Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 maart 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2012, ter gelegenheid waarvan G-Star een akte houdende overlegging producties tevens houdende vermindering van eis heeft overgelegd
- de antwoordakte van [gedaagde c.s.]
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht ten aanzien van [gedaagde sub 1]
- Volgens [gedaagde c.s.] gaat de deskundige uit van een te lage opbrengst van de kaartverkoop (€ 3,8 miljoen in plaats van € 4,6 miljoen) en te hoge productiekosten (€ 2,9 miljoen in plaats van € 2,7 miljoen). [gedaagde c.s.] heeft evenwel niet onderbouwd waar de door hem begrote opbrengst van € 4,6 miljoen op is gebaseerd. In het door hemzelf overgelegde businessplan van december 2010 (productie 4 van [gedaagde c.s.]), wordt immers nog uitgegaan van een omzet van € 3.360.000,--.
- Ten aanzien van de uitgavenkant stelt [gedaagde c.s.] dat het mediabudget voor voorstellingen in Amsterdam niet € 600.000,-- beliep, zoals de deskundige stelt, maar € 480.000,--. Volgens hem waren de mediakosten reeds in de maanden januari en februari van 2011 voldaan, zodat niet worden kan worden gezegd dat deze met name in de maand maart 2011 hoog zouden zijn.
- Ten aanzien van het door de deskundige aan horeca opgenomen bedrag van € 85.802,-- heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat er geen overeenkomst tot stand gekomen is met de firma Culipro voor het door de deskundige genoemde bedrag van € 39.350,-- voor de aanschaf van een mobiele horecavoorziening. Naar het oordeel van de rechtbank valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom laatstgenoemd bedrag niet bij de uitgavenkant zou moeten worden meegenomen. [gedaagde c.s.] heeft immers niet gesteld dat in de beoogde locatie al een horecavoorziening aanwezig was, althans dat er een horecavoorziening aanwezig was die aan de eisen voor de door hem beoogde dinner show voldeed.
- De kritiek van [gedaagde c.s.] op het opnemen door de deskundige van een bedrag van € 55.000 als extra kosten (‘Betaling Band on Demand’), acht de rechtbank wel terecht. Uit de bijlage bij de als productie 3 door [gedaagde c.s.] overgelegde brief van de curator van de vennootschap blijkt dat dit bedrag met name is aangewend voor reclame-uitingen, zodat dit bedrag onder het bedrag van €580.000/€ 600.000,-- aan mediakosten moet worden begrepen.
- Ten aanzien van de ‘Aanloopkosten Fuerza Bruta’ ten bedrage van € 145.000,-- heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat deze aanloopkosten voor eigen rekening van [gedaagde c.s.] zijn gekomen, zodat deze niet meegenomen moeten worden bij de dekking van de uitgaven van de vennootschap. Ter comparitie heeft [gedaagde c.s.] hetzelfde standpunt ingenomen door te verklaren dat hij een bedrag van € 200.000,-- aan eigen middelen heeft gebruikt voor de voorbereiding van de theaterproductie. [gedaagde c.s.] heeft zijn standpunt op dit punt evenwel niet onderbouwd, zodat van de juistheid daarvan vooralsnog niet kan worden uitgegaan. Echter, ook indien zou komen vast te staan dat een bedrag van € 145.000,-- door de deskundige ten onrechte onder de te begroten uitgaven van de vennootschap is opgenomen en dit daarop in mindering zou moeten worden gebracht, doet dat onvoldoende af aan de juistheid van de door de deskundige bereikte conclusie dat een te groot bedrag aan voorzienbare uitgaven van de vennootschap niet door inkomsten was gedekt.
- de omvang van het benodigde bedrag in relatie tot de reeds door externe financiers verstrekte financiering van € 275.000,--,
- de op dat moment tegenvallende kaartverkoop (75 kaarten per dag) en
- het feit dat externe financiers al vóór de ontbinding door G-Star van de zijde van de vennootschap zijn benaderd (volgens de verklaring van medebestuurder [A] op 21 maart 2011; zie productie 24 van G-Star) en ook toen niet al aanvullende financiering hebben toegezegd.
€ 256.445,21
€ 45.652,25
De kleding van de catering en de cast is evenwel niet voorzien van enige opdruk, zodat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom deze zich niet voor ander gebruik zou lenen.
tweekeer zo duur evenement zou zijn gekozen (€ 417.422,46 (excl. BTW; zie productie 34/35 van G-Star) tegenover € 193.250,00 (excl. BTW; zie productie 3 van G-Star)). Wel kan worden aangenomen dat dat evenement duurder zou zijn geweest dan het door de vennootschap te organiseren evenement, nu aannemelijk is dat de kosten van het door de vennootschap te organiseren evenement voor G-Star door haar sponsorbijdrage lager dan marktconform zijn geweest. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat slechts de helft van de door G-Star gemaakte extra kosten voor het door haar georganiseerde evenement wordt toegerekend aan de onrechtmatige daad van [gedaagde c.s.]
€ 45.652,25
€ 399.631,27
- dagvaarding € 141,08
- overige explootkosten 60,74
- griffierecht 1.414,00
- salaris advocaat