In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2013 uitspraak gedaan tegen een veroordeelde, geboren op 29 maart 1973 in Guyana, die betrokken was bij de teelt van hennep. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 118.678,- beoordeeld. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Walet, pleitte voor vrijspraak en verzocht om matiging van het bedrag wegens onvoldoende draagkracht van de veroordeelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd, zoals blijkt uit het vonnis van 4 april 2013. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen in dat vonnis en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, die was uitgevoerd door de politie. De rechtbank hanteerde de normen uit het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na aftrek van kosten, op € 109.530,37 werd geschat.
De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voldoende draagkracht had om het bedrag te betalen, ondanks zijn verweer dat hij niet in staat was om te betalen. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 109.530,37. Dit vonnis is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters A.M.M.E. Doekes-Beijnes, J.P.W. Helmonds en M.A.A.T. Engbers aanwezig waren, bijgestaan door griffier mr. S. Prinsen.