In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 11 april 2013 was ingediend. Het verzoekschrift was ingediend door verzoekster, die op 1 april 2013 in verzekering was gesteld en op 3 april 2013 weer was heengezonden. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in een openbare raadkamer op 25 juni 2013, waarbij de raadsman van verzoekster, mr. P.D. Popescu, voorafgaand aan de zitting was geïnformeerd dat het verzoek op voorhand geheel zou worden toegewezen. Verzoekster vroeg om een schadevergoeding van € 210,- voor de schade die zij had geleden door ondergane verzekering en om een vergoeding van € 121,- voor de kosten van haar raadsman, alsook een vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een schadevergoeding, aangezien haar strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis vastgesteld op € 210,-, gebaseerd op de gebruikelijke vergoedingen voor dergelijke situaties. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding van € 121,- voor de kosten van de raadsman, en een extra vergoeding van € 280,- voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift.
In totaal heeft de rechtbank besloten dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 611,-, bestaande uit € 210,- voor de schadevergoeding en € 401,- voor de kosten van de raadsman. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om deze bedragen aan verzoekster uit te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.M. van Straalen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Elk, griffier.