Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2013 in de zaak tussen
[eiser], te[woonplaats], eiser
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster
Procesverloop
Overwegingen
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor
1 januari 2013.
Verder heeft verweerster zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voor de stelling van eiser, dat sprake was van dwang, geen steunbewijs voorhanden is en dat dit ook niet uit eisers getuigenverklaring zelf volgt. In die getuigenverklaring heeft eiser tevens verklaard dat hij er wat mee kon verdienen. Het feit dat eiser een beperkte intelligentie en beperkte copingvaardigheden heeft, maakt volgens verweerster nog niet dat eiser geen inzicht kan hebben in de gevolgen van zijn gedrag en dat hij hiertegen geen weerstand kan bieden.
“Hij [R.] wilde wapens kopen en vond dat ik mee moest. (…) Ik ben onder druk gezet door zijn vriend [G.] van wie ik de achternaam niet weet. Hij zei iets nodig te hebben, maar ik wilde er niets mee te maken hebben. Ik ben toch meegegaan. (…) Hij [R.] heeft mij onder druk gezet de wapens te regelen. Ik was bang voor hem. Ik dacht dat hij mij iets zou aandoen. (…) Waarom ik toch ben meegegaan met hem? Ik wilde er niets mee te maken hebben. Ik zou er wat mee kunnen verdienen, zeiden [R.] en [G.] (…) Ik schrok dat hij het [het wapen] mij liet zien. Ik werd toen helemaal bang en ben meegegaan. (…) Ik heb iemand gebeld, een jongen die ik ken van een project in Marokko, [B.]. Aan hem heb ik het gevraagd, want hij kende mensen. Ik moest mee. Hij zei dat hij wapens kon regelen. Ik heb tegen hem verteld dat ik iemand kende die wapens zocht en zei dat ik er niets mee te maken had. Hij wist wel mensen. Via hem zijn we bij die andere mensen terechtgekomen. Hij was de eerste die ik belde. (…) We gingen naar Amsterdam en zijn daar een paar keer gestopt. We gingen naar die jongen die ik daar ken. (…) Een vriend van hem zou het regelen. (…) [B.] is niet ingestapt in de auto. We zijn naar zijn baas gegaan. (…). U vraagt me waarom ik op de ontmoetingsplek niet in de auto ben gebleven. Ik ben gewoon uitgestapt en ben op de achtergrond gebleven. Ik wilde gewoon weten wat er gebeurde. (…) Ik heb zelf niet met baas gesproken. Ik heb met niemand gesproken. [R.] heeft met hem gepraat. (…) Ik hoorde van [R.] dat hij de wapens niet wilde (…) Er ontstond een worsteling en ik hoorde een schot. Ik heb niet gezien dat er geschoten werd. Vervolgens werd ik beroofd en ik moest geld afgeven. (…) Een jongeman kwam en schoot mij in mijn buik en ik viel op de grond. (…) [R.] had een pistool bij zich en dat vond ik dreigend. [G.] is een grote kerel en [R.] had een pistool, aldus voelde ik mij bedreigd. (…) Ik heb gezegd dat ik het niet wilde. Ze hadden een pistool en ik had niet zoveel keus. Ik kon wat verdienen. Ik wilde er niets mee te maken hebben. Ik voelde me bedreigd vanwege het pistool. Ik voelde me zowel door [R.] als [G.] bedreigd. [R.] had een pistool, maar [G.] zette mij ook onder druk. Hij belde mij en zei het mij. Toen kwam die vriend met het pistool. (…) Ze hadden een wapen en ik moest meegaan. Ze belden mij en zeiden het meerdere malen. Ze zeiden het niet op een nette toon.”
rechter-commissaris. Daarin heeft hij verklaard dat R. hem een wapen heeft getoond en dat hij door R. en G. is gebeld. Eiser heeft niet nader onderbouwd wat er aan de telefoon is gezegd, waardoor hij reden had zich bedreigd te voelen. Verweerster heeft het enkele tonen van een wapen door R. aan eiser onvoldoende mogen vinden om aan te nemen dat eiser bedreigd is, juist ook omdat het in dat gesprek ging over een wapendeal en het dus niet onaannemelijk is dat het wapen om een andere reden werd getoond. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het er niet toe doet of eiser bedreigd is, maar dat hij zich door het aanschouwen van het wapen bedreigd voelde en dat hij daarom als contactpersoon heeft gefungeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster het zich bedreigd voelen echter onvoldoende mogen achten om aan te nemen dat eiser ook daadwerkelijk is gedwongen als contactpersoon bij de wapendeal te fungeren. Verweerster heeft daarbij ter zitting ook terecht aangevoerd dat het standpunt van eiser, dat sprake was van dwang, niet valt te rijmen met de verklaring van eiser dat hij er wat mee kon verdienen. Overigens, als het aanschouwen van een wapen eiser heeft beangstigd, had het op zijn weg gelegen zich te wenden tot de politie of een advocaat met een verzoek om hulp. De beroepsgrond, dat eiser gedwongen bij de wapendeal betrokken was, slaagt niet.
Beslissing
W.A. van Osch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
deze uitspraak
te ondertekenen)