ECLI:NL:RBMNE:2013:4750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
C-16-349166 - KG ZA 13-563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dwangsommen en ordemaatregelen na geschorste ontruiming van een supermarkt

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en een onderhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst tussen [eiser] en de rechtsvoorganger van [gedaagde], Super de Boer, was ontbonden. De ontruiming van het gehuurde pand, waarin [gedaagde] een supermarkt exploiteerde, was aanvankelijk gepland voor 11 juli 2013, maar werd geschorst vanwege verstoring van de openbare orde. [gedaagde] had eerder in kort geding gevorderd dat de ontruiming zou worden gestaakt, maar deze vordering was afgewezen.

Na de schorsing van de ontruiming heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling van dwangsommen en het treffen van extra ordemaatregelen. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat zij bereid was om vrijwillig te ontruimen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze toezegging. De rechter concludeerde dat [eiser] terecht vreesde dat [gedaagde] niet vrijwillig zou ontruimen en dat bij een nieuwe gedwongen ontruiming de openbare orde wederom niet gegarandeerd kon worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [eiser] tot het opleggen van een dwangsom gegrond was, maar matigde het gevorderde bedrag. De gevorderde ordemaatregelen werden afgewezen, omdat de rechter van mening was dat [gedaagde] zelf verantwoordelijk was voor de uitvoering van de ontruiming. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat [gedaagde] direct aan de veroordeling moest voldoen, ondanks dat er mogelijk nog hoger beroep zou komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/349166 / KG ZA 13-563
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S. van der Kamp te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Kan te Haarlem.
Partijen zullen hierna[eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met zes producties van 23 juli 2013,
  • de vijf aanvullende producties van [eiser],
  • de productie van[gedaagde],
  • de akte aanvulling eis,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 26 juli 2013,
  • de pleitnotities van [eiser],
  • de pleitnotities van[gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar en verhuurder van de bedrijfsruimte aan de[adres] te Utrecht, hierna ‘het gehuurde’.
2.2.
[eiser] heeft het gehuurde verhuurd aan (een rechtsvoorgangster van) Super de Boer Winkels B.V., hierna ‘Super de Boer’ (waaronder ook de rechtsvoorgangster wordt begrepen). [eiser] heeft Super de Boer toestemming verleend voor onderhuur aan een dochterbedrijf of een aan haar gelieerde (franchise) onderneming. Super de Boer heeft het gehuurde onderverhuurd aan haar franchisenemer[gedaagde].
2.3.
Per 1 november 2011 is de samenwerkingsovereenkomst tussen Super de Boer en [gedaagde] beëindigd. Sindsdien drijft [gedaagde] in het gehuurde een supermarkt onder eigen naam.
2.4.
[eiser] heeft Super de Boer hiervoor geen toestemming verleend en heeft in een procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank gevorderd dat de huurovereenkomst tussen haar en Super de Boer wegens wanprestatie zou worden ontbonden en het gehuurde ontruimd. [gedaagde] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in deze procedure, maar die vordering is afgewezen. [gedaagde] is door Super de Boer wel in vrijwaring betrokken.
2.5.
Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 24 april 2013 is de huurovereenkomst tussen[eiser] en Super de Boer ontbonden. Super de Boer is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen een maand na betekening van het vonnis, met al wie en al wat zich daarin vanwege haar bevindt, waaronder ook haar onderhuurder[gedaagde]. In vrijwaring zijn de vorderingen van Super de Boer jegens[gedaagde] afgewezen.
2.6.
[eiser] heeft het vonnis op 7 juni 2013 aan Super de Boer en [gedaagde] betekend en haar bevel gedaan om het gehuurde met inbegrip van de onderhuurder binnen een maand te ontruimen, met de aanzegging dat bij niet voldoening zou worden ontruimd op 11 juli 2013.
2.7.
Op 28 juni 2013 heeft [gedaagde] [eiser] in kort geding gedagvaard en heeft zij gevorderd dat de ontruiming zou worden gestaakt. [gedaagde] is niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat was verzuimd om ook Super de Boer op te roepen.
2.8.
Op 2 juli 2013 heeft [gedaagde] [eiser] en Super de Boer aangezegd in derdenverzet te komen van het tussen [eiser] en Super de Boer gewezen vonnis van 24 april 2013.
2.9.
Op 8 juli 2013 heeft[gedaagde] [eiser] en Super de Boer in kort geding gedagvaard en heeft zij gevorderd dat de ontruiming zou worden gestaakt. Bij verkort vonnis in kort geding van 10 juli 2013 is deze vordering afgewezen. De uitwerking van het vonnis is op 19 juli 2013 vastgesteld.
2.10.
Het gehuurde is niet vóór 11 juli 2013 ontruimd. De op die dag door [eiser] ingezette gedwongen ontruiming is voortijdig gestaakt. Bij brief van 24 juli 2013 heeft de met de ontruiming belaste deurwaarder het volgende aan de advocaat van [eiser] bericht:

(…) ondanks dat u als opdrachtgever hier protest tegen aantekende, heeft de Hulpofficier van Justitie gesteld geen medewerking meer te willen/kunnen verlenen aan gedwongen ontruiming omdat hij op dat moment met de aanwezige mensen/middelen de openbare orde niet meer kon garanderen.
Daarop is besloten de ontruiming te schorsen (…).
2.11.
[gedaagde] heeft op 12 juli 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding van 10 juli 2013. Bij arrest van 16 juli 2013 heeft het gerechtshof het vonnis vernietigd en [eiser] bevolen de ontruiming te staken tot 15 augustus 2013.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft, na wijziging van eis, gevorderd dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om:
  • de planning van de ontruiming waarin opgenomen de datum van sluiting van de winkel en de planning van de werkzaamheden schriftelijk aan [eiser] ter beschikking te stellen binnen twee dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan;
  • [eiser] schriftelijk en met een aanzegtermijn van ten minste 96 uur in kennis te stellen van de datum en het exacte tijdstip dat zij het gehuurde aan [eiser] ter beschikking zal stellen op straffe van een boete van € 100.000,00;
  • het gehuurde op de conform het vorige gevorderde aangekondigde datum en tijdstip en uiterlijk op 14 augustus 2013 te ontruimen en leeg en ontruimd en onder afgifte van de sleutels aan[eiser] ter vrije beschikking te stellen op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van hetgeen bij dagvaarding en ter zitting is gesteld, is het spoedeisende belang voldoende aangetoond.
4.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering met betrekking tot de dwangsom ten grondslag gelegd, dat hij er geen vertrouwen in heeft dat[gedaagde] thans over zal gaan tot vrijwillige ontruiming, nu hij voorafgaand aan de op 11 juli 2013 ingezette gedwongen ontruiming niet daartoe is overgegaan en er ook daarna nog blijk van heeft gegeven zich tegen de sluiting van zijn onderneming te blijven verzetten. Om die reden is een stok achter de deur, in de vorm van een dwangsom, aangewezen.
4.3.
Aangezien de op 11 juli 2013 ingezette gedwongen ontruiming wegens verstoring van de openbare orde door onder andere klanten en personeel van [gedaagde] moest worden gestaakt, heeft [eiser] er evenmin vertrouwen in dat een eventuele nieuwe gedwongen ontruiming ordentelijk zal verlopen, zonder verstoring van de openbare orde en/of schade aan het gehuurde. Om die reden heeft hij tevens belang bij de door hem gevorderde ordemaatregelen, aldus [eiser].
4.4.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] gerechtigd was op 11 juli 2013 tot gedwongen ontruiming over te gaan. Hij handelde immers op basis van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, had de ontruiming tijdig aangezegd en de vordering van [gedaagde] tot staking van de gedwongen ontruiming was afgewezen. Dat laat echter onverlet, dat [eiser] bekend was met het belang van [gedaagde] bij voortzetting van haar onderneming en haar pogingen tot staking van de ontruiming (zie hiervoor onder 2.7.-2.9.). Gelet daarop is het begrijpelijk – en voorzienbaar voor[eiser] –, dat [gedaagde] voorafgaand aan het vonnis van 10 juli 2013 niet is overgaan tot het verrichten van op de ontruiming vooruitlopende handelingen. In dat licht bezien had [eiser] (eerder) met [gedaagde] in overleg kunnen treden over de haalbaarheid van de ontruiming op de aangezegde dag en de daartoe noodzakelijk te nemen maatregelen. Daarmee had een verstoring van de openbare orde vanwege de ontruiming mogelijk kunnen worden voorkomen.
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg, dat van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat zij zou hebben geanticipeerd op een eventuele afwijzing van de door haar gevorderde staking van de ontruiming, of in ieder geval in het kort geding tot staking van de ontruiming bij de voorzieningenrechter zou hebben aangedrongen op een langere termijn – hetgeen zij thans eerst in hoger beroep heeft gedaan. Bovendien lag het op de weg van [gedaagde] om over de haalbaarheid van de ontruiming op de aangezegde dag en de daartoe noodzakelijk te nemen maatregelen met [eiser] in overleg te treden, ingeval zij van mening was dat het niet van haar kon worden gevergd om, met het oog op een eventuele toewijzing van de door haar gevorderde staking van de ontruiming, vergaande voorbereidingshandelingen te treffen. Daarmee had zij een verstoring van de openbare orde vanwege de ontruiming mogelijk kunnen voorkomen. Bovendien had van [gedaagde] mogen worden verwacht dat zij zich zou hebben ingespannen om de gemoederen te bedaren, toen de openbare orde door de bemoeienissen van derden, onder wie klanten en personeel van [gedaagde], toch verstoord dreigde te geraken.
4.6.
Al met al komt de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat de verstoring van de openbare orde vanwege de op 11 juli 2013 in gang gezette en voortijdig gestaakte ontruiming met name aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen.
4.7.
Vervolgens dient te worden beantwoord of[eiser]’ vrees gegrond is, dat [gedaagde] thans wederom niet vrijwillig zal ontruimen, en dat bij een eventuele nieuwe gedwongen ontruiming de openbare orde wederom niet kan worden gegarandeerd en/of schade aan het gehuurde zal ontstaan.
4.8.
In dat verband is van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd dat zij – ook nog na 11 juli 2013 – heeft gevochten voor het behoud van haar onderneming, maar dat zij er inmiddels van is doordrongen dat voortzetting daarvan niet meer mogelijk is, om welke reden zij het gehuurde thans vrijwillig zal ontruimen. Volgens [gedaagde] zijn de voorbereidingen daarvoor inmiddels in volle gang: zo is al bekend wanneer de onderneming voor het laatst open zal zijn voor het publiek, tot welke datum nog goederen worden geleverd, wanneer de technische installaties zullen worden ontmanteld en wanneer bouwkundige aanpassingen aan het gehuurde zullen worden verricht, teneinde dit tijdig casco aan [eiser] op te kunnen leveren. [eiser] heeft daarom geen belang meer bij toewijzing van haar vordering, aldus [gedaagde].
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd bereid en in staat te zijn om de gemaakte afspraken met derden met stukken te onderbouwen, maar dat zij dergelijke stukken niet in het geding heeft gebracht. Nu [gedaagde] ter zitting heeft betoogd dat [eiser] geen belang heeft bij de versterking van haar ontruimingstitel met een dwangsom, omdat[gedaagde] inmiddels heeft toegezegd tot vrijwillige ontruiming over te gaan, had het op haar weg gelegen om die toezegging te concretiseren, temeer daar de verstoring van de openbare orde op 11 juli 2013 – waaruit de vrees van [eiser] voortkomt – vooral aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen (zie ook HR 1 december 1995, NJ 1996, 510).
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet er, nu iedere schriftelijke onderbouwing van de door [gedaagde] aangevoerde voorbereidingen voor de vrijwillige ontruiming ontbreekt, van worden uitgegaan dat [eiser] terecht vreest voor herhaling van hetgeen op 11 juli 2013 is gebeurd. Die vrees rechtvaardigt de oplegging van een dwangsom. De voorzieningenrechter acht echter termen aanwezig om de gevorderde dwangsom te matigen, op de in het dictum te vermelden wijze.
4.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt [eiser]’ vrees voor een noodzakelijke nieuwe gedwongen ontruiming overigens niet ook nog de toewijzing van de door hem gevorderde ordemaatregelen, die – kort gezegd – inhouden dat hij schriftelijk wordt geïnformeerd over de planning van de ontruiming, en over de datum en het exacte tijdstip waarop het gehuurde, onder afgifte van de sleutels, aan hem ter beschikking zal worden gesteld. Het is aan [gedaagde] om zorg te dragen voor een geschikte planning en uitvoering daarvan en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom[eiser] daar bemoeienis mee zou moeten hebben. De enkele omstandigheid dat [eiser] geen vertrouwen heeft in een voortvarende aanpak door[gedaagde], is in ieder geval onvoldoende voor toewijzing van de gevorderde ordemaatregelen, temeer daar een te late ontruiming door een niet-voortvarende aanpak zal worden gesanctioneerd met een dwangsom en [eiser] in dat geval bovendien de bevoegdheid heeft om de ontruiming zelf uit te voeren, welke voortvloeit uit de artikelen 555 en verder juncto artikel 444 Rv. De gevorderde ordemaatregelen zullen daarom worden afgewezen.
4.12.
Ook de gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu[eiser], voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft. Bovendien zal dit vonnis – anders dan gevorderd – niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken.
4.13.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 26.000,00 voor iedere dag vanaf 15 augustus 2013, dat zij niet aan de veroordeling tot ontruiming voldoet, tot een maximum van € 260.000,00 is bereikt,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: CD/4485