ECLI:NL:RBMNE:2013:2703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
C/16/340938 / HA RK 13-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om persoonlijk onderzoek buiten beschouwing te laten bij schadeafwikkeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2013, betreft het een deelgeschil tussen een rij-instructeur, verzoeker, en ASR Schadeverzekering N.V., verweerster. Verzoeker heeft een verzoek ingediend om de inhoud en conclusies van een persoonlijk onderzoek, uitgevoerd door ASR, buiten beschouwing te laten bij de schadeafwikkeling na een verkeersongeval op 23 januari 2001. ASR had eerder aansprakelijkheid erkend, maar na het persoonlijk onderzoek besloot zij verdere bevoorschotting aan verzoeker te staken. Verzoeker stelt dat het onderzoek onrechtmatig was en dat ASR niet mocht besluiten tot het instellen ervan, omdat er geen gerede twijfel bestond over de feiten en omstandigheden van de zaak.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek van verzoeker niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zoals vereist onder artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeert dat, ongeacht de uitkomst van het verzoek, ASR niet verder zal onderhandelen over de schadevergoeding. Dit is gebaseerd op het verweer van ASR dat zij zich op het standpunt stelt dat er sprake is van fraude door verzoeker, wat leidt tot een bodemprocedure in plaats van een deelgeschilprocedure.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er sprake is van rechtsverwerking, omdat verzoeker te lang heeft gewacht met het indienen van zijn aanspraak, waardoor de bewijspositie van ASR onredelijk zou worden benadeeld. De rechtbank wijst het verzoek af en begroot de kosten van de procedure op € 3.200,00 exclusief BTW, te vermeerderen met het griffierecht van € 842,00. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. D. Wachter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/340938 / HA RK 13-88
Beschikking van 10 juli 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. M.A.G. van der Burgt,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. H. van Katwijk.
Partijen zullen hierna[verzoeker] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 26 maart 2013;
  • de brief van 15 mei 2013 met nadere producties van[verzoeker];
  • het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 30 mei 2013;
  • de mondelinge behandeling op 6 juni 2013;
  • de aantekeningen bij de mondelinge behandeling van[verzoeker].
1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 januari 2001 is[verzoeker], van beroep rij-instructeur, tijdens het geven van autorijles betrokken geraakt bij een verkeersongeval.
2.2.
ASR (althans haar rechtsvoorganger Stad Rotterdam Verzekeringen) heeft, als WAM-verzekeraar, aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.3.
Op 28 en 29 augustus en 3, 12 en 13 september 2001 alsmede op 10 oktober 2001 en 12 december 2001 heeft in opdracht van ASR observatie-onderzoek plaatsgevonden naar de bewegingen van[verzoeker], waarvan video-opnamen zijn gemaakt alsmede rapporten d.d. 3 oktober 2001, 24 oktober 2001 en 2 januari 2002 zijn opgesteld.
2.4.
Op 25 januari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen[verzoeker] en zijn toenmalige belangenbehartiger en twee vertegenwoordigers van ASR. Tijdens dit gesprek is[verzoeker] geconfronteerd met de gegevens van het persoonlijk onderzoek.
2.5.
ASR heeft gezien de uitkomsten van het persoonlijk onderzoek verdere bevoorschotting aan[verzoeker] gestaakt. Tot dat moment was in totaal een bedrag van ƒ 53.000,00 betaald aan voorschotten.
2.6.
Op 14 mei 2003 heeft een (telefoon)gesprek plaatsgevonden tussen de toenmalige belangenbehartiger van[verzoeker] en ASR.
2.7.
In de loop van 2004 heeft (een kantoorgenoot van) de huidige advocaat van[verzoeker] op kantoor van ASR de video-opnamen van het persoonlijk onderzoek bekeken.
2.8.
Vanaf 2005 zijn namens[verzoeker] jaarlijks aangetekende stuitingsbrieven gestuurd aan ASR.
2.9.
Op 28 augustus 2006 heeft[verzoeker] een herseninfarct gehad dat (voorbijgaande) klachten en beperkingen heeft veroorzaakt.

3.Het deelgeschil

3.1.
[verzoeker]verzoekt de rechtbank bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat partijen zullen overgaan tot het in der minne vaststellen van de (im)materiële schade van[verzoeker] ten gevolge van het ongeval, zonder daarbij de inhoud en de conclusies van het door Stad Rotterdam uitgevoerde persoonlijk onderzoek te betrekken, alsmede te bepalen dat ASR het aldus vastgestelde schadebedrag aan[verzoeker] zal betalen;
te bepalen dat ASR de buitengerechtelijke kosten die[verzoeker] in het kader van dit deelgeschil heeft gemaakt aan de advocaat van[verzoeker] betaalbaar zal stellen en deze kosten te begroten op € 7.464,19 inclusief BTW;
te bepalen dat ASR de proceskosten aan[verzoeker] dient te vergoeden (griffierechten);
althans zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
Aan dit verzoek legt[verzoeker] – kort samengevat – ten grondslag dat het in opdracht van ASR door Interseco B.V. verrichte persoonlijk onderzoek onrechtmatig is. Volgens[verzoeker] mocht ASR op grond van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (versie 1 september 1997) niet besluiten tot het instellen van een persoonlijk onderzoek. Er was geen sprake van een situatie waarin het feitenonderzoek geen of onvoldoende uitsluitsel gaf over de feiten en omstandigheden en evenmin was er in augustus 2001 sprake van een situatie waarin gerede twijfel was ontstaan over de juistheid of volledigheid van de feiten en omstandigheden die uit het feitenonderzoek naar voren zijn gekomen. ASR heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt en evenmin de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen.
3.3.
ASR voert gemotiveerd verweer en voert onder andere aan dat geen sprake is van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv en dat sprake is van rechtsverwerking.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna indien en voor zover nodig nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen.
4.2.
Hoewel het verzoek van[verzoeker] op zichzelf binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt, is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het onderhavige verzoek onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv en op die grond moet worden afgewezen. Kern van het geschil is de vraag of de inhoud en de conclusie van het door ASR uitgevoerde persoonlijk onderzoek bij de (verdere) schadeafwikkeling mag worden betrokken. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt leidt dit er, gezien de uitkomsten van het persoonlijk onderzoek, geenszins toe dat partijen buitengerechtelijk zullen gaan onderhandelen en/of dat een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt. Integendeel, in dat geval stelt ASR zich op het standpunt dat zij niet (verder) gehouden is de eventuele schade die[verzoeker] lijdt te vergoeden. Indien de rechtbank zou oordelen dat het persoonlijk onderzoek niet in de schadeafwikkeling betrokken mag worden, ontstaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin een situatie waarin partijen rond de onderhandelingstafel terechtkomen. ASR voert immers aan dat zij in dat geval, gezien de uitkomst van het persoonlijk onderzoek, vasthoudt aan haar standpunt dat sprake is van - kort gezegd - fraude door[verzoeker] op grond waarvan zij niet gehouden is zijn schade te vergoeden. Deze kwestie zal ASR dan in een bodemprocedure voortzetten, aldus ASR. Weliswaar kan een partij steeds aanvoeren dat een zaak zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure stellende dat zij ondanks de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure geenszins van plan is verder te onderhandelen, maar in dit geval is de rechtbank van oordeel dat het verweer van ASR slaagt. Teneinde te kunnen beoordelen of in het onderhavige geval het persoonlijk onderzoek buiten beschouwing moet worden gelaten bij de schadeafwikkeling is namelijk (nadere) bewijslevering nodig. Op basis van de thans ingenomen standpunten van partijen en de in het geding gebrachte stukken kan de rechtbank niet beoordelen of ASR op goede gronden heeft besloten een persoonlijk onderzoek te verrichten en of dat onderzoek voldoet aan de vereisten van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Voor (nadere) bewijslevering is in de deelgeschilprocedure in beginsel geen plaats. Nu het hier niet gaat om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie ziet de rechtbank geen aanleiding op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. In dit geval is de bodemprocedure de geëigende weg.
4.3.
Bij haar oordeel dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 1019z Rv heeft de rechtbank bovendien betrokken dat sprake is van rechtsverwerking. Volgens vaste jurisprudentie kan van rechtsverwerking sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is. Het enkel stilzitten van de schuldeiser is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen, daarvoor is tenminste vereist dat er bijkomende omstandigheden zijn die maken dat de schuldeiser zijn recht niet meer geldend kan maken. Daarbij moet dan vooral worden gedacht aan gevallen waarin de schuldenaar goede redenen had om de vordering niet (meer) te verwachten. Behalve op grond van een dergelijk gerechtvaardigd vertrouwen in het niet (meer) geldend maken van een recht kan rechtsverwerking ook worden aanvaard in het geval dat de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. De rechtbank is van oordeel dat indien[verzoeker] in dit geval zijn aanspraak alsnog geldend zou (kunnen) maken de bewijs- c.q. procespositie van ASR door het tijdsverloop sinds het ongeval op 23 januari 2001 en het gesprek op 25 januari 2002 waarin[verzoeker] is geconfronteerd met (de uitkomsten van) het persoonlijk onderzoek onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard doordat het ruim 12 jaar na het ongeval nagenoeg onmogelijk is nog relevant (medisch) onderzoek te laten verrichten. Zo bemoeilijkt het tijdsverloop niet alleen onderzoek naar de medische aspecten van de zaak, maar ook het leveren van bewijs door middel van getuigen. Voorts is het voor ASR niet meer mogelijk[verzoeker] te begeleiden bij zijn re-integratie c.q. vast te stellen welk resultaat zou zijn behaald met een dergelijke re-integratie.
4.4.
Het vooroverwogene betekent dat de rechtbank het verzoek (sub 1) zal afwijzen.
4.5.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.[verzoeker]
maakt aanspraak op een bedrag van € 7.464,19 te vermeerderen met het griffierecht.
Anders dan ASR is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. ASR heeft geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het aantal uren, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat een bedrag van € 200,00 per uur volstaat voor een kwestie als deze. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op 16 uren x € 200,00 exclusief BTW en kantoorkosten, derhalve op € 3.200,00 exclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met het door[verzoeker] betaalde griffierecht van € 842,00.
4.6.
In een kostenveroordeling als door ASR in haar verweerschrift verzocht, voorziet de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (in artikel 1019aa Rv) niet. Op grond van artikel 1019aa eerste lid Rv begroot de rechter slechts de kosten aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Het verzoek van ASR zal de rechtbank dus afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.200,00 exclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met het griffierecht van € 842,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.