Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 november 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2013
- de brief van DWL d.d. 8 februari 2013 met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
2.5. De geheimhoudingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“2.
Vertrouwelijke informatie(…)
2.3. De Vertrouwelijke Informatie zal door u en uw Agenten uitsluitend worden gebruikt voor
het beoordelen van de Vennootschappen (Veka, rechtbank) en hun ondernemingen teneinde
daarop een (indicatieve) bieding uit te brengen.
(…)
2.5. Het bepaalde in de artikelen (…) 2.3 en (…) is niet van toepassing op Vertrouwelijke
informatie:
(…)
b. die u en uw Agenten – anders dan door een inbreuk op de bepalingen in deze brief –
reeds in bezit hadden voordat deze informatie en/of documentatie door de
Vennootschappen en hun Agenten werd geopenbaard, en de Vennootschappen hiervan
schriftelijk bewijs kunnen leveren, of rechtsgeldig hebben verkregen van een derde niet
gehouden tot enige geheimhouding.
werknemers van de Vennootschappen en klanten, leveranciers of van enig ander persoon
die een zakelijke relatie onderhoudt met de Vennootschappen met het oog op het verkrijgen
van informatie of voortzetting van de activiteiten van de Vennootschappen, behoudens voor
zover deze benadering plaatsvindt in het kader van een tussen u en uw Agenten en de
Vennootschappen reeds bestaande relatie en in het verlengde ligt van de uitvoering van
bepaalde activiteiten door de Vennootschappen in opdracht van u of uw Agenten dan wel
de uitvoering van bepaalde activiteiten door u of uw Agenten in opdracht van de
Vennootschappen. De werking van dit artikel 2.6 is beperkt tot de duur van de
onderhandelingen die wij namens onszelf, de Vennootschappen en diens Agenten met u
dan wel met andere geïnteresseerde partijen in de Voorgenomen Transactie voeren.
(…)
8.
SchadevergoedingZonder afbreuk te doen aan enig recht van partijen, gaat u ermee akkoord dat betaling van
een schadevergoeding een onvoldoende remedie is voor een tekortkoming in de nakoming
van de bepalingen zoals vermeld in deze brief welke tekortkoming kan worden toegerekend
aan u of uw Agenten. Dienovereenkomstig zal de Curator niet alleen gerechtigd zijn tot het
vorderen van schadevergoeding, maar tevens of in plaats daarvan ook gerechtigd zijn tot
het vorderen van het opleggen van een gerechtelijk verbod, specifieke nakoming en enig
andere schadebeperkende maatregel in geval van een dreigende of daadwerkelijke
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit deze brief.
9.BoetebedingIndien toerekenbaar door u of uw Agenten wordt tekortgeschoten in de nakoming van enigeop haar rustende verplichting voorvloeiende uit deze brief, is zij zonder rechterlijketussenkomst aan de partij jegens wie zij toerekenbaar tekort is geschoten een directopeisbare, niet voor compensatie vatbare boete verschuldigd van € 20.000,-- (…) perafzonderlijke gebeurtenis en € 2.000,-- (…) per dag dat de overtreding voortduurt, zonderdat daartoe een ingebrekestelling is vereist, tenzij (…) en onverminderd het recht van departij jegens wie toerekenbaar is tekortgeschoten om aanvullende schadevergoeding tevorderen.
10.DuurDe verplichtingen voortvloeiend uit deze brief en rustend op u en uw Agenten, zullen blijven voortbestaan indien de besprekingen tussen u en ons en/of de Vennootschappen metbetrekking tot de voorgenomen Transactie zijn beëindigd en voor een periode van 2 jarenvanaf de datum van deze brief, tenzij een andere duur tussen partijen is overeengekomen.(…)”
“kunt u mij de inhoud van art. 2.6 uitleggen in vergelijking met artikel 10.
Uiteraard zullen wij gedurende de onderhandelingen geen klanten, leveranciers en personeel (in)direct benaderen; echter wij kunnen niet gehouden worden om gedurende 2 jaar (!) geen contact met wie dan ook te hebben. De markt is klein en ons-kent-ons, dus er zal altijd contact komen lijkt mij.
(…)”
Door mr. Van Houts is daarop per e-mail geantwoord - voor zover relevant -:
“De werking van artikel 2.6 is in dat artikel beperkt voor de duur van de onderhandelingen.”
2.7. De curator heeft na afsluiting van de geheimhoudingsovereenkomst aan DWL onder meer een bestand van Veka met iets meer dan 3000 namen van relaties van Veka ter beschikking gesteld.
“
Faillissement VEKA Vloeren B.V.Zoals u misschien weet is VEKA Vloeren B.V. uit Vianen op 18 oktober jl. failliet verklaard. Voor u als klant heel vervelend, maar gelukkig kunnen wij u verder helpen.
(…)”
3.Het geschil
1. te verklaren voor recht dat DWL toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de geheimhoudingsovereenkomst;
a. een boete van € 3.280.000,--, althans € 346.000,--, althans € 20.000,--, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
4. met vermeerdering van het onder 2 vermelde bedrag met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.422,--, althans € 4.000,--, althans € 1.158,-- althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
5. DWL te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
4.De beoordeling
De curator stelt dat in artikel 2.3 jo artikel 10 van de overeenkomst een gedurende twee jaar geldende verplichting is opgenomen verstrekte informatie vertrouwelijk te behandelen en deze slechts voor het biedingsproces te gebruiken. Daarnaast is in artikel 2.6 een verbod opgenomen om relaties van Veka te benaderen gedurende de onderhandelingen over een eventuele overname.
DWL voert aan dat zij artikel 2.6 heeft gelezen als uitzondering op artikel 2.3 en de geheimhoudingsovereenkomst daarom aldus heeft uitgelegd en (mede gezien de aan het sluiten van de overeenkomst voorafgaande correspondentie) heeft mogen uitleggen dat zij slechts tijdens en voor de duur van de onderhandelingen geen klanten van Veka mocht aanschrijven op basis van de door haar ontvangen informatie.
De rechtbank stelt vast dat in de artikelen 2.1 tot en met 2.4 van de geheimhoudings-overeenkomst een aantal verplichtingen voor DWL is opgenomen met betrekking tot door de curator vertrouwelijk verstrekte informatie. Daarbij is niet vermeld voor welke duur die verplichtingen gelden. In artikel 2.5 is vervolgens vermeld in welke gevallen die verplichtingen niet van toepassing zijn. Verder is ook in artikel 2.6 een verplichting voor DWL opgenomen en wel een verplichting geformuleerd in de vorm van een gebod zich gedurende een bepaalde periode van bepaalde handelingen te onthouden. Voor wat betreft de duur van de in de geheimhoudingsovereenkomst opgenomen verplichtingen is in artikel 10 bepaald dat deze verplichtingen gelden voor een periode van twee jaren vanaf de datum van de overeenkomst, tenzij een andere duur tussen partijen is overeengekomen. Aldus is artikel 2.6 qua duur een uitzondering op het bepaalde in artikel 10 van de overeenkomst. Gelet op dit alles biedt - anders dan DWL meent - de tekst van de geheimhoudingsovereenkomst geen aanknopingspunten voor de stelling dat artikel 2.6 kan of mag worden gelezen als uitzondering op artikel 2.3. Dit geldt te meer nu artikel 2.5, waarin wel een uitzondering is opgenomen, dat expliciet vermeldt.
Evenmin biedt de overgelegde correspondentie (hiervoor vermeld onder 2.6) aanknopingspunten voor het standpunt van DWL. In die correspondentie vraagt DWL om uitleg van de inhoud van artikel 2.6 in vergelijking met artikel 10. Zij merkt daarbij op dat zij gedurende onderhandelingen geen klanten, leveranciers en personeel zal benaderen, maar dat zij niet gehouden kan zijn ‘om gedurende 2 jaar geen contact met wie dan ook te hebben’. Zij lijkt er dus van uit te gaan dat het gebod in artikel 2.6 gedurende 2 jaar geldt. Van de zijde van de curator wordt er dan op gewezen dat artikel 2.6 een beperkte werkingsduur heeft. DWL noemt in haar vraagstelling artikel 2.3 in het geheel niet en heeft de curator niet gevraagd naar de verhouding tussen artikel 2.3 en artikel 2.6. Daarom valt niet in te zien dat deze correspondentie steun biedt voor de stelling dat artikel 2.6 kan dan wel mag worden gelezen als uitzondering op artikel 2.3 in die zin dat DWL slechts tijdens en voor de duur van de onderhandelingen geen klanten van Veka mocht aanschrijven op basis van de door haar ontvangen informatie. Anders dan DWL kennelijk meent, heeft de curator ook niet kunnen en hoeven begrijpen dat de vraag van DWL mede zag op de reikwijdte van artikel 2.3 van de overeenkomst, in het bijzonder op het gebruik van het verstrekte relatiebestand.
Voorts geldt dat, zoals de curator terecht opmerkt, de door DWL voorgestane uitleg strijdt met de aard en strekking van de geheimhoudingsovereenkomst. De bedoeling van de overeenkomst is immers, zoals de curator terecht stelt, om bedrijfsgevoelige informatie te beschermen en oneigenlijk gebruik daarvan te voorkomen, mede ter bescherming van de overnemende partij. Dat de bedoeling van de geheimhoudingsovereenkomst (slechts) is benadeling van de boedel te voorkomen, zoals de heer Lucas namens DWL ter comparitie heeft gesteld, is niet aannemelijk, gelet op de aard, inhoud en context van de overeenkomst. De informatie wordt immers verstrekt met het oog op een biedingsproces en een mogelijke overname van de onderneming. De overnemende partij heeft er juist na de overname belang bij niet te worden beconcurreerd door de overige bieders op basis van informatie die zij in het kader van het onderhandelingsproces vertrouwelijk hebben verkregen. Dat de overeenkomst verder strekt dan het financiële belang van de boedel gedurende het onderhandelingsproces had DWL ook kunnen en moeten begrijpen uit het feit dat ingevolge artikel 10 van de geheimhoudingsovereenkomst de verplichtingen uit de overeenkomst in beginsel voor langere duur gelden dan het onderhandelingsproces. De door DWL voorgestane uitleg is ook niet aannemelijk, omdat deze de weg vrij zou maken voor misbruik. Dan zou, zoals de curator terecht opmerkt, een concurrent immers kunnen inschrijven als geïnteresseerde en zo de beschikking krijgen over vertrouwelijke informatie die na korte tijd vrij gebruikt mag worden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet ook voor DWL duidelijk zijn geweest dat de door haar bepleite uitleg niet voor de hand ligt. DWL heeft weliswaar geen jurist in dienst, maar zij is wel ondernemer en mag verondersteld worden als zodanig weet te hebben van het belang van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie en van mogelijke concurrentieperikelen. Mede gelet daarop doet aan het oordeel dat de curator in zijn uitleg moet worden gevolgd niet af dat de geheimhoudingsovereenkomst is opgesteld door de curator en dat DWL op de tekst daarvan geen invloed heeft gehad.
Belangrijkste argument hiervoor vindt de rechtbank in de formulering van de door DWL verzonden brief (hiervoor vermeld onder 2.9). DWL spreekt de geadresseerden immers uitdrukkelijk aan als klant van Veka (en onder verwijzing naar het faillissement van Veka), wat niet voor de hand ligt wanneer de geadresseerden - zoals uit de verklaring van DWL ter comparitie volgt - voor een groot deel aan haar bekend zijn via internet dan wel van een bestand dat is aangekocht van Google. Op de vraag waarom de geadresseerden aldus worden aangesproken, heeft DWL geen bevredigend antwoord kunnen geven.
Daar komt bij dat DWL niet consistent is in haar standpunt en dit lijkt aan te passen indien het wordt weerlegd althans bestreden. Ter comparitie relativeert DWL immers haar eerdere (door de curator onder overlegging van een verklaring van [A] betwiste) stellingen dat zij in haar gesprekken met Veka het klantenbestand van Veka heeft verkregen en dat dit bestand haar mede bekend was doordat[B] eerder werkzaam was geweest bij [A]. Zij is dan minder stellig over het feit dat zij het bestand in die gesprekken heeft verkregen en komt met nieuwe stellingen over de wijze waarop zij het grootste deel van de door haar aangeschreven adressen heeft verkregen. Die nieuwe stellingen zijn (overigens evenals de bij conclusie van antwoord ingenomen stellingen) door DWL op geen enkele wijze onderbouwd (bijv. door stukken over te leggen van de transactie met Ad Hoc of van haar zoekwerk op internet of door schriftelijke verklaringen van oud-collega’s van[B] over te leggen). Dit had wel op de weg van DWL gelegen.
Vaststaat bovendien dat door DWL een vergelijkbaar aantal adressen is aangeschreven als opgenomen in het relatiebestand van Veka. Dit is opmerkelijk indien DWL uit verschillende bronnen heeft geput en ook voor deze bijzonderheid heeft DWL geen verklaring gegeven.
klantgegevens van Veka dan wel dat zij adressen van (potentiële) klanten van internet heeft gehaald of van Ad Hoc heeft gekocht.
De rechtbank volgt DWL daarin niet, nog daargelaten de vraag of de vordering onder 3 als een vordering tot nakoming moet worden beschouwd. Artikel 6:92 BW bevat aanvullend recht en partijen zijn vrij anders overeen te komen. In de geheimhoudingsovereenkomst zijn zowel artikel 8 als artikel 9 opgenomen. Nu deze bepalingen (en ook de overige artikelen van de overeenkomst) geen aanwijzingen bevatten dat moet worden gekozen tussen beide artikelen en DWL ook anderszins geen concrete aanknopingspunten voor haar standpunt over de bedoeling van partijen heeft gesteld, moet ervan uit worden gegaan dat beide mogelijkheden naast elkaar bestaan. Aldus zijn partijen afgeweken van artikel 6:92 BW. Het staat de curator vrij alle mogelijkheden die de overeenkomst hem biedt te benutten. De vordering onder 3 kan dus eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de dwangsom zal vaststellen op een bedrag van € 1.000,-- per dag(deel) en daaraan een maximum zal verbinden van € 20.000,--.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tekst van de door DWL verzonden brieven was weliswaar bij alle geadresseerden gelijkluidend, maar de brief is naar een groot aantal personen gestuurd en in die zin is er dus vele malen gebruik gemaakt van het bestand. Zoals hiervoor al is overwogen, strekt de geheimhoudingsovereenkomst er mede toe de concurrentiepositie van de overnemende partij te beschermen. Iedere benadering van een klant van Veka bergt het risico in zich dat die klant overstapt naar DWL en dat de overnemende partij daardoor omzet verliest. Daarom moet iedere brief als een afzonderlijke gebeurtenis in de zin van artikel 9 van de geheimhoudingsovereenkomst worden aangemerkt.
Hieraan doet niet af dat bedoeld omzetverlies niet door de curator wordt geleden maar door de overnemende partij. Zoals de curator terecht opmerkt heeft hij een zelfstandig belang bij naleving van het bepaalde in de geheimhoudingsovereenkomst omdat zonder de bescherming die de overeenkomst biedt (en zonder een prikkel tot nakoming van de geheimhoudingsverplichtingen) een biedingsproces niet mogelijk zou zijn. Potentiële kopers moeten er op kunnen vertrouwen dat hun concurrentiepositie na de overname niet door andere bieders wordt geschaad op basis van in het kader van het biedingsproces verstrekte vertrouwelijke informatie. Anders zullen zij niet bereid zijn tot een bieding en overname van de onderneming.
Het primaire standpunt van de curator dat hij per brief de boete van € 20.000,-- kan vorderen, slaagt dus. Nu door DWL niet is betwist dat 163 brieven zijn verstuurd, kan de curator in beginsel 163 maal het boetebedrag vorderen.
De rechtbank is van oordeel dat er in casu, gezien deze maatstaf, aanleiding is de boete fors te matigen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
Vaststaat dat DWL haar mailing heeft verzonden na afloop van het biedingsproces, zodat dit proces door de overtreding van de geheimhoudingsverplichting niet nadelig kan zijn beïnvloed.
Voor wat betreft de benadeling van de concurrentiepositie van de overnemende partij is van belang dat het door DWL gebruikte bestand van Veka niet alleen klanten van Veka bevat, maar ook andere relaties. Bij het aanschrijven van die andere relaties speelt niet het risico op omzetverlies voor de overnemende partij. Voorts is, zoals DWL terecht opmerkt, niet gesteld of gebleken dat er naar aanleiding van de mailing van DWL daadwerkelijk voormalige klanten van Veka zijn overgestapt. Er moet dus van uit worden gegaan dat VanDeVloeren geen schade heeft geleden door de schending door DWL van haar geheimhoudingsverplichting. Ook de curator heeft daardoor geen concrete schade geleden, aangezien hij -zoals hiervoor is overwogen - er slechts een indirect en algemeen belang bij heeft dat de geheimhoudingsovereenkomst wordt nageleefd met het oog op de concurrentiepositie van de overnemende partij. Dit beperkte nadeel maakt de ernst van de overtreding in casu minder.
DWL heeft ook nog gesteld dat zij geen draagkracht heeft voor het betalen van de gevorderde boete, gezien haar financiële positie. De curator merkt terecht op dat DWL geen stukken heeft overgelegd die de door DWL genoemde jaaromzet en winst kunnen onderbouwen. Als door de curator niet bestreden staat echter wel vast dat DWL een kleine onderneming is met een beperktere marktpositie dan Veka en dat het onderhanden werk van Veka op 2 november 2011 € 260.000,-- aan opdrachten bedroeg. Er is dus een grote discrepantie tussen het door de curator gevorderde totaalbedrag aan boetes en de financiële positie van DWL.
Gelet op al deze omstandigheden leidt de toepassing van de boetebepaling in casu tot een buitenproportioneel en volstrekt onaanvaardbaar hoog totaalbedrag aan boetes (163 x € 20.000,-- = € 3.260.000,--). Dat DWL het relatiebestand heeft gebruikt voor commerciële doeleinden legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal en kan dus niet aan dit oordeel af doen. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van de onderhavige zaak, matiging van de boete tot een totaalbedrag van € 20.000,-- op zijn plaats. De over het boetebedrag gevorderde rente - waarvan de verschuldigdheid door DWL niet is betwist - zal worden toegewezen vanaf 29 december 2011, nu DWL gezien de hiervoor onder 2.10 vermelde brief per die datum in verzuim is geraakt.
- dagvaardingskosten € 79,17
- vastrecht € 1.436,00
- salaris advocaat
5.De beslissing
a. een boete ter hoogte van een bedrag van € 20.000,-- (twintigduizend euro),