ECLI:NL:RBMNE:2013:3333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
2184581
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning in het kader van Laatste Kansbeleid wegens overlast

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vereniging R.K. woningbouwvereniging Zeist (RKW) en een gedaagde huurder. De gedaagde, die sinds 20 augustus 2009 een woning huurde van Stichting De Seyster Veste, was eerder veroordeeld tot ontruiming van een andere woning vanwege ernstige overlast. In het kader van het Laatste Kansbeleid had hij een nieuwe huurovereenkomst met RKW gesloten, waarin het hem was verboden om samen te wonen met een bepaalde persoon, [A]. RKW vorderde ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand, omdat de gedaagde in strijd met de huurovereenkomst samenwoonde met [A] en huurachterstand had opgebouwd.

De procedure begon met een dagvaarding en verschillende producties van beide partijen. RKW stelde dat de gedaagde niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, terwijl de gedaagde betwistte dat hij samenwoonde met [A]. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de gedaagde samenwoonde met [A] en dat dit leidde tot overlast voor omwonenden. De rechter benadrukte dat de gedaagde, gezien zijn eerdere veroordeling en de voorwaarden van de huurovereenkomst, zich bijzonder moest inspannen om overlast te voorkomen.

De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was. De rechter bepaalde dat de gedaagde de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen en dat hij de huurachterstand moest betalen. De kosten van de procedure werden aan de gedaagde opgelegd. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van het Laatste Kansbeleid, waarbij de rechter de noodzaak van strikte handhaving van huurovereenkomsten onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zittinghoudende te Utrecht
zaaknummer: 2184581 UV EXPL 13-308 MT(4253)
Vonnis van 14 augustus 2013
inzake
de vereniging
R.K. woningbouwvereniging Zeist,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen RKW,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M.A. Vermin,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. Vleugel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 van 23 juli 2013
  • de brief met producties 7 tot en met 11 van RKW van 29 juli 2013
  • de brief met productie 12 van RKW van 29 juli 2013
  • de brief met producties 1 tot en met 8 van [gedaagde] van 29 juli 2013
  • de mondelinge behandeling van 31 juli 2013
  • de pleitnota van RKW
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurde met ingang van 20 augustus 2009 van Stichting De Seyster Veste de woning aan de [adres 1]te Zeist.
2.2.
Bij vonnis van 30 november 2011 heeft de kantonrechter in de rechtbank Utrecht in kort geding [gedaagde] veroordeeld om de woning aan de [adres 1]te Zeist met al wie en al wat zich daarin vanwege hem bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dat vonnis te ontruimen overwegende dat sprake is van ernstige en structurele overlast veroorzaakt door [gedaagde], althans door[A] (verder: [A]) die op dat moment bij hem inwoont.
2.3.
[gedaagde] heeft op 16 januari 2012 een verzoek om toepassing van het Laatste Kansbeleid ingediend bij de gemeente Zeist. In het door hem ingevulde aanvraagformulier heeft [gedaagde] onder meer vermeld dat de aanvraag mede wordt gedaan door [A].
2.4.
RKW is in het kader van het Laatste Kansbeleid met [gedaagde] een huurovereenkomst aangegaan. Op grond daarvan huurt [gedaagde] met ingang van 4 oktober 2012 van RKW de woning aan de [adres 2] te Zeist tegen een huurprijs van laatstelijk € 623,00 per maand. Partijen zijn bij het aangaan van die huurovereenkomst aanvullende voorwaarden overeengekomen. Het betreft voor zover thans van belang:
“(…)
- In het kader van het laatste kansbeleid krijgt de huurder de nieuwe woning aangeboden, bij het huurcontract zijn aanvullende bepalingen van toepassing.
- Dit betekent dat:
o inwoning van mevrouw [A] en/of haar kinderen en/of anderen
nietis toegestaan (…)”
2.5.
Daarnaast is in artikel 6.3 van het toepasselijke huurreglement bepaald dat de huurder het gehuurde dient te gebruiken als goed huurder en is in artikel 6.6. bepaald dat de huurder ervoor dient te zorgen dat hij geen overlast veroorzaakt of overlast wordt veroorzaakt door huisgenoten of derden die zich met zijn toestemming in het gehuurde bevinden voor omwonenden.
2.6.
In mei 2013 heeft RKW klachten ontvangen van een omwonende over overlast afkomstig uit de woning van [gedaagde].
2.7.
In diezelfde periode heeft RKW van de afdeling Handhaving van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (verder: de Sociale Dienst) bericht ontvangen dat zij onderzoek doet naar bijstandsfraude door [gedaagde] nu het vermoeden bestaat dat hij samenwoont terwijl hij bij de Sociale Dienst heeft aangegeven alleen te wonen en hij ook een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ontvangt.
2.8.
Op 27 mei 2013 heeft RKW een controlebezoek gebracht aan de woning van [gedaagde], waarbij een donkere vrouw in de woning wordt gesignaleerd. Een onwonende heeft daarbij verteld dat [gedaagde] samenwoont met een buitenlandse vrouw.
2.9.
Op 28 mei 2013 is RKW wederom bij de woning geweest. De medewerker van RKW heeft toen aangebeld, maar de deur werd niet opengedaan.
2.10.
Op 4 juni 2013 is C. [B] (verder: [B]) van RKW om 7.00 uur ’s ochtends samen met drie medewerkers van de Sociale Dienst naar de woning van [gedaagde] gegaan. Zij hebben daar toen herhaaldelijk aangebeld en aangeklopt maar de deur werd niet opengedaan. Op dat moment was [gedaagde] in de woning aanwezig.
2.11.
[B] heeft die ochtend ook diverse malen getracht telefonisch met [gedaagde] in contact te komen. Hij heeft ook een voicemail bericht ingesproken met het verzoek aan [gedaagde] om hem terug te bellen.
2.12.
Later die dag, rond 12.30 uur, is [gedaagde] op het kantoor van RKW verschenen. Rond 13.00 uur heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde], [B] en[C] (verder: [C]) van RKW. In dat gesprek heeft [gedaagde] verklaard dat hij die ochtend samen met [A] in de woning was en dat hij bang was om de deur te openen. Ook heeft hij in dat gesprek erkend dat hij sinds een paar maanden samenwoonde met [A].
2.13.
Aan het eind van het gesprek heeft [B] laten weten dat hij de samenwoning direct aan de Sociale Dienst zal melden. Hij heeft toen met [gedaagde] afgesproken dat de medewerkers van de Sociale Dienst naar het kantoor van RKW zouden komen. [gedaagde] heeft op hen gewacht. Toen de medewerkers van de Sociale Dienst op het kantoor van RKW zijn gearriveerd is hij met hen in gesprek gegaan. In dat gesprek heeft hij een verklaring getekend waarin hij heeft verklaard dat hij samenwoont met [A].
2.14.
[gedaagde] heeft een achterstand in de huurpenningen laten ontstaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
RKW vordert - kort gezegd - veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt RKW dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen door samen te wonen met [A] en de huurtermijnen vanaf mei 2013 niet te voldoen.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van dit geschil, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft betwist dat hij samenwoont met [A]. Hij heeft daarbij aangevoerd dat [A] wel regelmatig bij hem is maar dat zij niet bij hem woont. Ook heeft hij aangevoerd dat hij de schriftelijke verklaring tijdens het gesprek met de Sociale Dienst onder dwang heeft getekend.
4.2.
Dat [A] bij [gedaagde] inwoont heeft RKW onderbouwd door schriftelijke verklaringen over te leggen van omwonenden. Eén bewoner (nr. 42) verklaart dat zij en haar gezin een keer overlast hebben ervaren van een persoon die vaker bij [gedaagde] is en dat die persoon in de nacht dronken bij hen heeft aangebeld. Een andere bewoner (nr. 52) verklaart dat hij van [gedaagde] geen overlast ervaart, maar wel verklaart deze bewoner betreffende overlast van een donkere dame rond 4 uur in de nacht, dat dit drie keer is voorgekomen een paar maanden geleden. Beide bewoners verklaren dat zij niet weten of die dame bij [gedaagde] woont of hoort. Ook heeft RKW een ingevuld overlast formulier overgelegd waarin door een bewoner (nr. 44) wordt aangegeven dat de mevrouw die woont bij [gedaagde] het hele portiek een aantal keren dronken heeft wakker gebeld. Verder heeft RKW een schriftelijke verklaring overgelegd van [B], die tevens ter zitting aanwezig was, waarin hij verklaart dat hij door een weer andere bewoner (nr. 46) dan hiervoor genoemd twee maal een melding heeft ontvangen: begin mei 2013 en op 13 mei 2013, van overlast van de bij [gedaagde] inwonende vrouw (onder invloed van drank en hard schreeuwen). Daarnaast verklaart [B] dat hij op 27 mei 2013 langs de woning van [gedaagde] is gegaan en daar een donkere dame heeft gezien. Hij heeft daarnaast omtrent de gang van zaken op 4 juni 2013 verklaard.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in beginsel voor een huurder met wie bijkomende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot overlast in het kader van het laatste kansbeleid naar aanleiding van een eerdere ontruiming een strengere maatstaf ten aanzien van hetgeen van hem als goed huurder mag worden verwacht, heeft te gelden. In het verleden is de samenwoning van [gedaagde] met [A] en de overlast die daaruit is voortgevloeid aanleiding geweest voor de ontruiming van de woning aan de Thorbeckelaan in Zeist. Tegen die achtergrond is, zo heeft RKW verklaard, is de voorwaarde in de huurovereenkomst opgenomen dat [A] in de nieuwe woning niet bij hem mocht inwonen. Zoals [gedaagde] ook heeft gesteld brengt die voorwaarde niet mee dat hij geen enkel contact met [A] zou mogen hebben, maar het doel van de voorwaarde brengt mee dat van [gedaagde] mag worden verwacht dat hij zich bijzonder zou inspannen om de eerder voorgevallen overlast gerelateerd aan de samenwoning met [A] te vermijden in de toekomst.
Op grond van de verklaringen van de omwonenden en de eigen verklaring van [gedaagde] ter zitting staat vast dat het is voorgekomen dat [A] een keer midden in de nacht bij alle bewoners van de gezamenlijke portiek heeft aangebeld omdat zij haar sleutel was vergeten waardoor die bewoners, waaronder een gezin met een jonge baby, wakker zijn geschrikt. Uit de drie hiervoor vermelde bewonersverklaringen, die inhoudelijk niet zijn betwist, is voldoende aannemelijk dat het voorgaande meerdere keren is voorgekomen. Uit het feit dat [gedaagde], zo heeft hij zelf verklaard, een sleutel ter beschikking heeft gesteld aan [A] en door toe te laten dat zij zichzelf ook ’s nachts in de woning van [gedaagde] (tracht) binnen te laten hetgeen tot overlast heeft geleid in de hiervoor genoemde gevallen concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van doel en strekking van de aanvullend overeengekomen verplichtingen en zich ook onvoldoende heeft ingespannen om de in het verleden voorgekomen overlast te voorkomen, terwijl hem voldoende duidelijk heeft moeten zijn uit het vonnis van 30 november 2011 en de huurovereenkomst en alle bijbehorende bepalingen dat inwoning van [A] (met overlast als gevolg) onacceptabel voor RKW zijn en voor haar reden zou opleveren te streven naar beëindiging van de huurovereenkomst. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst [gedaagde] diverse keren aan de balie van RKW is geweest met de vraag of [A] bij hem mocht inwonen, waarop door RKW steeds is aangegeven dat dat voor haar gelet op de overlast in het verleden onbespreekbaar was.
4.4.
[gedaagde] heeft een achttal door hem geschreven en door omwonenden ondertekende brieven overgelegd met de volgende tekst:
“BESTE BUREN ER WORDT AANGEGEVEN DAT IK LAWAAY MAAK EN SAMENWOONT IK WOON HIER HEEL RUSTIG ALLEEN ZONDER LAWAAY”
maar die leggen onvoldoende gewicht in de schaal om de uit eigen waarneming door omwonenden zelf opgestelde berichten die door RKW zijn overgelegd en die specifieker van aard zijn en zich richten op niet alleen de samenwoning met maar ook de gedragingen door [A], onderuit te halen.
4.5.
Het verweer dat [gedaagde] de schriftelijke verklaring in het gesprek met de Sociale Dienst onder dwang heeft ondertekend is verder onvoldoende onderbouwd, maar is ook niet doorslaggevend gelet op de overige stukken in het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Naast de verklaringen van de bewoners ter onderbouwing van de inwoning van [A] heeft RKW gesteld, hetgeen wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van [B] en zijn verklaring en de verklaring van [C] ter zitting, dat [gedaagde] in het gesprek op 4 juni 2013 met [B] en [C] dat - zo heeft [gedaagde] erkend - buiten aanwezigheid van de medewerkers van de Sociale Dienst heeft plaatsgevonden, mondeling heeft verklaard dat hij al maanden met [A] samenwoont. Ook heeft RKW gewezen op bijkomende feiten als de betaling van de huur door [gedaagde] van een rekening die staat op naam van [gedaagde] en/of [A] en formulieren ingevuld door [gedaagde] mede namens [A] en als ‘Familie [gedaagde]’.
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog betoogd dat hij het onacceptabel vindt dat RKW en de Sociale Dienst [gedaagde] op deze wijze tegelijkertijd aanvallen, met als gevolg dat [gedaagde] zowel zijn woning als zijn uitkering zal verliezen. Gebleken is dat RKW en de Sociale Dienst enkel informatie hebben uitgewisseld alsmede dat RKW een gesprek tussen [gedaagde] en de Sociale Dienst heeft gefaciliteerd. Dat iets aan deze handelswijze ongeoorloofd zou zijn is onvoldoende onderbouwd. Het feit dat in dit geval de samenwoning met [A] gevolgen heeft voor zowel de uitkering van [gedaagde] als voor de huurovereenkomst is verder niet aan RKW tegen te werpen die zich met recht op de verplichtingen op grond van de huurovereenkomst beroept.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat niet alleen voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst en de aanvullende voorwaarden tegen de achtergrond van het laatste kansbeleid, maar dat die tekortkoming gelet op het speciale karakter van het laatste kansbeleid ook niet als een geringe tekortkoming die de ontbinding in een te voeren bodemprocedure niet zou rechtvaardigen, kan worden gekwalificeerd.
4.8.
[gedaagde] heeft ook nog betoogd dat nu de feiten in dit kort geding nog niet voldoende duidelijk zijn en een spoedeisend belang bij toewijzing van de ontruiming in kort geding ontbreekt, de vordering moet worden afgewezen. Door RKW is gesteld dat cruciaal voor het slagen en voortbestaan van dit Laatste Kansbeleid is dat RKW consequent, vlot en streng optreedt in gevallen waarin een huurder tekort schiet in zijn verplichtingen. Het spoedeisend belang wordt voldoende ondersteund door de stellingen van RKW omtrent de bedoeling en de achtergrond van het laatste kansbeleid. In dit geval is verder geen sprake van de situatie dat de feiten nog dermate onduidelijk zijn dat in kort geding nog geen (voorlopig) oordeel mogelijk zou zijn, zodat de voorziening niet om die reden geweigerd kan worden.
4.9.
Aldus is toewijzing van de vordering in een te voeren bodemprocedure in hoge mate aannemelijk en zijn aan de zijde van RKW voldoende feiten en omstandigheden gesteld dat die maken dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.10.
In beginsel kan de ontstane huurachterstand van drie maanden op zichzelf ook grond opleveren voor de gevorderde ontruiming. In dit geval kunnen de gestelde tekortkomingen echter niet geheel los van elkaar worden gezien nu de gestelde samenwoning met [A] eveneens de aanleiding is voor zijn terugval in inkomen, nu [gedaagde] op die grond is gekort op zijn uitkering. Nu op grond van het voorgaande de voorziening reeds kan worden toegewezen kan de huurachterstand als grond voor de ontruiming verder onbesproken blijven. De gevorderde ontruiming zal op grond van al het voorgaande worden toegewezen met dien verstande dat de ontruimingstermijn wordt bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.11.
De gevorderde huurachterstand is door [gedaagde] niet weersproken en zal worden toegewezen. Ook de wettelijke rente daarover is niet weersproken en zal worden toegewezen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RKW worden begroot als volgt, met dien verstande dat de informatiekosten worden beperkt tot € 1,97 inclusief BTW, nu de vordering op dit punt niet in overeenstemming is met de landelijk gehanteerde tarieven (vgl. de aanbeveling “Vergoeding kosten uittreksel GBA en KVK” op www.rechtspraak.nl):
  • dagvaarding € 94,79
  • griffierecht € 448,00
  • salaris gemachtigde €
Totaal € 942,79

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de onroerende zaak aan de [adres 2] te Zeist met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van RKW te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de eisende partij:
ter zake van achterstallige huur tot en met juli 2013 met de wettelijke rente daarover tot de dag van voldoening;
voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 1 augustus 2013 en de daadwerkelijke ontruiming;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eisende partij, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 942,79, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.