij van de kandidatuur van [A] gebruik wilde maken teneinde alsnog de beëindigingsvergoeding te krijgen die hij hebben wilde. Door vervolgens, nadat hij op non-actief was gesteld, de briefwisseling met de directeur aan zijn collega’s te verspreiden, heeft [verweerder] opnieuw de verdenking op zich geladen dat hij de daarvan te verwachten onrust voor zijn eigen doeleinden wilde aanwenden. Ten slotte: ook het zonder medeweten van [E] en [C] opnemen van de gesprekken van 31 januari, 11 februari en 13 maart 2013 heeft [verweerder] er blijk van gegeven het gebruik van een heimelijke handelwijze niet te schuwen. Voorstelbaar is dat Abvakabo ook die actie allerminst op prijs heeft gesteld.
5.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat, gezien hetgeen in de afgelopen maanden tussen partijen is voorgevallen, van Abvakabo redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij [verweerder] in de positie van vakbondsbestuurder handhaaft. De arbeidsovereenkomst van partijen zal dan ook worden ontbonden, en wel met ingang van 1 augustus 2013. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt tevens dat, waar het de oorzaak van de verstoring van hun arbeidsrelatie betreft, aan beide partijen het nodige te verwijten is. Abvakabo had geen gegronde reden [verweerder] vanwege de verspreiding van het campagneplan ter verantwoording te roepen en onder druk te zetten, zoals zij eind januari en in februari 2013 heeft gedaan. Dat Abvakabo aldus de ontwikkelingen die zich daarna hebben voorgedaan in gang heeft gezet en [verweerder] zich mogelijk door de opstelling van [E] ook aangemoedigd heeft gevoeld het onderste uit de kan te willen halen, maakt het verwijt aan het adres van [verweerder] niet kleiner, omdat hij - gezien zijn functie - geacht moet worden terdege te hebben beseft dat hij met vuur speelde. Hij heeft bewust het risico genomen dat zijn positie onhoudbaar zou worden, indien Abvakabo de ‘nuisance value’ van hun geschil lager zou inschatten dan hij verwachtte dat zij zou doen. Uit de overgelegde transcriptie blijkt ook bepaald niet dat hij op enig moment niet de regie over de gebeurtenissen had of zich niet heeft gerealiseerd waar hij mee bezig was.
5.8.
Dit alles leidt ertoe dat aan [verweerder] een, ten laste van Abvakabo komende, vergoeding zal worden toegekend. Bij de bepaling van de hoogte van deze vergoeding pleegt normaliter de zogenoemde kantonrechtersformule te worden toegepast. Deze formule doet evenwel in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder de leeftijd van [verweerder] en de betrekkelijk korte duur van het dienstverband, onvoldoende recht aan de zaak. De correctiefactor die van de formule onderdeel uitmaakt, biedt te weinig ruimte om tot uitdrukking te brengen dat het geschil van partijen voornamelijk lijkt te zijn geëscaleerd doordat Abvakabo in een spanningsvolle fase verkeert en haar leiding onder invloed van eerdere negatieve publiciteit, en de repercussies daarvan op haar werfkracht als vakbond, sensitief is voor tegenspraak en debat. Anderzijds bestaat, gezien het aandeel dat [verweerder] zelf in de verstoring van de arbeidsrelatie heeft gehad, geen reden om aan te sluiten bij de hoogte van de beëindigings-vergoeding die in de eerdere besprekingen van partijen de revue is gepasseerd. Partijen hebben over en weer de gedane voorstellen niet langer gestand willen doen. Dat Abvakabo mogelijk in een eerder stadium, ter voorkóming van haar onwelgevallige ruchtbaarheid, bereid is geweest [verweerder] tegemoet te komen, betekent niet dat [verweerder] daarvan thans nog kan profiteren, nu het geschil en dit geding inmiddels de nodige media-aandacht heeft getrokken. Met het oog op alle omstandigheden van het geval, daaronder de op voorhand niet zonder meer slechte positie van [verweerder] op de arbeidsmarkt, komt het de kantonrechter billijk voor dat de ontbindingsvergoeding wordt gesteld op € 20.000,-- bruto. Abvakabo heeft er geen bezwaar tegen gemaakt dat [verweerder] bepaalt op welke - fiscaal geoorloofde - wijze hij de vergoeding betaald wil hebben.
5.9.
De proceskosten zullen gezien de aard van deze procedure worden gecompenseerd, zoals hierna omschreven.

6.De beslissing

De kantonrechter:
stelt Abvakabo in de gelegenheid uiterlijk 15 juli 2013 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2013;
kent aan [verweerder] ten laste van Abvakabo een vergoeding toe van € 20.000,-- bruto en veroordeelt Abvakabo tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder], te voldoen binnen twee weken na 1 augustus 2013 op de door [verweerder] aan te geven - fiscaal geoorloofde - wijze;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt Abvakabo in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.V.M. Veldhoen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.