ECLI:NL:RBMNE:2013:2645

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
UTR 13/2582 en UTR 13/2714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor tijdelijke mantelzorgwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Het geschil betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde belanghebbende voor het gebruik van een bestaande bedrijfsruimte als tijdelijke mantelzorgwoning, wat in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Eiseres, die zich tegen dit besluit verzet, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de situatie van de vergunninghouder, die een wederzijdse zorgbehoefte heeft met zijn dochter, als een bijzondere vorm van mantelzorg kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning alleen geldt voor de specifieke situatie van de vergunninghouder en dat deze vervalt bij verandering van omstandigheden.

Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de situatie niet voldoet aan de definitie van mantelzorg en dat de vergunning niet in lijn is met de gemeentelijke richtlijnen. De voorzieningenrechter heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/2582 en UTR 13/2714
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

drs. [eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder,

(gemachtigde: A.H. Chaudron, werkzaam bij de gemeente Woerden).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] te [woonplaats] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van een bestaande bedrijfsruimte als (tijdelijke) mantelzorgwoning op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit (rechtstreeks) beroep ingesteld, bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 13/2714. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 13/2582.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is ook ter zitting verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [A].

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 mei 2012 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd. De aanvraag heeft betrekking op het in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan gebruiken van een bestaande bedrijfsruimte als (tijdelijke) mantelzorgwoning op het perceel. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd, gedateerd mei 2012. De vereiste verklaring van geen bedenkingen is door de gemeenteraad van de gemeente Woerden afgegeven op 28 maart 2013.
Het project houdt in dat de hoofdwoning op het perceel bewoond gaat worden door de dochter van de heer en mevrouw [naam] en haar echtgenoot, terwijl de heer en mevrouw [naam] zelf in de te realiseren woning op de begane grond in de schuur gaan wonen. Tussen beide huishoudens bestaat een wederzijdse zorgbehoefte.
De schuur heeft een oppervlakte van 140 m². Rondom de schuur loopt een pad van tussen de één en twee meter breed. De tuin van eiseres grenst aan het perceel waarop de schuur staat.
3.
Het onderhavige perceel valt binnen het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Kern Kamerik”. Op het perceel rust de bestemming “Woondoeleinden” en de nadere aanwijzing “(bedrijf toegestaan)”. Het project is in strijd met de voor de vigerende bestemming geldende planvoorschriften.
4.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder gebruik gemaakt van de in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo neergelegde bevoegdheid. Voorwaarde is dan dat de activiteit waarvoor vergunning wordt verleend niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat aan de omgevingsvergunning een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag wordt gelegd.
5.
Verweerder wil enkel van zijn bevoegdheid gebruik maken voor deze specifieke situatie van vergunninghouder en acht het niet wenselijk dat de schuur permanent voor bewoning beschikbaar wordt, omdat er op die manier definitief een verdichting van het achtererf plaatsvindt (tweedelijns bebouwing). In het belang van (behoud van) een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder aan het bestreden besluit voorschriften verbonden. Met deze voorschriften wil verweerder waarborgen dat de omgevingvergunning alleen voor deze specifieke situatie geldt.
6.
Het gaat om de volgende voorschriften:
1.
De omgevingsvergunning geldt alleen voor de aangevraagde situatie. Dit betekent: alleen voor de mantelzorgbehoefte van mevrouw [A] (geboren [1958]) en mevrouw [B] (geboren [1984]) en alleen voor de duur van de wederzijdse mantelzorgbehoefte. Mocht in de situatie een verandering plaatsvinden – bijvoorbeeld door verhuizen/overlijden van genoemde personen dan wel het anderszins eindigen van de wederzijdse zorgrelatie of zorgbehoefte – dan vervalt de omgevingsvergunning.
2.
De mantelzorgwoning behoort te allen tijde bij de hoofdwoning [adres]. De mantelzorgwoning beschikt niet over eigen nutsvoorzieningen en heeft geen eigen meterkast, maar is aangesloten op de nutsvoorzieningen van de hoofdwoning [adres].
3.
Alle bewoners van zowel de hoofdwoning als de mantelzorgwoning dienen ingeschreven te staan in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) op het adres van de hoofdwoning respectievelijk de tijdelijke mantelzorgwoning.
4.
De ruimten die op de bouwtekeningen zijn aangeduid als hal, bijkeuken, berging/bergzolder of ruimten die anderszins niet als verblijfsruimte kunnen worden aangemerkt, mogen niet in gebruik worden genomen als verblijfsruimte. Tevens mogen er geen extra verblijfruimten in het gebouw worden gecreëerd.
7.
Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Het al dan niet gebruiken van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Dat betekent dat in dit verband de vraag voorligt of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
8.
Eiseres voert in beroep aan dat de verleende omgevingvergunning niet in lijn is met de door de gemeente zelf vastgestelde kaders over oppervlakte. In het geval van de gemeente Woerden werd de heer [naam] de oppervlakterichtlijn van 60 m² meegegeven.
Deze beroepsgrond treft geen doel. In de zienswijzenrapportage en het verweerschrift is te lezen dat de gemeente op dit moment nog niet over mantelzorgbeleid met vastomlijnde criteria beschikt. De door eiseres genoemde richtlijn is nog geen vastgestelde richtlijn en nog onderwerp van discussie in het proces van beleidsvorming. Verweerder probeert daarin een evenwicht te vinden tussen leefbare ruimtes die groot genoeg zijn om de woning rolstoelgeschikt te kunnen maken, maar aan de andere kant niet dusdanig groot zijn dat een onevenredige verdichting van het perceel plaatsvindt. In het geval van vergunninghouder is er sprake van een bestaand, fors bijgebouw op het achtererf dat van zichzelf al een bepaalde maatvoering heeft. Ruimtelijk en stedenbouwkundig gezien heeft er daarom al een bepaalde verdichting van het achtererf plaatsgevonden dat door het afwijkende gebruik ten behoeve van mantelzorg niet anders wordt. Dat is de reden waarom verweerder in dit geval heeft kunnen instemmen met de huidige indeling van het gebouw. Daarnaast heeft verweerder in ogenschouw genomen dat de schuur op grond van het geldende bestemmingsplan (mede) gebruikt mag worden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in milieucategorie I. Het gebruik van de schuur als zelfstandige woning ten behoeve van mantelzorg is volgens verweerder niet onevenredig meer bezwarend voor de omgeving dan het gebruik van het gebouw ten behoeve van (lichte) bedrijvigheid. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om deze onderbouwing van verweerder in twijfel te trekken.
9.
Verder stelt eiseres dat de situatie van vergunninghouder niet voldoet aan de definitie van mantelzorg, zodat vergunninghouder – naar de rechtbank begrijpt – niet in aanmerking komt voor een mantelzorgwoning. Eiseres voert daartoe aan dat de situatie van beide vrouwen geen acute zorgsituatie is, maar dat het gaat om gebruikelijke zorg. Daarnaast zijn mantelzorgwoningen voor een beperkte tijd bedoeld. Nu de vrouw van vergunninghouder in 1958 is geboren en de dochter van vergunninghouder in 1984 en een vrouw gemiddeld 82,9 jaar oud wordt, is er volgens eiseres geen sprake van een tijdelijke situatie.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Voor de vraag of verweerder al dan niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo gebruik heeft kunnen maken, is geen vereiste dat wordt voldaan aan de definitie mantelzorg.
Het gaat er dus om dat het project niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening en dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Verweerder heeft op basis van de ter beschikking staande gegevens (o.a. medische verklaringen en advies van afdeling Sociale Zaken) geconcludeerd dat er geen sprake is van één of meerdere personen die volledige en acute zorg nodig hebben, maar dat er wel sprake is van een wederzijdse zorgbehoefte, mede ingegeven door sociaaleconomische redenen. Verweerder heeft de situatie van vergunninghouder en zijn gezin als een bijzondere vorm van mantelzorg aangemerkt. Hiermee wordt tevens geanticipeerd op de zorgbehoefte van mevrouw [A] in de toekomst. Verder blijkt uit de stukken dat verweerder het met eiseres niet wenselijk vindt dat de schuur voor eeuwig een (mantelzorg)woning blijft. Daarom heeft verweerder aan het bestreden besluit het voorschrift verbonden dat de omgevingvergunning alleen voor de aangevraagde situatie geldt. Mocht in deze situatie een verandering plaatsvinden, dan vervalt de omgevingsvergunning. Dat dit in het meest verstrekkende geval tientallen jaren kan duren, maakt niet dat verweerder in redelijkheid niet op deze wijze heeft kunnen beslissen. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat het hem gaat om de situatie van vergunninghouder, zijn vrouw en dochter, voor zolang die situatie bestaat.
10.
Eiseres stelt verder dat uit de voorgenomen omvang van de ingreep aan de schuur evenals uit de aanzienlijke investering blijkt dat deze niet is ingericht op tijdelijkheid en nabije eindigheid. Eiseres vreest dat de hoofdwoning illegaal zal worden doorverhuurd.
Deze beroepsgrond treft geen doel. Uit de stukken en de gegeven toelichting van verweerder ter zitting blijkt dat verweerder de mening van eiseres deelt dat voorkomen moet worden dat er een definitieve, zelfstandige woning in de schuur ontstaat. Door het opnemen van de eerste drie hiervoor genoemde voorschriften heeft verweerder dit afdoende gewaarborgd. Ook heeft verweerder met het vierde voorschrift afdoende gewaarborgd dat vergunninghouder, zoals eiseres vreest, de woning zal uitbreiden met een vide en dakkapel. Dit voorschrift verbiedt immers dat vergunninghouder ruimtes die in het bouwplan niet zijn aangemerkt als verblijfsruimte niet als zodanig mag gebruiken en geen nieuwe (verblijfs-) ruimtes mag creëren. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat jaarlijks door de handhavingambtenaren een controle zal plaatsvinden en dat deze afdeling een melding krijgt als de gegevens in het GBA door in- of uitschrijving wijzigen. De vrees van eiseres dat verweerder niet althans onvoldoende aan zijn handhavingverplichting zal voldoen, kan gelet op het toetsingskader geen grond voor vernietiging zijn.
11.
Tot slot bestaat bij eiseres de indruk dat verweerder al bij voorbaat van plan leek de omgevingsvergunning te verlenen en de aanvraag niet neutraal heeft bekeken. Zo was vergunninghouder al gestart met de bouwwerkzaamheden voordat verweerder op de aanvraag had beslist en heeft verweerder helemaal geen rekening gehouden met de situatie van de erfgrens. De schuur ligt nog geen halve meter van haar erfgrens. Deze geringe afstand in combinatie met de bewoning door mensen in plaats van geiten en konijnen, maakt het plan niet alleen vanwege de inbreuk op haar privacy, maar ook vanwege strijd met het Burgerlijk Wetboek onwenselijk.
Ook deze beroepsgrond faalt. Van enige vooringenomenheid van verweerder is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat vergunninghouder in december 2012 al is begonnen met de bouwwerkzaamheden zonder de nog te verlenen omgevingsvergunning is geen reden om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. Uit de stukken en de gegeven toelichting ter zitting blijkt dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, nu een medewerker van het omgevingsloket vergunninghouder had medegedeeld dat de werkzaamheden vergunningvrij waren. Verder blijkt uit de stukken dat verweerder serieus naar de zienswijzen van eiseres heeft gekeken (vier van de zeven zienswijzen hebben verweerder aanleiding gegeven om het ontwerpbesluit aan te passen). Verweerder heeft daarbij ook beoordeeld of er sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen.
12.
De conclusie van het voorgaande is dat op grond van hetgeen eiseres heeft aangevoerd tot het oordeel kan worden gekomen dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Nu met deze vrijstelling de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan is opgeheven, bestond hierin voor verweerder niet langer grond om de omgevingsvergunning te weigeren.
13.
Het beroep is ongegrond.
14.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.