ECLI:NL:RBMNE:2013:3406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-329745 - HA ZA 12-1080
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling onder volmacht en onverschuldigde betaling in civiel recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres had haar administratie uitbesteed aan [B], die gemachtigd was om gefiatteerde facturen te betalen vanaf de bankrekening van eiseres. De kwestie draaide om de vraag of [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [C], die in aanwezigheid van [gedaagde] betalingen verrichtte, door eiseres was gevolmachtigd om deze betalingen te doen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een dergelijke volmacht, omdat hij niet op de hoogte was van de volmacht aan [B] en dacht dat de betalingen door [C] vanuit zijn eigen rekening werden gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de betaling door eiseres aan [gedaagde] onverschuldigd was, omdat er geen wil aanwezig was bij eiseres om de schuld van [C] aan [gedaagde] te voldoen. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 70.526,03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 augustus 2012. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan eiseres. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres in hun geheel toegewezen, met uitzondering van de meer of anders gevorderde zaken, die zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/329745 / HA ZA 12-1080
Vonnis van 5 juni 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. M.H.J. Langerak te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 november 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] B.V. (hierna: [A] handelde mede onder de naam [B] Financiële Administratie (hierna: [B]). [A] is op 12 februari 2013 failliet verklaard. De heer [C] (hierna: [C]) is statutair bestuurder van [A].
2.2.
[eiseres] had haar administratie uitbesteed aan [B], waarbij [eiseres] [B] had gemachtigd om door haar gefiatteerde facturen te betalen vanaf haar bankrekening. [B] beschikte hiervoor over de zogenoemde identifier en bankpas van de Rabobank, waar [eiseres] haar bankrekening aanhield.
2.3.
[gedaagde] liet al jaren zijn belastingaangiftes verzorgen door [B].
2.4.
Op 18 juni 2012 is door [gedaagde] een geldleningovereenkomst aangegaan met [C], die daarbij handelde in privé. Met deze geldleningovereenkomst leende [gedaagde] aan [C] een bedrag van € 75.000,-- voor de duur van een maand, derhalve tot 18 juli 2012. Op deze datum zou de lening geheel worden terugbetaald door [C] aan [gedaagde], vermeerderd met rente van 8% over het geleende bedrag per jaar.
2.5.
Op 18 juni 2012 heeft [gedaagde] ter uitvoering van de geldleningovereenkomst bij de bank, in aanwezigheid van [C] en onder diens aanwijzingen, € 75.000,-- vanaf zijn bankrekening laten overschrijven naar de bankrekening van E.P.L International B.V. (hierna: EPL) waarvan [C] & Parners statutair bestuurder en medeaandeelhouder was.
2.6.
Op 20 juli 2012 heeft [C] op het kantoor van [B] en in aanwezigheid van [gedaagde] in totaal een bedrag van € 70.526,03 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde], waarbij € 526,03 als rente over het geleende bedrag is berekend. Er is hierbij dertien keer een bedrag van € 5.000,-- betaald en eenmaal een bedrag van € 5.526,03.
2.7.
Op 20 juli 2012 heeft de Rabobank [eiseres] telefonisch laten weten dat meerdere opvallende transacties werden verricht vanaf de bankrekening van [eiseres], waaronder de betalingen aan [gedaagde] van de onder het voorgaande punt genoemde bedragen. Door de Rabobank is het verzoek gedaan aan [gedaagde] het gestorte bedrag terug te storten naar de bankrekening van [eiseres]. [gedaagde] heeft dit niet gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft – samengevat – de veroordeling gevorderd van [gedaagde] tot betaling van € 70.526,03, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd met als conclusie dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen, onder veroordeling in de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft gesteld dat bij haar niet de wil aanwezig was om [gedaagde] te betalen en dit is door [gedaagde] niet of althans onvoldoende betwist, zodat dit vaststaat.
4.2.
Op grond van artikel 3:35 BW kan [eiseres] echter geen beroep doen op het ontbreken van haar wil om [gedaagde] te betalen wanneer [gedaagde] de door [C] verrichte bancaire betaling onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht opvatten dat [eiseres] daarmee zou hebben kenbaar gemaakt dat zij de schuld van [C] aan [gedaagde] wilde voldoen. Omdat [eiseres] niet zelf de betaling heeft verricht, maar [C] voor haar en in aanwezigheid van [gedaagde], is hierbij tevens van belang of [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [C] door [eiseres] gevolmachtigd was om voor [eiseres] betalingen vanaf haar bankrekening te verrichten.
4.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat [C] hem bij het aangaan van de geldlening had verteld dat een klant van hem, een bouwbedrijf, met een klus bezig was maar niet verder kon omdat het project was stopgezet omdat er geen geld meer was. Het geleende bedrag was dan ook volgens [gedaagde] bedoeld voor dit bouwbedrijf, dat niet door [C] bij naam genoemd was. [gedaagde] heeft gesteld dat hij dacht dat [eiseres] dit bouwbedrijf was, toen hem op enig moment na ontvangst van het bankafschrift bleek dat het [eiseres] was die het bedrag van € 70.526,03 had teruggestort.
4.4.
Door [gedaagde] is echter ook verklaard dat hij ervan uitging dat hij het geleende bedrag had overgemaakt naar het bouwbedrijf met de naam EPL, zijnde de naam die hij op zijn bankafschrift zag staan nadat hij met [C] naar de bank was gegaan en [C] met gebruikmaking van de bankpas van [gedaagde] het bedrag had overgemaakt. Nu [gedaagde] kennelijk bij EPL al dacht dat dit het door [C] bedoelde bouwbedrijf was, is het niet aannemelijk dat hij dit op een later moment bij de terugbetaling van de lening ook bij [eiseres] dacht. In elk geval is dit onvoldoende om een gerechtvaardigd vertrouwen bij [gedaagde] aan te nemen dat [eiseres] bedoeld zou hebben de lening die hij was aangegaan met [C], terug te betalen.
4.5.
Daarbij geldt nog het volgende. Anders dan in de door [gedaagde] aangehaalde jurisprudentie gaat het in deze zaak niet op een betaling die uitsluitend via de bank heeft plaatsgevonden door een gevolmachtigde of werknemer van de betalende partij. In deze zaak was [gedaagde] aanwezig toen [C] de betaling via internet verrichtte op 20 juli 2012. [gedaagde] heeft bovendien verklaard dat hij niet wist dat [B] door [eiseres] gevolmachtigd was om voor haar betalingen te verrichten. Hij wist ook niet dat [B] en daarmee [C] over de identifier en bankpas van [eiseres] beschikte. [gedaagde] heeft verklaard dat hij dacht dat [C] op 20 juli 2012 op het kantoor van [B] vanaf zijn eigen rekening de overboekingen deed en dat de betaling in porties van steeds € 5.000,-- en eenmaal van € 5.526,03 verband hield met de wijze waarop [C] door het bouwbedrijf was terugbetaald. Er was dus sprake van een situatie waarbij [gedaagde] niet wist dat [C] voor [eiseres] betalingen kon verrichten en waarbij hij dacht dat [C] deze vanaf zijn eigen rekeningnummer betaalde. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een gerechtvaardigd vertrouwen aan de kant van [gedaagde] dat bij [eiseres] de wil aanwezig was om de schuld van [C] aan [gedaagde] te voldoen. Omdat dit gerechtvaardigd vertrouwen niet aanwezig wordt geacht, is de betaling door [eiseres] onverschuldigd verricht en dient [gedaagde] de van [eiseres] ontvangen bedragen van in totaal € 70.526,03, terug te betalen aan [eiseres].
4.6.
Door [eiseres] is gesteld dat [gedaagde] in elk geval sinds 14 augustus 2012 in verzuim verkeert ten aanzien van de verplichting om aan [eiseres] het onverschuldigd betaalde bedrag terug te betalen. Door [gedaagde] is dit niet of althans onvoldoende betwist, zodat vanaf deze datum rente verschuldigd is over het terug te betalen bedrag.
4.7.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 231,53 voor verschotten, € 575,00 voor griffierecht en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00), in totaal een bedrag van € 1.700,53.
4.8.
[eiseres] stelt buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en vordert de betaling daarvan. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De gevorderde wettelijke rente over buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu [eiseres] niet heeft gesteld vanaf welke datum de door haar gevorderde rente verschuldigd is, zal de rechtbank deze toewijzen vanaf de dag der dagvaarding.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding €  78,92
  • griffierecht 1.214,00 (€ 1.789,00 minus € 575,00)
  • salaris advocaat
Totaal €  3.080,92
4.10.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten als ook over de beslagkosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 70.526,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op
€ 1.700,53, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.480,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.080,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.