In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V., en de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1]. De eiseressen vorderen dat de gedaagden worden verboden om concurrerende activiteiten te ontplooien die schadelijk zijn voor de gezamenlijke onderneming, [eiseres sub 2]. De achtergrond van het geschil ligt in de oprichting van [eiseres sub 2], die zich richt op de in- en verkoop van luminescerende producten. De gedaagden, waaronder een voormalig bestuurder, hebben zich na onenigheid over de bedrijfsvoering en financiën uitgeschreven als bestuurder en zijn een concurrerende onderneming gestart.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden zich onrechtmatig hebben gedragen door concurrerende activiteiten te ontplooien, ondanks dat zij geen formele bestuurder meer waren. De rechter oordeelt dat de gedaagden, als aandeelhouders en voormalig bestuurders, zich moeten onthouden van onrechtmatige gedragingen jegens de vennootschap en de andere aandeelhouders. De vorderingen van de eiseressen worden grotendeels toegewezen, waarbij de gedaagden worden verplicht om alle concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden voor een periode van één jaar. Tevens worden dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden zich niet aan deze verplichtingen houden.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en aandeelhouders in een joint venture en de gevolgen van onrechtmatig concurreren. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiseressen toegewezen aan de gedaagden, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.