In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2013, betreft het een deelgeschil tussen een rij-instructeur, verzoeker, en ASR Schadeverzekering N.V., verweerster. Verzoeker heeft een verzoek ingediend om de inhoud en conclusies van een persoonlijk onderzoek, uitgevoerd door ASR, buiten beschouwing te laten bij de schadeafwikkeling na een verkeersongeval op 23 januari 2001. ASR had eerder aansprakelijkheid erkend, maar na het persoonlijk onderzoek besloot zij verdere bevoorschotting aan verzoeker te staken. Verzoeker stelt dat het onderzoek onrechtmatig was en dat ASR niet mocht besluiten tot het instellen ervan, omdat er geen gerede twijfel bestond over de feiten en omstandigheden van de zaak.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek van verzoeker niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zoals vereist onder artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeert dat, ongeacht de uitkomst van het verzoek, ASR niet verder zal onderhandelen over de schadevergoeding. Dit is gebaseerd op het verweer van ASR dat zij zich op het standpunt stelt dat er sprake is van fraude door verzoeker, wat leidt tot een bodemprocedure in plaats van een deelgeschilprocedure.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er sprake is van rechtsverwerking, omdat verzoeker te lang heeft gewacht met het indienen van zijn aanspraak, waardoor de bewijspositie van ASR onredelijk zou worden benadeeld. De rechtbank wijst het verzoek af en begroot de kosten van de procedure op € 3.200,00 exclusief BTW, te vermeerderen met het griffierecht van € 842,00. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. D. Wachter.