ECLI:NL:RBMNE:2013:3409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_2892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor particulier budgetbeheer en de gevolgen van late indiening van geschilpunten

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 juli 2013, staat de toekenning van bijzondere bijstand voor particulier budgetbeheer centraal. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de kosten van particulier budgetbeheer, maar deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de late indiening van nieuwe geschilpunten door eiseres, na een herstelpoging van verweerder, niet kan worden meegenomen in de beoordeling van het beroep. Dit heeft te maken met de goede procesorde en de mogelijkheid voor verweerder om adequaat verweer te voeren. De rechtbank stelt vast dat de gedingstukken onvoldoende concrete gegevens bevatten over de gemaakte kosten, waardoor verweerder benadeeld is in zijn verweer. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiseres niet strekt tot verlening van bijzondere bijstand voor alle kosten die voortvloeien uit de overeenkomst voor budgetbeheer, maar beperkt blijft tot het bedrag van € 372,- voor de intake. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.180,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/2892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de kosten van particulier budgetbeheer afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Bij tussenuitspraak van 12 maart 2013 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, het gebrek in de besluitvorming te herstellen.
Bij besluit van 19 maart 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken. Het bezwaar van eiseres is gegrond verklaard en het primaire besluit is herroepen. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres een bedrag van € 372,- aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer toegekend.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op dit nieuwe besluit van verweerder. Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 12 maart 2013. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in deze uitspraak heeft overwogen en beslist. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - bepaald dat bij het bestreden besluit I onvoldoende is gemotiveerd waarom de gemaakte kosten van particulier budgetbeheer niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Om het gebrek te herstellen, moest verweerder de volgende drie dingen doen:
1.
Hij moest nader motiveren waarom de kosten voor particulier budgetbeheer niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waarbij moet worden gekeken naar het moment waarop deze zijn gemaakt en waarbij moet worden ingegaan op dat wat eiseres daarover naar voren heeft gebracht.
2. Hij moest motiveren waarom deze kosten kunnen worden betaald uit de bijstandsnorm, de langdurigheidtoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.
Indien gewenst en voor zover nodig voor zijn standpunt moest verweerder onderbouwen waarom het gaat om kosten die een ieder, aangewezen op bijstand of niet, zal moeten maken en waarvoor hij of zij dus geld zal moeten reserveren.
3.
Verweerder heeft bij wijze van herstel van het genoemde gebrek een nieuw besluit genomen. De rechtbank acht het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I, onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang bezien met artikel 6:18 van de Awb, mede gericht tegen bestreden besluit II.
4.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I ingetrokken. Niet is gebleken van enig belang bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres gericht tegen bestreden besluit I. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I wordt daarom wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
5.
Het beroep richt dus zich vervolgens alleen nog tegen bestreden besluit II. Verweerder heeft bij dat besluit alsnog aan eiseres bijzondere bijstand toegekend voor particulier budgetbeheer ter hoogte van € 372,-.
6.
Eiseres heeft in haar schriftelijke reactie op verweerders herstelpoging gesteld dat de aanvraag is gedaan voor de voorziening "budgetbeheer". Er is weliswaar een bedrag van € 372, - genoemd als kosten van de zogeheten intake voor budgetbeheer, maar de aanvraag was omvangrijker dan dat. Uit de meegestuurde overeenkomst budgetbeheer blijkt dat de overeenkomst voor een periode van twaalf maanden is aangegaan. Hier zijn vanzelfsprekend meer kosten aan verbonden dan alleen de intake, aldus eiseres. Na de intake heeft zij twaalf maal € 86,- moeten betalen en ook hierop maakt zij aanspraak.
7.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op het aanvraagformulier om bijzondere bijstand een bedrag van € 372,- heeft ingevuld als kosten van budgetbeheer. In de toelichting op de aanvraag heeft zij er geen melding van gemaakt dat de aanvraag zich ook zou uitstrekken tot maandelijks te betalen bedragen voor budgetbeheer. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiseres wel een factuur overgelegd van 9 april 2012 ter voldoening van het bedrag van € 372,-. Weliswaar staat vermeld dat het hier om de kosten gaat voor een "intake budgetbeheer", maar meer informatie over de eventueel daarna te vergoeden kosten biedt deze factuur niet.
In de bijgevoegde overeenkomst budgetbeheer is onder punt 11 bepaald dat de budgetbeheerder een vergoeding in rekening
kanbrengen voor zijn werkzaamheden (cursivering: rechtbank). De vergoeding is afhankelijk van de gekozen vorm van budgetbeheer. De vastgestelde kosten voor het budgetbeheer en de eventuele kosten voor het aanhouden van de budgetbeheerrekening worden bij voorrang maandelijks ten laste van het saldo gebracht, zo vermeldt de overeenkomst.
Uit deze overeenkomst volgt niet zonder meer dat er maandelijks kosten in rekening zullen worden gebracht aan eiseres en ook de hoogte van deze eventuele kosten blijft ongewis. Eiseres heeft verder niet alleen bij haar aanvraag geen melding gemaakt van maandelijkse te vergoeden kosten voor budgetbeheer die verweerder in het kader van de Wwb voor zijn rekening zou moeten nemen, maar ook in bezwaar en in beroep en ter zitting heeft zij niet betoogd dat de aanvraag verder zou strekken dan alleen een toekenning van het bedrag van € 372,- voor de intake.
8.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet strekt tot verlening van bijzondere bijstand voor alle kosten die voortvloeien uit de overeenkomst budgetbeheer, maar beperkt blijft tot het genoemde bedrag voor de intake ter hoogte van € 372, -. Daar waar de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen dat eiseres heeft verzocht om de kosten die zijn verbonden aan de overeenkomst budgetbeheer, heeft zij gedoeld op de kosten die eiseres daarbij zelf heeft genoemd. Hieraan kan eiseres niet de conclusie verbinden dat de aanvraag ruimer moest worden opgevat en dat ook de rechtbank dat zou hebben onderkend. Binnen het bestek van de voorliggende aanvraag heeft de rechtbank op het beroep van eiseres, zoals zij die heeft ingediend, beslist.
9.
Onderdeel van de Nieuwe Zaaksbehandeling van de bestuursrechter is dat nieuw aangedragen geschilpunten tussen partijen, met name in overleg met die partijen, in het lopende beroep kunnen worden betrokken om tot een zo reëel mogelijke oplossing van het geschil te komen. In dit geval bestaat echter geen aanleiding om de aanspraak van eiseres op een hoger bedrag aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer dan waar zij om heeft verzocht alsnog bij de beoordeling van dit beroep te betrekken. De reden daarvoor is dat eiseres deze aanspraak in een te laat stadium onder de aandacht van de rechtbank en van verweerder heeft gebracht. Dit stuit op verschillende problemen.
Ten eerste bieden de gedingstukken onvoldoende concrete gegevens over de gemaakte (maandelijkse) kosten. Een duidelijk overzicht, anders dan de melding van kosten in de schriftelijke reactie, ontbreekt. Ten tweede is verweerder benadeeld in zijn mogelijkheid om verweer te voeren. Verweerder heeft immers geen kennis gehad van de exacte omvang van het gevraagde bedrag aan bijzondere bijstand ten tijde van bestreden besluit II. Dit klemt vooral, omdat verweerder bij het bestreden besluit II expliciet heeft overwogen dat de beslissing om over te gaan tot toekenning van de bijzondere bijstand ter hoogte van € 372,- mede is ingegeven door een kostenafweging en om eiseres niet langer te belasten met de beroepsprocedure. Verweerder heeft verder overwogen dat de beslissing om alsnog tot toekenning van bijzondere bijstand over te gaan niet betekent dat eventuele toekomstige aanvragen om bijzondere bijstand voor dezelfde of soortgelijke kosten ook gehonoreerd moeten en zullen worden. Het is goed denkbaar dat verweerder, als hij op de hoogte was geweest van de door eiseres nu bedoelde (hoogte van de) kosten, een ander standpunt zou hebben ingenomen bij de herstelpoging. Tot slot worden ook de procesvoortgang en de mogelijkheid voor de rechtbank om tot een goede beoordeling van het beroep te komen, belemmerd door de late inbreng van dit punt van geschil. De rechtbank is daarom van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet om dit pas na de herstelpoging van verweerder in het kader van de bestuurlijke lus opgekomen punt alsnog in het kader van de Nieuwe Zaaksbehandeling in dit beroep te betrekken.
10.
De resterende omvang van het geding gaat dan over bijzondere bijstand tot een bedrag van € 372,- en dat is toegekend. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II is dus ongegrond.
11.
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De reden hiervoor is dat verweerder naar aanleiding van het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit II een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres.
12.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1180,- (1 punt voor het indienen van het van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Omdat eiseres ook indien zij alleen tegen bestreden besluit II zou hebben geprocedeerd, griffierecht zou hebben moeten betalen, bestaat in de procedurele afloop over bestreden besluit I geen aanleiding verweerder op te dragen aan eiseres het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.180, -, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.