Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
verder te noemen: [eiseres],
verder te noemen: [gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2],
verder te noemen: [gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met daarbij gevoegd de producties 1 tot en met 14,
- een herstelexploot,
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde sub 1].
2.De feiten
Dit heeft ertoe geleid dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] op 13 augustus 2012 twee overeenkomsten met elkaar hebben gesloten, namelijk:
- een koopovereenkomst, inhoudende dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] verkocht de
goodwill en roerende zaken die zich nog in het pand bevonden tegen een koopprijs van
€ 325.000,--, en
- een huurovereenkomst, inhoudende dat [gedaagde sub 1] het pand voor de duur van tien
jaar, ingaande op 1 augustus 2012 en lopende tot en met 31 juli 2022, aan [eiseres] zou
verhuren.
een financieringsaanvraag bij ING Bank N.V. (hierna: ING) ingediend ten grootte van
€ 450.000,--. Op dat moment bedroeg de door [gedaagde sub 1] gevraagde koopprijs namelijk nog € 450.000,--. Bij offerte van 10 augustus 2012 heeft ING te kennen gegeven dat zij bereid was deze financiering te verlenen onder, onder meer, de voorwaarde dat door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] een achtergestelde lening van € 125.000,-- zou worden verstrekt. [eiseres] heeft deze offerte op 13 augustus 2012 voor akkoord ondertekend.
en [gedaagde sub 1] hebben na het verkrijgen van deze financiering nog dooronderhandeld over de koopprijs. Dit heeft ertoe geleid dat de koopprijs is verlaagd tot
€ 325.000,--. [eiseres] heeft naar aanleiding van deze verlaging van de koopprijs geen nieuwe financieringsaanvraag bij ING ingediend, omdat dit voor haar tot vertraging zou leiden. In plaats daarvan heeft zij [gedaagde sub 1] verzocht om aan haar, zoals door ING in het kader van het verlenen van de financiering van € 450.000,-- was verlangd, een achtergestelde lening te verstrekken van € 125.000,--. [gedaagde sub 1] heeft dit verzoek ingewilligd en op 13 augustus 2012 aan [eiseres] een achtergestelde lening verstrekt van € 125.000,--. Bij onderhandse akte van 28 september 2012 heeft [gedaagde sub 1] deze lening weer kwijtgescholden.
(Overheids)voorschriften en vergunningen5.1 Zowel bij als na het aangaan van de huurovereenkomst is verhuurder verantwoordelijk voor het verkrijgen en behouden van de vereiste ontheffingen en vergunningen die benodigd zijn voor het gebruik van het gehuurde als bedrijfsruimte als genoemd in 1.1 huurovereenkomst, ongeacht de door huurder aan het gehuurde te geven of gegeven bestemming. (…)
5.2 Zowel bij als na het aangaan van de huurovereenkomst is huurder verantwoordelijk voor het verkrijgen en behouden van alle overige vereiste, niet onder 5.1 vallende, ontheffingen en vergunningen, waaronder gebruiksvergunningen, die benodigd zijn van het bedrijf dat door huurder in het gehuurde wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend, dan wel in verband met de daaraan gegeven of te geven bestemming benodigd zijn.
2.6. Na de totstandkoming van de koop- en huurovereenkomst heeft [eiseres] het pand verbouwd en het restaurant naar haar wensen ingericht.
- medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke
leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging,
2.10. Bij brief en e-mail van 28 januari 2013 heeft de advocaat van [eiseres] aan
[gedaagde sub 1] meegedeeld dat [eiseres] de huurovereenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk vernietigt.
exploitatievergunning en drank- en horecavergunning te weigeren, omdat volgens hem
– kort gezegd – sprake is van de weigeringsgrond zoals omschreven in artikel 3, lid 1, aanhef en onder a van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet bibob). Er zou volgens hem sprake zijn van een ernstige mate van gevaar dat de door [eiseres] aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. De burgemeester voert daartoe – kort gezegd en onder meer – aan
dat [gedaagde sub 2] door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, omdat hij zich – zakelijk weergegeven – schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, het medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie en dat de [gedaagde sub 1] is aan te merken als financier van [eiseres], omdat door de [gedaagde sub 1] aan [eiseres] een achtergestelde lening is verstrekt van € 125.000,--.
is vervolgens te kennen gegeven dat zij binnen 4 weken na dagtekening van deze brief haar zienswijze kan geven op het voornemen van de burgemeester.
[gedaagde sub 1] bericht dat [eiseres] ook de koopovereenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk vernietigt, dit onder de voorwaarde dat de vergunningen niet door de gemeente worden verleend.
In deze brief wordt verder opgemerkt dat deze voorwaarde ook geldt ten aanzien van de ingeroepen vernietiging van de huurovereenkomst.
[gedaagde sub 2] heeft de bestuursrechter van deze rechtbank echter ook nog verzocht om rechtstreeks beroep te mogen instellen tegen de in 2.16 genoemde beschikking van de burgemeester van de gemeente Laren. Op dit verzoek is nog niet beslist.
- voor recht wordt verklaard dat de huurovereenkomst en de koopovereenkomst
buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans dat deze overeenkomsten bij vonnis worden
vernietigd dan wel (met terugwerkende kracht) worden ontbonden,
- [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 78.650,-- zijnde de door
[eiseres] betaalde huurpenningen,
- [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 325.000,--, zijnde de door
[eiseres] betaalde koopsom,
- [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 370.197,67 exclusief BTW, zijnde
de door [eiseres] verrichte investeringen,
- [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat.
3. Het geschil
- een voorschot van € 510.000,-- te vermeerderen met de BTW over
€ 185.000,--, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag,
- de proceskosten.
€ 510.000,-- toewijsbaar is, omdat het volgens haar in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter haar vordering tot terugbetaling van de koopsom ad € 325.000,-- en tot vergoeding van de door haar gedane investeringen van in totaal € 370.197,67 exclusief BTW zal toewijzen. In het kader van dit kort geding heeft [eiseres] haar vordering tot vergoeding van de gedane investeringen beperkt tot een bedrag van € 185.000,-- exclusief BTW.
4.De beoordeling
€ 325.000,-- aan haar moet terugbetalen, omdat de koopovereenkomst rechtsgeldig door haar is vernietigd, althans omdat deze koopovereenkomst door de bodemrechter zal worden vernietigd dan wel zal worden ontbonden. De koopovereenkomst dient volgens [eiseres] te worden vernietigd wegens bedrog en/of dwaling. De koopovereenkomst dient volgens [eiseres] te worden ontbonden op grond van non-conformiteit en/of een tekortkoming van [gedaagde sub 1] en/of onvoorzienbare omstandigheden in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Verder is [eiseres] nog van mening dat de koopsom in de vorm van schadevergoeding aan haar moet worden terugbetaald, omdat er volgens haar sprake is van een door
[gedaagde sub 1] gepleegde onrechtmatige daad.
[eiseres] voert verder aan dat [gedaagde sub 1] de door haar gedane investeringen moet terugbetalen uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad.
De door [eiseres] benodigde exploitatievergunning en horeca- en drankvergunning zijn door toedoen van [gedaagde sub 2] niet verleend. Deze vergunningen zijn immers niet verleend vanwege het strafrechtelijk verleden van [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wisten, althans hadden behoren te weten dat de vergunningen om die reden zouden worden geweigerd. Zij hadden [eiseres] daarom voorafgaand aan het sluiten van de koop- en huurovereenkomst moeten inlichten dat het – gelet op het strafrechtelijk verleden van [gedaagde sub 2], dan wel de strafrechtelijke procedure die tegen hem liep – onzeker was of [eiseres] wel de door haar benodigde exploitatievergunning en drank- en horecavergunning zou krijgen. [eiseres] kan vanwege de weigering van deze vergunningen geen restaurant exploiteren in het door haar van [gedaagde sub 1] gehuurde pand. Ook heeft zij hierdoor niets aan de goodwill en de roerende zaken die van
heeft gekocht. Zelfs indien de hiervoor genoemde vergunningen alsnog zouden worden verleend, zal het voor [eiseres] onmogelijk zijn om de negatieve associatie die het publiek heeft te herstellen.
11 juni 2013 de door [eiseres] benodigde exploitatievergunning en horeca- en drankvergunning heeft afgewezen vanwege – kort gezegd – door [gedaagde sub 2] gepleegde
strafbare feiten. Tegen deze beschikking staat echter bezwaar en beroep open.
is tegen deze beschikking ook in bezwaar gekomen. Bovendien heeft hij de bestuursrechter van deze rechtbank verzocht om rechtstreeks beroep te mogen instellen tegen deze beschikking.
De vergunningen zijn door de burgemeester van de gemeente Laren geweigerd vanwege strafbare feiten gepleegd door [gedaagde sub 2]. Het is echter nog maar de vraag of – zoals [gedaagde sub 2] ook aanvoert – aan alle in artikel 3 van de Wet Bibob neergelegde voorwaarden is voldaan. Zo is het, onder andere, de vraag of is voldaan aan de voorwaarde dat [eiseres] in relatie staat tot de door [gedaagde sub 2] gepleegde strafbare feiten en in dit verband of [gedaagde sub 2] aan [eiseres] vermogen heeft verschaft of in een zakelijk samenwerkingsverband tot [eiseres] staat. De burgemeester van de gemeente Laren gaat er in zijn beschikking van 11 juni 2013 vanuit dat [gedaagde sub 1] in de persoon van [gedaagde sub 2] € 125.000,-- aan [eiseres] heeft geschonken. De voorzieningenrechter kan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] volgen in hun stelling dat dit in de gegeven omstandigheden discutabel is. Partijen zijn het erover eens dat de koopprijs € 325.000,-- bedroeg en dat [gedaagde sub 1] op verzoek van [eiseres] aan [eiseres] een achtergestelde lening van € 125.000,-- heeft verstrekt, omdat de ING dit in het kader van de door [eiseres] ingediende financieringsaanvraag ter grootte van € 450.000,-- als vereiste had gesteld, en [eiseres] toen partijen overeenstemming hadden bereikt over een lagere koopsom ter grootte van € 325.000,-- geen nieuwe financieringsaanvraag wilde indienen, aangezien dit voor haar tot vertraging zou leiden. Deze door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] verstrekte achtergestelde lening is echter weer door [gedaagde sub 1] kwijtgescholden. Het is gelet op het voorgaande dan ook de vraag of het bedrag van € 125.000,-- – zoals de burgemeester van de gemeente Laren veronderstelt – in het vermogen van [eiseres] is gekomen.
De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet.
Partijen dienen zich tegenover elkaar te gedragen met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Deze maatstaven van redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat het, gelet op wat hiervoor in 4.4.2 is overwogen, van [eiseres] had mogen verwacht dat zij – evenals [gedaagde sub 2] heeft gedaan – de beschikking van 11 juni 2013 zou aanvechten. Zij had daartoe in ieder geval een voorlopige voorzieningenprocedure bij de bestuursrechter aanhangig kunnen maken. De beschikking was dan getoetst door een onafhankelijke rechter en er was dan in ieder geval een voorlopig oordeel geweest over de vraag of de beschikking van 11 juni 2013 in stand zou kunnen blijven of niet. Op dit moment is dat nog onzeker, omdat de bestuursrechter zich daarover nog niet heeft uitgelaten.
408,00