ECLI:NL:RBMNE:2013:2938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
C-16-329442 - HA ZA 12-1059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van geheimhoudingsovereenkomst en matiging van boete in faillissementszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Joost Pieter de Boer Q.Q., curator in het faillissement van Veka Vloeren B.V., en DWL Vloeren B.V. De curator vorderde een verklaring voor recht dat DWL toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een geheimhoudingsovereenkomst. Deze overeenkomst was gesloten in het kader van onderhandelingen over een mogelijke overname van Veka, die op 18 oktober 2011 failliet was verklaard. De curator stelde dat DWL vertrouwelijke informatie had gebruikt om klanten van Veka te benaderen, wat in strijd was met de geheimhoudingsovereenkomst. DWL voerde verweer en stelde dat zij de informatie uit andere bronnen had verkregen.

De rechtbank oordeelde dat DWL haar verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst had geschonden door vertrouwelijke informatie te gebruiken voor andere doeleinden dan het uitbrengen van een bieding. De rechtbank verklaarde voor recht dat DWL toerekenbaar tekortgeschoten was en legde een boete op van € 20.000, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast werd DWL verboden het relatiebestand van Veka te gebruiken en moest dit bestand binnen twee dagen na betekening van het vonnis vernietigd worden, op straffe van een dwangsom.

De rechtbank matigde de boete tot een totaalbedrag van € 20.000, ondanks dat DWL 163 klanten had benaderd, omdat de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële positie van DWL en het feit dat de mailing na afloop van het biedingsproces was verzonden, aanleiding gaven voor matiging. De curator werd in de proceskosten veroordeeld, en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
Locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/329442 / HA ZA 12-1059
Vonnis van 20 maart 2013
in de zaak van
JOOST PIETER DE BOER Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Veka Vloeren B.V.,
kantoorhoudend te Utrecht,
wonende te Hilversum,
eiser,
advocaat mr. I.Witte te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DWL VLOEREN B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht.
Partijen zullen hierna de curator en DWL genoemd worden. Veka Vloeren B.V. zal hierna Veka genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2013
  • de brief van DWL d.d. 8 februari 2013 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Veka is een onderneming die zich had gespecialiseerd in het leggen van waterdichte bedrijfsvloeren. DWL is een groothandel in vloeren.
2.2.
In september en oktober 2011 hebben Veka (bij monde van de heer [A], hierna: [A]) en DWL enkele malen met elkaar gesproken naar aanleiding van financiële problemen van Veka. In het kader van die gesprekken zijn door Veka stukken aan DWL verstrekt.
2.3. Bij vonnis van 18 oktober 2011 is Veka failliet verklaard, met benoeming van mr. J.P. de Boer tot curator.
2.4.
De curator heeft contact gehad met een aantal geïnteresseerden (waaronder DWL) in overname van (onderdelen van) Veka. In het kader van die contacten is tussen partijen op 25 oktober 2010 een geheimhoudingsovereenkomst (verder: de geheimhoudings-overeenkomst) gesloten.
2.5. De geheimhoudingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“2.
Vertrouwelijke informatie(…)
2.3. De Vertrouwelijke Informatie zal door u en uw Agenten uitsluitend worden gebruikt voor
het beoordelen van de Vennootschappen (Veka, rechtbank) en hun ondernemingen teneinde
daarop een (indicatieve) bieding uit te brengen.
(…)
2.5. Het bepaalde in de artikelen (…) 2.3 en (…) is niet van toepassing op Vertrouwelijke
informatie:
(…)
b. die u en uw Agenten – anders dan door een inbreuk op de bepalingen in deze brief –
reeds in bezit hadden voordat deze informatie en/of documentatie door de
Vennootschappen en hun Agenten werd geopenbaard, en de Vennootschappen hiervan
schriftelijk bewijs kunnen leveren, of rechtsgeldig hebben verkregen van een derde niet
gehouden tot enige geheimhouding.
2.6.
U en uw Agenten dienen zich te onthouden van het direct of indirect benaderen van
werknemers van de Vennootschappen en klanten, leveranciers of van enig ander persoon
die een zakelijke relatie onderhoudt met de Vennootschappen met het oog op het verkrijgen
van informatie of voortzetting van de activiteiten van de Vennootschappen, behoudens voor
zover deze benadering plaatsvindt in het kader van een tussen u en uw Agenten en de
Vennootschappen reeds bestaande relatie en in het verlengde ligt van de uitvoering van
bepaalde activiteiten door de Vennootschappen in opdracht van u of uw Agenten dan wel
de uitvoering van bepaalde activiteiten door u of uw Agenten in opdracht van de
Vennootschappen. De werking van dit artikel 2.6 is beperkt tot de duur van de
onderhandelingen die wij namens onszelf, de Vennootschappen en diens Agenten met u
dan wel met andere geïnteresseerde partijen in de Voorgenomen Transactie voeren.
(…)
8.
SchadevergoedingZonder afbreuk te doen aan enig recht van partijen, gaat u ermee akkoord dat betaling van
een schadevergoeding een onvoldoende remedie is voor een tekortkoming in de nakoming
van de bepalingen zoals vermeld in deze brief welke tekortkoming kan worden toegerekend
aan u of uw Agenten. Dienovereenkomstig zal de Curator niet alleen gerechtigd zijn tot het
vorderen van schadevergoeding, maar tevens of in plaats daarvan ook gerechtigd zijn tot
het vorderen van het opleggen van een gerechtelijk verbod, specifieke nakoming en enig
andere schadebeperkende maatregel in geval van een dreigende of daadwerkelijke
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit deze brief.

9.BoetebedingIndien toerekenbaar door u of uw Agenten wordt tekortgeschoten in de nakoming van enigeop haar rustende verplichting voorvloeiende uit deze brief, is zij zonder rechterlijketussenkomst aan de partij jegens wie zij toerekenbaar tekort is geschoten een directopeisbare, niet voor compensatie vatbare boete verschuldigd van € 20.000,-- (…) perafzonderlijke gebeurtenis en € 2.000,-- (…) per dag dat de overtreding voortduurt, zonderdat daartoe een ingebrekestelling is vereist, tenzij (…) en onverminderd het recht van departij jegens wie toerekenbaar is tekortgeschoten om aanvullende schadevergoeding tevorderen.

10.DuurDe verplichtingen voortvloeiend uit deze brief en rustend op u en uw Agenten, zullen blijven voortbestaan indien de besprekingen tussen u en ons en/of de Vennootschappen metbetrekking tot de voorgenomen Transactie zijn beëindigd en voor een periode van 2 jarenvanaf de datum van deze brief, tenzij een andere duur tussen partijen is overeengekomen.(…)”

2.6.
Voorafgaand aan de ondertekening van de geheimhoudingsovereenkomst heeft DWL op 25 oktober 2011 per e-mail gecorrespondeerd met mr. R.H.J. van Houts (verder: mr. Van Houts), medewerker van de curator, en hem bericht:
“kunt u mij de inhoud van art. 2.6 uitleggen in vergelijking met artikel 10.
Uiteraard zullen wij gedurende de onderhandelingen geen klanten, leveranciers en personeel (in)direct benaderen; echter wij kunnen niet gehouden worden om gedurende 2 jaar (!) geen contact met wie dan ook te hebben. De markt is klein en ons-kent-ons, dus er zal altijd contact komen lijkt mij.
(…)”
Door mr. Van Houts is daarop per e-mail geantwoord - voor zover relevant -:
“De werking van artikel 2.6 is in dat artikel beperkt voor de duur van de onderhandelingen.”
2.7. De curator heeft na afsluiting van de geheimhoudingsovereenkomst aan DWL onder meer een bestand van Veka met iets meer dan 3000 namen van relaties van Veka ter beschikking gesteld.
2.8.
Na een biedingsprocedure heeft de curator de onderneming gegund aan VanDeVloeren B.V. te Schiedam (hierna: VanDeVloeren). VanDeVloeren heeft de onderneming doorgestart per 9 november 2011.
2.9.
DWL heeft eind november 2011 bij wijze van acquisitie een brief gestuurd naar ongeveer 3000 adressen. Die brief, ondertekend door [B] (verder:[B]), luidt als volgt:

Faillissement VEKA Vloeren B.V.Zoals u misschien weet is VEKA Vloeren B.V. uit Vianen op 18 oktober jl. failliet verklaard. Voor u als klant heel vervelend, maar gelukkig kunnen wij u verder helpen.
DWL-VloerenWij leveren en leggen al een aantal jaren exact dezelfde vloeistofdichte vloeren van gerecycled pvc. Met het onderscheid dat onze kwaliteit vele malen beter is.
(…)”
2.10.
Bij brief van 22 december 2011 heeft de curator DWL aansprakelijk gesteld en gesommeerd het tot dan verschuldigde boetebedrag van € 2.700.000,-- binnen zeven dagen aan hem over te maken.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - samengevat-:
1. te verklaren voor recht dat DWL toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de geheimhoudingsovereenkomst;
2. DWL te veroordelen binnen 2 dagen na betekening van het vonnis aan de curator te betalen:
a. een boete van € 3.280.000,--, althans € 346.000,--, althans € 20.000,--, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
3. b. te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 december 2011, althans de datum van de dagvaarding, althans een door de rechtbank te bepalen dag, tot de voldoening;
4. DWL te verbieden om het klantenbestand van Veka te gebruiken en DWL te gebieden om dit bestand binnen 2 dagen na betekening van het vonnis te vernietigen en daarvan een bevestiging aan de curator te doen toekomen, op straffe van een dwangsom van € 20.000,--, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor ieder(e) dag(deel) dat DWL dit verbod c.q. gebod niet (volledig) nakomt;
4. met vermeerdering van het onder 2 vermelde bedrag met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.422,--, althans € 4.000,--, althans € 1.158,-- althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
5. DWL te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De curator stelt daartoe dat DWL artikel 2.3 van de geheimhoudingsovereenkomst heeft overtreden door vertrouwelijk aan haar verstrekte informatie na afloop van het biedingsproces te gebruiken en klanten uit het bestand van Veka actief te benaderen door middel van de onder 2.9 vermelde brief, terwijl het haar alleen was toegestaan de verstrekte informatie te gebruiken voor het doen van een bieding op Veka. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was bekend dat 163 klanten van Veka door DWL waren benaderd, zodat DWL 163 maal de contractuele boete van € 20.000,-- verschuldigd is.
3.3.
DWL voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of DWL de tussen partijen gesloten geheimhoudings-overeenkomst heeft overtreden. Alvorens nader in te gaan op die vraag wordt overwogen dat de curator in de dagvaarding het hiervoor onder 2.7 genoemde bestand aanduidt als het klantenbestand van Veka en spreekt over het benaderen van klanten van Veka middels de onder 2.9 vermelde brief. Ter comparitie is gebleken dat bedoeld bestand niet slechts klanten van Veka bevat, maar ook andere relaties. De rechtbank zal daarom in haar oordeel spreken over het relatiebestand en de in dat bestand opgenomen (rechts)personen aanduiden als relaties van Veka. Met de curator is de rechtbank van oordeel dat het voor de beantwoording van de vraag of DWL haar verplichtingen uit de geheimhoudings-overeenkomst heeft geschonden niet relevant is of het gaat om het gebruik maken van een klantenbestand dan wel van een relatiebestand; het gaat erom of DWL in strijd met haar verplichtingen gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijk aan haar verstrekte informatie. Bij de beantwoording van de vraag of er redenen zijn de boete te matigen, speelt wel een rol dat het gaat om een relatiebestand in plaats van een klantenbestand (zie hierna onder 4.10).
4.2.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of DWL haar verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden, dient allereerst te worden vastgesteld hoe de geheimhoudingsovereenkomst (in het bijzonder de artikelen 2.3, 2.6 en 10) moet(en) worden uitgelegd. Partijen strijden daarover.
De curator stelt dat in artikel 2.3 jo artikel 10 van de overeenkomst een gedurende twee jaar geldende verplichting is opgenomen verstrekte informatie vertrouwelijk te behandelen en deze slechts voor het biedingsproces te gebruiken. Daarnaast is in artikel 2.6 een verbod opgenomen om relaties van Veka te benaderen gedurende de onderhandelingen over een eventuele overname.
DWL voert aan dat zij artikel 2.6 heeft gelezen als uitzondering op artikel 2.3 en de geheimhoudingsovereenkomst daarom aldus heeft uitgelegd en (mede gezien de aan het sluiten van de overeenkomst voorafgaande correspondentie) heeft mogen uitleggen dat zij slechts tijdens en voor de duur van de onderhandelingen geen klanten van Veka mocht aanschrijven op basis van de door haar ontvangen informatie.
4.3.
Maatstaf voor de beantwoording van de vraag hoe de geheimhoudings-overeenkomst moet worden uitgelegd, is dat niet slechts een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst van belang is, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan de bepalingen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede relevant zijn op welke wijze de tekst van de geheimhoudings-overeenkomst tot stand is gekomen en welke onderliggende bedoeling partijen daarbij hebben gehad, tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.4.
In het licht van genoemde maatstaf komt de rechtbank tot het oordeel dat de uitleg die de curator geeft aan de artikelen 2.3, 2.6 en 10 van de geheimhoudingsovereenkomst, moet worden gevolgd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De rechtbank stelt vast dat in de artikelen 2.1 tot en met 2.4 van de geheimhoudings-overeenkomst een aantal verplichtingen voor DWL is opgenomen met betrekking tot door de curator vertrouwelijk verstrekte informatie. Daarbij is niet vermeld voor welke duur die verplichtingen gelden. In artikel 2.5 is vervolgens vermeld in welke gevallen die verplichtingen niet van toepassing zijn. Verder is ook in artikel 2.6 een verplichting voor DWL opgenomen en wel een verplichting geformuleerd in de vorm van een gebod zich gedurende een bepaalde periode van bepaalde handelingen te onthouden. Voor wat betreft de duur van de in de geheimhoudingsovereenkomst opgenomen verplichtingen is in artikel 10 bepaald dat deze verplichtingen gelden voor een periode van twee jaren vanaf de datum van de overeenkomst, tenzij een andere duur tussen partijen is overeengekomen. Aldus is artikel 2.6 qua duur een uitzondering op het bepaalde in artikel 10 van de overeenkomst. Gelet op dit alles biedt - anders dan DWL meent - de tekst van de geheimhoudingsovereenkomst geen aanknopingspunten voor de stelling dat artikel 2.6 kan of mag worden gelezen als uitzondering op artikel 2.3. Dit geldt te meer nu artikel 2.5, waarin wel een uitzondering is opgenomen, dat expliciet vermeldt.
Evenmin biedt de overgelegde correspondentie (hiervoor vermeld onder 2.6) aanknopingspunten voor het standpunt van DWL. In die correspondentie vraagt DWL om uitleg van de inhoud van artikel 2.6 in vergelijking met artikel 10. Zij merkt daarbij op dat zij gedurende onderhandelingen geen klanten, leveranciers en personeel zal benaderen, maar dat zij niet gehouden kan zijn ‘om gedurende 2 jaar geen contact met wie dan ook te hebben’. Zij lijkt er dus van uit te gaan dat het gebod in artikel 2.6 gedurende 2 jaar geldt. Van de zijde van de curator wordt er dan op gewezen dat artikel 2.6 een beperkte werkingsduur heeft. DWL noemt in haar vraagstelling artikel 2.3 in het geheel niet en heeft de curator niet gevraagd naar de verhouding tussen artikel 2.3 en artikel 2.6. Daarom valt niet in te zien dat deze correspondentie steun biedt voor de stelling dat artikel 2.6 kan dan wel mag worden gelezen als uitzondering op artikel 2.3 in die zin dat DWL slechts tijdens en voor de duur van de onderhandelingen geen klanten van Veka mocht aanschrijven op basis van de door haar ontvangen informatie. Anders dan DWL kennelijk meent, heeft de curator ook niet kunnen en hoeven begrijpen dat de vraag van DWL mede zag op de reikwijdte van artikel 2.3 van de overeenkomst, in het bijzonder op het gebruik van het verstrekte relatiebestand.
Voorts geldt dat, zoals de curator terecht opmerkt, de door DWL voorgestane uitleg strijdt met de aard en strekking van de geheimhoudingsovereenkomst. De bedoeling van de overeenkomst is immers, zoals de curator terecht stelt, om bedrijfsgevoelige informatie te beschermen en oneigenlijk gebruik daarvan te voorkomen, mede ter bescherming van de overnemende partij. Dat de bedoeling van de geheimhoudingsovereenkomst (slechts) is benadeling van de boedel te voorkomen, zoals de heer Lucas namens DWL ter comparitie heeft gesteld, is niet aannemelijk, gelet op de aard, inhoud en context van de overeenkomst. De informatie wordt immers verstrekt met het oog op een biedingsproces en een mogelijke overname van de onderneming. De overnemende partij heeft er juist na de overname belang bij niet te worden beconcurreerd door de overige bieders op basis van informatie die zij in het kader van het onderhandelingsproces vertrouwelijk hebben verkregen. Dat de overeenkomst verder strekt dan het financiële belang van de boedel gedurende het onderhandelingsproces had DWL ook kunnen en moeten begrijpen uit het feit dat ingevolge artikel 10 van de geheimhoudingsovereenkomst de verplichtingen uit de overeenkomst in beginsel voor langere duur gelden dan het onderhandelingsproces. De door DWL voorgestane uitleg is ook niet aannemelijk, omdat deze de weg vrij zou maken voor misbruik. Dan zou, zoals de curator terecht opmerkt, een concurrent immers kunnen inschrijven als geïnteresseerde en zo de beschikking krijgen over vertrouwelijke informatie die na korte tijd vrij gebruikt mag worden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet ook voor DWL duidelijk zijn geweest dat de door haar bepleite uitleg niet voor de hand ligt. DWL heeft weliswaar geen jurist in dienst, maar zij is wel ondernemer en mag verondersteld worden als zodanig weet te hebben van het belang van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie en van mogelijke concurrentieperikelen. Mede gelet daarop doet aan het oordeel dat de curator in zijn uitleg moet worden gevolgd niet af dat de geheimhoudingsovereenkomst is opgesteld door de curator en dat DWL op de tekst daarvan geen invloed heeft gehad.
4.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of DWL haar verplichtingen uit de (in de hiervoor omschreven zin uit te leggen) geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden. DWL bestrijdt dit en voert aan dat de door haar aangeschreven adressen haar uit andere hoofde bekend zijn dan uit het door de curator verstrekte bestand, zodat artikel 2.5 onder b van de overeenkomst van toepassing is. Zij stelt daartoe bij dagvaarding dat sprake is van een kleine markt waarin men al snel bekend is met elkaars klanten, dat zij - zo begrijpt de rechtbank - in het kader van de hiervoor onder 2.2 vermelde gesprekken het klantenbestand van Veka heeft verkregen en dat[B] uit hoofde van een eerder dienstverband bij [A] bekend was met het klantenbestand van Veka. Ter comparitie stelt DWL daarnaast nog dat zij adressen heeft gekocht bij Ad Hoc (Google) en van internet heeft gehaald en dat zij klantgegevens heeft ontvangen van medewerkers van Veka (oud-collega’s van[B]).
4.6.
Met DWL is de rechtbank van oordeel dat de stelplicht en eventuele bewijslast met betrekking tot de overtreding van de geheimhoudingsovereenkomst ligt bij de curator. In concreto betekent dit dat de curator moet stellen (en zo nodig bewijzen) dat de mailing van DWL is verstuurd naar aanleiding van het door hem verstrekte bestand. De curator heeft aan deze stelplicht voldaan, terwijl DWL tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de curator haar betwisting niet voldoende heeft onderbouwd.
Belangrijkste argument hiervoor vindt de rechtbank in de formulering van de door DWL verzonden brief (hiervoor vermeld onder 2.9). DWL spreekt de geadresseerden immers uitdrukkelijk aan als klant van Veka (en onder verwijzing naar het faillissement van Veka), wat niet voor de hand ligt wanneer de geadresseerden - zoals uit de verklaring van DWL ter comparitie volgt - voor een groot deel aan haar bekend zijn via internet dan wel van een bestand dat is aangekocht van Google. Op de vraag waarom de geadresseerden aldus worden aangesproken, heeft DWL geen bevredigend antwoord kunnen geven.
Daar komt bij dat DWL niet consistent is in haar standpunt en dit lijkt aan te passen indien het wordt weerlegd althans bestreden. Ter comparitie relativeert DWL immers haar eerdere (door de curator onder overlegging van een verklaring van [A] betwiste) stellingen dat zij in haar gesprekken met Veka het klantenbestand van Veka heeft verkregen en dat dit bestand haar mede bekend was doordat[B] eerder werkzaam was geweest bij [A]. Zij is dan minder stellig over het feit dat zij het bestand in die gesprekken heeft verkregen en komt met nieuwe stellingen over de wijze waarop zij het grootste deel van de door haar aangeschreven adressen heeft verkregen. Die nieuwe stellingen zijn (overigens evenals de bij conclusie van antwoord ingenomen stellingen) door DWL op geen enkele wijze onderbouwd (bijv. door stukken over te leggen van de transactie met Ad Hoc of van haar zoekwerk op internet of door schriftelijke verklaringen van oud-collega’s van[B] over te leggen). Dit had wel op de weg van DWL gelegen.
Vaststaat bovendien dat door DWL een vergelijkbaar aantal adressen is aangeschreven als opgenomen in het relatiebestand van Veka. Dit is opmerkelijk indien DWL uit verschillende bronnen heeft geput en ook voor deze bijzonderheid heeft DWL geen verklaring gegeven.
Voorts heeft de curator met stukken onderbouwd dat DWL ook personen heeft aangeschreven die niet als potentiële klanten kunnen worden beschouwd (zoals een concurrent, een oud-medewerker en een oud-leverancier van Veka). Dit kan worden verklaard door het feit dat het bestand van Veka niet alleen klanten bevat maar allerlei relaties (waaronder de genoemde personen), maar is niet te rijmen met het standpunt van DWL dat zij uit andere hoofde bekend was met
klantgegevens van Veka dan wel dat zij adressen van (potentiële) klanten van internet heeft gehaald of van Ad Hoc heeft gekocht.
Gelet op dit alles moet als vaststaand worden aangenomen dat de mailing van DWL is verstuurd naar aanleiding van het door de curator verstrekte bestand. DWL heeft aldus haar verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst geschonden door de verstrekte informatie te gebruiken voor een ander doel dan het uitbrengen van een bieding. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. De onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal worden afgegeven.
4.7.
De curator vordert van DWL een boete en daarnaast een verbod het klantenbestand (de rechtbank leest: relatiebestand) te gebruiken en een gebod het bestand te vernietigen. DWL voert hiertegen aan dat partijen niet hebben willen afwijken van artikel 6:92 lid 1 BW en dat het dus niet mogelijk is zowel een boete te vorderen als nakoming van de verbintenis waaraan het boetebeding verbonden is. DWL stelt dat dit volgt uit de artikelen 8 en 9 van de overeenkomst. De curator heeft volgens haar bij een toerekenbare tekortkoming de keuze tussen schadevergoeding plus nakoming (artikel 8) òf boete plus aanvullende schadevergoeding (artikel 9) en heeft zich uitdrukkelijk niet het recht voorbehouden om naast betaling van de contractuele boete (al dan niet aangevuld met aanvullende schadevergoeding) tevens nakoming te vorderen.
De rechtbank volgt DWL daarin niet, nog daargelaten de vraag of de vordering onder 3 als een vordering tot nakoming moet worden beschouwd. Artikel 6:92 BW bevat aanvullend recht en partijen zijn vrij anders overeen te komen. In de geheimhoudingsovereenkomst zijn zowel artikel 8 als artikel 9 opgenomen. Nu deze bepalingen (en ook de overige artikelen van de overeenkomst) geen aanwijzingen bevatten dat moet worden gekozen tussen beide artikelen en DWL ook anderszins geen concrete aanknopingspunten voor haar standpunt over de bedoeling van partijen heeft gesteld, moet ervan uit worden gegaan dat beide mogelijkheden naast elkaar bestaan. Aldus zijn partijen afgeweken van artikel 6:92 BW. Het staat de curator vrij alle mogelijkheden die de overeenkomst hem biedt te benutten. De vordering onder 3 kan dus eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de dwangsom zal vaststellen op een bedrag van € 1.000,-- per dag(deel) en daaraan een maximum zal verbinden van € 20.000,--.
4.8. DWL voert verder als verweer aan dat zij maximaal een boete van € 20.000,-- kan verbeuren omdat zij de haar verstrekte informatie slechts één keer heeft gebruikt, te weten voor de verzending van één mailing.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tekst van de door DWL verzonden brieven was weliswaar bij alle geadresseerden gelijkluidend, maar de brief is naar een groot aantal personen gestuurd en in die zin is er dus vele malen gebruik gemaakt van het bestand. Zoals hiervoor al is overwogen, strekt de geheimhoudingsovereenkomst er mede toe de concurrentiepositie van de overnemende partij te beschermen. Iedere benadering van een klant van Veka bergt het risico in zich dat die klant overstapt naar DWL en dat de overnemende partij daardoor omzet verliest. Daarom moet iedere brief als een afzonderlijke gebeurtenis in de zin van artikel 9 van de geheimhoudingsovereenkomst worden aangemerkt.
Hieraan doet niet af dat bedoeld omzetverlies niet door de curator wordt geleden maar door de overnemende partij. Zoals de curator terecht opmerkt heeft hij een zelfstandig belang bij naleving van het bepaalde in de geheimhoudingsovereenkomst omdat zonder de bescherming die de overeenkomst biedt (en zonder een prikkel tot nakoming van de geheimhoudingsverplichtingen) een biedingsproces niet mogelijk zou zijn. Potentiële kopers moeten er op kunnen vertrouwen dat hun concurrentiepositie na de overname niet door andere bieders wordt geschaad op basis van in het kader van het biedingsproces verstrekte vertrouwelijke informatie. Anders zullen zij niet bereid zijn tot een bieding en overname van de onderneming.
Het primaire standpunt van de curator dat hij per brief de boete van € 20.000,-- kan vorderen, slaagt dus. Nu door DWL niet is betwist dat 163 brieven zijn verstuurd, kan de curator in beginsel 163 maal het boetebedrag vorderen.
4.9.
DWL doet tot slot een beroep op matiging van de boete en wel tot nihil. Zij stelt dat er sprake is van een buitensporige discrepantie met de door de curator tengevolge van de tekortkoming van DWL geleden schade aangezien die schade op nihil moet worden gesteld. DWL stelt daartoe dat de koopsom voor de activa ten tijde van de mailing al aan de curator c.q. de boedel was voldaan en dat niet de curator maar de overnemende partij schade lijdt indien een klant van Veka naar aanleiding van de mailing overstapt naar DWL. Ook stelt zij dat niet is gesteld of gebleken dat klanten zijn overgestapt. Voorts stelt zij dat de boete ad € 20.000,-- buitenproportioneel is indien deze wordt afgezet tegen de aard en omvang van de gestelde tekortkoming, zeker gelet op het gerechtvaardigd vertrouwen van DWL dat zij met de mailing na het beëindigen van de onderhandelingen niet handelde in strijd met haar verplichtingen alsmede de positie van partijen en het ontbreken van juridische bijstand aan de kant van DWL bij het aangaan van de geheimhoudingsovereenkomst. Ter comparitie stelt DWL verder dat toewijzing van de vordering zou leiden tot het faillissement van DWL, gezien haar beperkte omzet (ongeveer € 80.000,-- op jaarbasis) en beperkte winst (maximaal enkele tienduizenden euro’s).
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6:94 lid 1 BW). Die maatstaf brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet de rechter niet alleen letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding, de omstandigheden waaronder het is ingeroepen en de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam.
De rechtbank is van oordeel dat er in casu, gezien deze maatstaf, aanleiding is de boete fors te matigen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
Vaststaat dat DWL haar mailing heeft verzonden na afloop van het biedingsproces, zodat dit proces door de overtreding van de geheimhoudingsverplichting niet nadelig kan zijn beïnvloed.
Voor wat betreft de benadeling van de concurrentiepositie van de overnemende partij is van belang dat het door DWL gebruikte bestand van Veka niet alleen klanten van Veka bevat, maar ook andere relaties. Bij het aanschrijven van die andere relaties speelt niet het risico op omzetverlies voor de overnemende partij. Voorts is, zoals DWL terecht opmerkt, niet gesteld of gebleken dat er naar aanleiding van de mailing van DWL daadwerkelijk voormalige klanten van Veka zijn overgestapt. Er moet dus van uit worden gegaan dat VanDeVloeren geen schade heeft geleden door de schending door DWL van haar geheimhoudingsverplichting. Ook de curator heeft daardoor geen concrete schade geleden, aangezien hij -zoals hiervoor is overwogen - er slechts een indirect en algemeen belang bij heeft dat de geheimhoudingsovereenkomst wordt nageleefd met het oog op de concurrentiepositie van de overnemende partij. Dit beperkte nadeel maakt de ernst van de overtreding in casu minder.
Verder is in het kader van het beroep op matiging wel relevant dat sprake is van een eenmalige mailing, terwijl het totale boetebedrag enorm is doordat op iedere afzonderlijke gebeurtenis (brief) een boete van € 20.000,-- is gesteld.
DWL heeft ook nog gesteld dat zij geen draagkracht heeft voor het betalen van de gevorderde boete, gezien haar financiële positie. De curator merkt terecht op dat DWL geen stukken heeft overgelegd die de door DWL genoemde jaaromzet en winst kunnen onderbouwen. Als door de curator niet bestreden staat echter wel vast dat DWL een kleine onderneming is met een beperktere marktpositie dan Veka en dat het onderhanden werk van Veka op 2 november 2011 € 260.000,-- aan opdrachten bedroeg. Er is dus een grote discrepantie tussen het door de curator gevorderde totaalbedrag aan boetes en de financiële positie van DWL.
Gelet op al deze omstandigheden leidt de toepassing van de boetebepaling in casu tot een buitenproportioneel en volstrekt onaanvaardbaar hoog totaalbedrag aan boetes (163 x € 20.000,-- = € 3.260.000,--). Dat DWL het relatiebestand heeft gebruikt voor commerciële doeleinden legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal en kan dus niet aan dit oordeel af doen. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van de onderhavige zaak, matiging van de boete tot een totaalbedrag van € 20.000,-- op zijn plaats. De over het boetebedrag gevorderde rente - waarvan de verschuldigdheid door DWL niet is betwist - zal worden toegewezen vanaf 29 december 2011, nu DWL gezien de hiervoor onder 2.10 vermelde brief per die datum in verzuim is geraakt.
4.11. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen omdat door de curator onvoldoende concreet en gespecificeerd is gesteld dat werkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan de werkzaamheden die zijn inbegrepen in een proceskostenveroordeling.
4.12.
Nu de hoofdvorderingen van de curator zullen worden toegewezen (zij het tot een lager bedrag), zal DWL als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de curator. Deze kosten worden als volgt begroot, waarbij voor het salaris van de advocaat wordt uitgegaan van het toegewezen bedrag:
- dagvaardingskosten € 79,17
  • vastrecht € 1.436,00
  • salaris advocaat
totaal € 2.419,17
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna bij de beslissing vermeld.
4.13.
Voor de goede orde wordt met betrekking tot de opmerkingen die DWL heeft gemaakt over het proces-verbaal nog overwogen dat de eerste opmerking terecht is gemaakt en dat het proces-verbaal dus aldus moet worden gelezen. De tweede opmerking strookt niet met de aantekeningen die de rechter ter comparitie heeft gemaakt van de verklaring van DWL en zal dus niet worden overgenomen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat DWL toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de geheimhoudingsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt DWL om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de curator tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. een boete ter hoogte van een bedrag van € 20.000,-- (twintigduizend euro),
b. te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over het onder a genoemde bedrag, te rekenen vanaf 29 december 2011 tot aan de dag van de voldoening;
5.3.
verbiedt DWL om het relatiebestand van Veka te gebruiken voor wat voor doeleinden dan ook, waaronder mede begrepen het benaderen van (voormalige) klanten van Veka, en gebiedt DWL om het relatiebestand van Veka binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te vernietigen en hiervan een bevestiging aan de curator te doen toekomen, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom, vastgesteld op € 1.000,-- voor iedere dag dan wel een gedeelte daarvan dat DWL dit verbod c.q. gebod niet of niet volledig nakomt, tot een maximum van € 20.000,--;
5.4.
veroordeelt DWL in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op € 2.419,17 (tweeduizend vierhonderdnegentien euro en zeventien eurocent);
5.5.
veroordeelt DWL in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat DWL niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart de onder 5.2 tot en met 5.5 vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. A. Bouter-Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.