ECLI:NL:RBMNE:2013:3526

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_2570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de IVA-uitkering en de afwijzing van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de berekening van de IVA-uitkering van eiseres, die eerder een WIA-uitkering had aangevraagd. Eiseres, geboren op 10 augustus 1959, was werkzaam als schoonmaakster en had zich ziekgemeld na een val op het werk. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een eerder besluit van 25 september 2012 de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, maar heeft dit besluit later herroepen en eiseres recht gegeven op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 22 augustus 2012.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin de hoogte van de IVA-uitkering werd vastgesteld op € 517,72 bruto per maand. Tijdens de zitting op 19 augustus 2013 heeft eiseres betoogd dat het bestreden besluit onrechtmatig was, omdat verweerder geen maandelijkse berekening van de uitkering had verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering over de periode van 22 augustus 2012 tot 1 januari 2013 niet langer in geschil was, en dat de hoogte van de uitkering correct was vastgesteld door verweerder.

De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop verweerder tot zijn besluitvorming was gekomen niet onjuist of onzorgvuldig was. Eiseres had niet gereageerd op het voorgenomen besluit van 18 maart 2013, waarin de specificatie van de uitkering was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 22 augustus 2012 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 2 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 25 september 2012 herroepen en beslist dat eiseres met ingang van 22 augustus 2012 op grond van de Wet WIA recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren op 10 augustus 1959, was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster. Zij werkte in deze functie voor ongeveer 15 uur per week bij[X] B.V. en voor 20 uur per week bij [A] Noord-West Nederland, samen voor gemiddeld 33,73 uur per week. Op 3 september 2009 is eiseres gevallen op het werk, waarna zij zich heeft ziekgemeld met pijnklachten aan de rug, heup en het linkerbeen. Aan beide werkgevers is een loonsanctie opgelegd vanwege het verrichten van onvoldoende re-integratie inspanningen, welke uiteindelijk is bekort tot 22 augustus 2012. Eiseres heeft vervolgens bij verweerder verzocht om toekenning van een WIA-uitkering. Dit verzoek heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
2.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering van eiseres over de totale periode van 22 augustus 2012 tot 1 januari 2013 niet langer in geschil is. De in het beroepschrift van 13 mei 2013 opgeworpen gronden over de aftrek van de verdiensten van eiseres per 22 augustus 2012 behoeven dus geen bespreking meer. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat verweerder heeft nagelaten bij het bestreden besluit per maand een berekening van de hoogte van de uitkering van eiseres te maken met inachtneming van de juiste verdiensten. Pas bij besluit van 19 april 2013 heeft verweerder deze berekening gemaakt.
3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit de hoogte van de IVA-uitkering heeft bepaald op € 517,72 bruto per maand. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder op 19 april 2013 een beslissing heeft genomen waarin is gespecificeerd welk maandinkomen eiseres ontvangt voor de periode na 22 augustus 2012. Daarbij is bepaald dat eiseres voor de periode van 22 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 een bruto uitkering (zonder vakantiegeld) van € 481,68 per maand ontvangt. Vervolgens staat in het besluit voor verschillende tijdvakken vanaf 1 september 2012 tot 1 januari 2013 vermeld welke hoogte de uitkering per periode heeft. Per 1 januari 2013 bedraagt de uitkering per maand € 416,73 bruto.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2013. In deze lopende bezwaarprocedure heeft nog geen hoorzitting plaatsgevonden.
4.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Daartoe is van belang dat verweerder in het primaire besluit de aanvraag om een WIA-uitkering in eerste instantie heeft afgewezen. Zoals gemachtigde van verweerder ter zitting ook heeft toegelicht, is pas in bezwaar geconcludeerd dat eiseres recht heeft op een IVA-uitkering. Vaststaat dat verweerder bij brief van 18 maart 2013 een voorgenomen besluit naar (de gemachtigde van) eiseres heeft verzonden, waarbij een specificatie van de hoogte van de uitkering met ingang van 22 augustus 2012 is gevoegd. Hieruit volgt dat de maandelijkse betaling exclusief vakantiegeld € 517,72 bruto per maand bedraagt. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat (de gemachtigde van) eiseres op dit voorgenomen besluit niet heeft gereageerd. Vervolgens is op 2 april 2013 het bestreden besluit genomen. Naar aanleiding van het telefonisch contact dat op 18 april 2013 heeft plaatsgevonden met de voormalige werkgever [A] en met de dochter van eiseres heeft verweerder op 19 april 2013 de beslissing met een gewijzigde berekening naar eiseres verzonden.
De rechtbank acht de wijze waarop verweerder tot de hiervoor weergegeven besluitvorming is gekomen, niet onjuist of onzorgvuldig. Gelet op het ontbreken van een reactie van (de gemachtigde van) eiseres op de brief van 18 april 2013 en het daarbij toegezonden voorgenomen besluit valt het verweerder niet aan te rekenen dat de hoogte van de IVA-uitkering in het bestreden besluit is vastgesteld conform het voorgenomen besluit. Voorts maakt de omstandigheid dat eerst bij besluit van 19 april 2013 een berekening van de hoogte van de uitkering over de maanden na 22 augustus 2012 is verstrekt, niet dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden. Daartoe is van belang dat verweerder eerst na het nemen van het bestreden besluit middels het telefonisch contact met de dochter van eiseres en haar voormalig werkgever nadere informatie heeft verkregen over de inkomsten van eiseres.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.