ECLI:NL:RBMNE:2013:3263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
UTR 13-2734, UTR 13-2735
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en onrechtmatig verkregen bewijs in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp. Eiser, eigenaar van een woning in Weesp, was onder aanzegging van bestuursdwang gelast om stapels oude kranten en tijdschriften uit zijn woning te verwijderen. De gemeente stelde dat de woning dermate vervuild was dat deze niet bewoonbaar was, wat in strijd zou zijn met artikel 1a van de Woningwet en het bestemmingsplan. Eiser betwistte de bevoegdheid van de gemeente tot bestuursdwang en voerde aan dat het bewijs dat aan het besluit ten grondslag lag onrechtmatig was verkregen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van strijd met de Woningwet of het bestemmingsplan. De rechtbank kon niet vaststellen dat de woning in strijd met de wet werd gebruikt als opslagplaats. Bovendien ontbrak een deugdelijke motivering voor het bestreden besluit, waardoor dit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 472,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/2734 en UTR 13/2735
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], te Naarden, eiser

(gemachtigde: mr. W.L. Leefers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigden: mr. P.C.M. van Mansfeld en R.[C]).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser onder aanzegging van bestuursdwang gelast de stapels oude kranten en tijdschriften uit zijn woning aan de [adres 1] te Weesp te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot één week na de beslissing op eisers bezwaar.
Bij besluit van 10 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 13/2734. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, geregistreerd onder nummer UTR 12/2735.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Eiser is verschenen, vergezeld door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 14 juni 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het onderzoek ter zitting is daarop gesloten.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Het beroep
2.
Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in Weesp (de woning). De woning is een twee-onder-één-kapwoning gelegen naast [adres 2]. In februari 2012 hebben medewerkers van de afdeling Vergunningen & Toezicht van de gemeente Weesp naar aanleiding van een tip het perceel van eiser bezocht. Ook een toezichthouder van de brandweer Gooi- en Vechtstreek is bij het perceel langs geweest voor een inspectie en heeft hiervan op 23 februari 2012 een rapport opgesteld.
Verweerder heeft bij brief van 19 maart 2012, verzonden 21 maart 2012, aan eiser zijn voornemen om handhavend op te treden kenbaar gemaakt. Volgens verweerder is de woning in dermate vervuild door opslag van oud papier dat in de woning niet kan worden gewoond. Daarnaast geeft de woning een te grote vuurbelasting voor [adres 2]. Eiser heeft hiertegen zijn zienswijze ingediend. Daarop heeft op 16 april 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en medewerkers van de gemeente Weesp. Medewerkers van verweerder hebben vervolgens in juni en in september dan wel oktober 2012 de woning opnieuw geïnspecteerd.
3.
Bij het primaire besluit en het bestreden besluit heeft verweerder eiser onder de aanzegging van bestuursdwang gelast de stapels oude kranten en tijdschriften uit de woning te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. Hieraan ligt ten grondslag dat het gebruik van de woning in strijd is met artikel 1a van de Woningwet (Wonw) en het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied ten oosten van de Vecht’ van de gemeente Weesp, gelet op het bepaalde in artikel 25 van de planvoorschriften.
4.
Eiser heeft zich - kort samengevat en zakelijk weergegeven - primair op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, omdat het verkregen bewijs onrechtmatig is en er, zo begrijpt de rechtbank, geen sprake is van strijd met artikel 1a van de Wonw en artikel 25 van het bestemmingsplan. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot het afzien van handhaving, gelet op de huidige situatie van de woning, de gezondheid van eiser en het belang van eiser om de aanwezige papieren te kunnen sorteren voordat zij uit de woning worden verwijderd.
5.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeenwet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enige wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 1a van de Wonw luidt:
‘1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
2.
Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt’.
Op het perceel [adres 1] is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied ten oosten van de Vecht’ van de gemeente Weesp van kracht. De bestemming op het perceel betreft Woondoeleinden (W2) en op grond van artikel 10 van de planvoorschriften zijn dergelijke gronden bedoeld voor woningen.
Artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften luidt:
‘Het is verboden de gronden en bouwwerken binnen het plangebied in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik, waarvoor ingevolge de bepalingen van het plan toestemming is verleend, te gebruiken.’ Onder verboden gebruik wordt op grond van artikel 25, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, in ieder geval verstaan het gebruik als opslagplaats, dan wel stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
6.
Aan de orde is allereerst de vraag of verweerder bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang.
Onrechtmatig verkregen bewijs
7.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting primair het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit geen stand houdt, aangezien de daaraan ten grondslag liggende bewijsstukken onrechtmatig zijn verkregen. Uit de overgelegde stukken uit februari 2012 volgt volgens eiser dat verweerder in strijd met het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) opgenomen huisrecht, zonder toestemming de woning heeft betreden. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het door de heer [B] (handhaver bij de gemeente Naarden die bevriend is met[C]) geuite vermoeden van een rommelig huishouden, aanleiding heeft gezien bij eiser een huisbezoek af te leggen. Dit vermoeden moet op één lijn worden gesteld met een anonieme tip wat geen redelijke grond voor een huisbezoek oplevert. Verder is de woning binnengetreden zonder ‘informed consent’ en had verweerder geen machtiging om binnen te treden. Gelet op het vorenstaande is het tijdens het bezoek verzamelde bewijsmateriaal volgens eiser onrechtmatig en mag dit daarom niet worden gebruikt ter onderbouwing van verweerders standpunt. Hiervoor vindt eiser steun in rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.
8.
Ter zitting heeft verweerder verklaard tijdens de inspectie ter plaatse in februari 2012 niet de woning te hebben betreden. Dit geldt ook voor de brandweer. Omdat alleen de ramen van de voordeur doorzichtig waren, heeft verweerder slechts door die ramen één foto van het interieur kunnen maken. Verweerder heeft deze foto ter zitting getoond en overgelegd. Door de overige ramen konden geen foto’s worden gemaakt, maar daar kon wel door naar binnen worden gekeken. Op die wijze heeft verweerder en de brandweer de situatie in de woning geconstateerd.
Eiser heeft geen aanknopingspunten aangereikt om aan deze verklaring te twijfelen. De stelling van eiser dat alle ramen thans volledig ondoorzichtig zijn, ziet immers niet op de situatie in februari 2012. Dat de informatie die blijkt uit de stukken van februari 2012 alleen kan zijn vergaard door het betreden van de woning acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Van strijd met artikel 8 van het EVRM en daardoor onrechtmatig verkregen bewijs is aldus geen sprake. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder gerechtigd is onderzoek te verrichten naar aanleiding van een tip. De enkele omstandigheid dat [C] en [B] elkaar privé kennen, maakt niet dat het houden van de inspectie ter staving van de tip van [B] onrechtmatig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met artikel 1a van de Wonw en/of het bestemmingsplan
9.
Het door verweerder overgelegde dossier bevat over de periode tot het primaire besluit (naast de verschillende brieven van eiser en afspraakbevestigingen) een veertiental foto’s, een brief aan eiser van 21 februari 2012 waarbij verslag wordt gedaan van de inspectie ter plaatse op die dag, het verslag van de brandweer van 23 februari 2012, het verslag van het handhavingsgesprek van 16 april 2012 alsmede een brief d.d. 7 juni 2012 betreffende een controle op maandag 4 juni 2012. Daarnaast zijn door verweerder ter zitting nog verschillende foto’s overgelegd. Op grond van deze stukken allen tezamen is het volgens verweerder voldoende aannemelijk dat er sprake is van strijd is met artikel 1a van de Wonw en/of het bestemmingsplan.
10.
De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit ter onderbouwing van de last onder bestuursdwang verwijst naar een bezoek van medewerkers van de gemeente Weesp en mevrouw [D] van de GGD aan de woning op 18 september 2012. Van dit bezoek, waarvan eiser overigens betwist dat het op deze datum heeft plaatsgevonden, is geen schriftelijke vastlegging aanwezig in het dossier. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat de schriftelijke stukken vanaf 21 februari 2012 kunnen dienen als onderbouwing. In zijn brief van 21 februari 2012 geeft verweerder aan dat het pand in vervallen staat is en dat in de toegangspartij en de woonkamer grote hoeveelheden papier en karton aanwezig zijn, opgestapeld tot een meter hoog, waardoor de ruimtes niet begaanbaar zijn en de woning niet bewoonbaar lijkt. Deze opslag van papier is volgens verweerder verboden op grond van artikel 25, eerste lid in samenhang bezien met het tweede lid onder d van de planvoorschriften, zodat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Uit het inspectieverslag van de brandweer van 23 februari 2012 komt naar voren dat de aanwezigheid van de grote hoeveelheid brandbaar materiaal maakt dat er sprake is van een dermate vuurbelasting waardoor gevaar bestaat voor de directe omgeving bij brand. Gelet hierop heeft eiser niet aan zijn zorgplicht voldaan als omschreven in artikel 1a van de Wonw, volgens verweerder.
Echter, vaststaat dat eiser vervolgens afspraken heeft gemaakt met verweerder en aan het opruimen is geslagen. Uit de brief van verweerder d.d. 7 juni 2012 blijkt dat op 4 juni 2012 is geconstateerd dat de opslag van oud papier uit de keuken was verwijderd, waardoor deze weer begaanbaar was. De woon-, slaap- en sanitaire vertrekken zouden nog niet naar behoren functioneren. Volgens eiser heeft hij de woonkamer voor driekwart opgeruimd, hetgeen ook zichtbaar is op de door eiser ter zitting overgelegde foto’s d.d. 13 juni 2013 en wat ook niet door verweerder is betwist.
Van de situatie in februari is maar één foto beschikbaar en die ziet op een voorheen sanitaire ruimte en de schuur/aanbouw. Niet onderbouwd is of de door verweerder in februari 2012 beschreven situatie zich in september 2012, laat staan ten tijde van het primaire besluit, nog voordeed. Ten aanzien van de overige foto’s in het dossier en de ter zitting overgelegde foto’s kan door verweerder niet aangegeven worden wanneer deze zouden zijn gemaakt. Het kan variëren van mei 2012 tot en met mei 2013. Gelet op de brief van verweerder van 7 juni 2012 alsmede de verklaringen en foto’s van eiser blijkt niet van een situatie waarbij de woonkamer en keuken niet bereikbaar zouden zijn en als opslag worden gebruikt. Daarbij is van belang dat verweerder aan de last ten grondslag heeft gelegd dat slechts de (losse) oude kranten en tijdschriften volgens hem meebrengen dat de woning als opslag wordt gebruikt. Ter zitting heeft verweerder hierop toegelicht dat de in de woning aanwezige apparatuur, de oude inboedel van eisers moeder en het papier in dozen hieraan niet bijdragen. Verder is onduidelijk gebleven wat verweerder verstaat onder het begrip ‘woning’. Op vragen of de voorhal, de voorheen sanitaire ruimte, de bovenverdieping of schuur hiertoe behoren is hangende de procedure en ter zitting niet eenduidig en helder door verweerder geantwoord. Juist is door verweerder, anders dan normaal taalgebruik zou doen vermoeden, bijvoorbeeld de bovenverdieping ter zitting als in beginsel niet onder de last vallend genoemd.
Weliswaar staat vast dat eiser de woning in september 2012 en ook op 14 juni 2013 niet feitelijk bewoont, maar, door het gebrek aan (schriftelijke) onderbouwing, niet is aannemelijk geworden dat de woning in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt als opslag, in de zin van artikel 25, eerste lid en tweede lid onder d, van de planvoorschriften.
Ten aanzien van strijd met artikel 1a van de Wonw overweegt de rechtbank dat de brandweer, ondanks het eigen verzoek daartoe in genoemde brief van 23 februari 2012, niet gevraagd is de situatie opnieuw (en volledig) te beoordelen. Een schriftelijk onderbouwing van de situatie volgens de brandweer in september 2012 dan wel ten tijde van het primaire besluit ontbreekt dus. Daarbij heeft eiser het standpunt van de brandweer omtrent de vuurbelasting betwist. Volgens eiser is de woning en grote gedeeltes van het papier namelijk vochtig, is het papier gestapeld, wordt in de woning niet meer gekookt en is de elektriciteit indien eiser niet aanwezig is afgesloten. Verweerder heeft deze stellingen van eiser niet weerlegd noch de brandweer dit laten onderzoeken.
Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er sprake is van strijd met artikel 1a van de Wonw dan wel sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daarom heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Omdat een deugdelijke motivering dus ontbreekt, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. De beroepsgrond slaagt.
Ter zitting is gebleken dat verweerder geen onderbouwing meer kan geven van de situatie van de woning in september 2012 of ten tijde van het primaire besluit. Dit brengt mee dat de rechtbank verweerder niet in de gelegenheid stelt het gebrek te herstellen. De conclusie is dat verweerder niet bevoegd was eiser onder de aanzegging van bestuursdwang te gelasten de stapels oude kranten en tijdschriften uit de woning te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
11.
De overige beroepsgronden van eiser hoeven niet te worden besproken, omdat de bovenstaande beroepsgronden slagen en eiser niet meer kan bereiken dan hiermee al is bereikt.
12.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,- voor het beroep vergoedt.
13.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
De voorlopige voorziening
14.
Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Vanwege de uitkomst in beroep ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,- voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
In de procedure met zaaknummer 13/2734
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 2 januari 2013, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,-, te betalen aan eiser.
In de procedure met zaaknummer 13/2735
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Altenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.