In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure, waarin verzoeker om schadevergoeding vroeg naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in Duitsland, had op 29 november 2012 in verzekering gesteld en was op 25 januari 2013 weer in vrijheid gesteld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoekschriften die op 24 april 2013 zijn ingediend, alsook van het schriftelijk advies van de officier van justitie. De verzoeker was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. A.J.M. van Roy, was wel aanwezig.
Het verzoek op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betrof een schadevergoeding voor de dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis had doorgebracht, te weten 5 nachten op het politiebureau en 52 nachten in een huis van bewaring. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 4.685,-, gebaseerd op de gebruikelijke vergoedingen voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis.
Daarnaast vroeg verzoeker op basis van artikel 591a Sv om vergoeding van de kosten van zijn raadsman, die in totaal € 7.563,18 bedroegen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de aard en omvang van de zaak, een vergoeding van € 4.675,59 voor de kosten van de raadsman gerechtvaardigd was. De rechtbank kende in totaal een vergoeding toe van € 9.910,59, bestaande uit de schadevergoeding en de kosten van de raadsman. De beslissing werd uitgesproken door mr. C.A.M. van Straalen, rechter, in aanwezigheid van de griffier, mr. J. van Elk.