In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vergoedingen op grond van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. E.D. Bokhorst, had verzocht om een schadevergoeding van € 20.895 voor geleden schade door voorlopige hechtenis en een vergoeding voor de kosten van de raadsman. De rechtbank heeft de verzoeken behandeld in een openbare raadkamer op 25 juni 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw mr. C.M. Bast aanwezig waren. Verzoeker was niet verschenen op de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 18 mei 2010 in verzekering is gesteld en dat zijn voorlopige hechtenis op 30 juli 2010 is opgeheven. In totaal heeft verzoeker 73 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Op 28 januari 2013 is aan verzoeker een kennisgeving van niet verdere vervolging verstuurd. De rechtbank overweegt dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding, maar komt tot de conclusie dat de gevraagde vergoeding van € 20.895 niet gerechtvaardigd is. De rechtbank kent verzoeker een vergoeding toe van € 6.965, gebaseerd op de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsman beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van de raadsman op zijn plaats is. In totaal kent de rechtbank verzoeker een vergoeding toe van € 7.515,00, bestaande uit de schadevergoeding en de kosten van de raadsman. De beslissing is genomen door mr. C.A.M. van Straalen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Elk, griffier, en is uitgesproken in openbare raadkamer.