ECLI:NL:RBMNE:2013:4763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
16-604063-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van beroepschauffeur

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 24 november 2010 te Utrecht, waarbij een fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte, een beroepschauffeur, bestuurde een vrachtauto en sloeg rechtsaf zonder voldoende aandacht te besteden aan het naastgelegen fietspad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij eerder had gezien dat er fietsers stonden te wachten, onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken voordat hij de bocht nam. Dit leidde tot een aanrijding met de fietser, die op dat moment rechtdoor reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gereden, wat resulteerde in de conclusie dat hij schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, waaronder een bekkenbreuk en een amputatie van het linkerbeen ter hoogte van de knie. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uur op, in plaats van een gevangenisstraf, gezien het tijdsverloop sinds het ongeval en het feit dat de verdachte zich sindsdien niet meer schuldig had gemaakt aan verkeersovertredingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/604063-11
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode][woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.A. Masséus, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) met een vrachtauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een persoon zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
(subsidiair) met een vrachtauto gevaar en/ of hinder heeft veroorzaakt op de weg.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd en gesteld dat het enkel niet verlenen van voorrang zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat verdachte alle mogelijke voorschriften in acht heeft genomen door meerdere malen in zijn spiegels te controleren of er geen fietsers op het fietspad waren die de weg kruisten alsmede door langzaam op te trekken. Dat verdachte desondanks fietser [slachtoffer] niet heeft opgemerkt maakt niet dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, noch van het veroorzaken van gevaar of hinder in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs [1]
Op 24 november 2010 omstreeks 15.00 uur fietste[slachtoffer] over het rechts van de rijbaan gelegen fietspad op de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Bij de kruising van de Amsterdamsestraatweg met de Julianaparklaan fietste hij door het groene verkeerslicht teneinde de kruising over te steken en zag hij ineens een vrachtauto voor zich die rechtsaf de Julianaparklaan insloeg. [slachtoffer] kon niet meer wegkomen en werd overreden door de voorwielen van de vrachtauto. [2] [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval onder andere een bekkenbreuk, een dijbeenbreuk rechts en gebroken ribben links opgelopen. Voorts is als gevolg van het ongeval zijn linkerbeen ter hoogte van zijn knie geamputeerd. [3]
Verdachte, beroepschauffeur, bestuurde op 24 november 2010 een vrachtauto met een aanhanger waarop een beladen zeecontainer was geplaatst. [4] Omstreeks 15.00 uur die dag stond verdachte achter drie andere auto’s stil voor een rood stoplicht op de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Verdachte wilde rechtsaf slaan de Julianaparklaan in. Hij zag naast de rijstrook een fietspad lopen. Op dit fietspad stonden enkele fietsers. Hij zag vervolgens dat het verkeerslicht op groen sprong en dat ook het verkeerslicht voor de fietsers op het naastgelegen fietspad groen licht uitstraalde. De auto’s vóór hem gingen rechtdoor en hij was dus het eerste voertuig in de rij dat rechtsaf ging. Hij keek in zijn rechterbuitenspiegel om te zien of er nog fietsers en voetgangers aankwamen en is, toen hij verder geen voetgangers dan wel fietsers in zijn spiegel zag, langzaam opgetrokken en heeft langzaam ingestuurd. Hij hoorde vanuit het niets een klap en heeft direct met kracht de rem ingetrapt waarop de vrachtauto tot stilstand kwam. Vervolgens keek hij in zijn rechterbuitenspiegel en zag onder de vrachtauto het hoofd van een jongen liggen. [5] Verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de vrachtauto niet tot stilstand heeft gebracht alvorens deze over het fietspad naar rechts te sturen. [6]
Getuige van [getuige], die in zijn auto achter verdachte voor het rode verkeerslicht op de Amsterdamsestraatweg stond, bevestigt dat er enkele auto’s voor de vrachtauto van verdachte voor het verkeerslicht stonden. Hij zag dat er enkele fietsers op het fietspad aan zijn rechterzijde stonden te wachten. Van [getuige] zag dat het verkeerslicht voor de fietsers eerst op groen sprong en enkele seconden later ook zijn verkeerslicht. Hij zag dat de vrachtauto langzaam optrok en rechtsaf de Julianaparklaan indraaide. Hij zag dat een van de fietsers die op het fietspad naast hem stonden op hetzelfde moment de Julianaparklaan begon over te steken. Hij zag dat de fietser en de vrachtauto op het zelfde moment op de kruising kwamen. Hij zag dat de fietser de vrachtauto probeerde te ontwijken, dat de fietser tegen de vrachtauto aanreed en ten val kwam. Vervolgens zag hij dat de fietser onder de vrachtauto terechtkwam. [7]
Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalanalyse stonden op het moment van het onderzoek, kort na het ongeval, de spiegels aan de rechterzijde van de vrachtauto van verdachte niet afgesteld conform de eisen gesteld in de regeling voertuigen. De bestuurder van de vrachtauto had echter, volgens de verkeersongevalanalyse, vlak voor hij rechtsaf wilde slaan alsmede tijdens het afslaan, de fietser wel kunnen zien in zijn spiegels. [8]
Bewijsoverweging
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252, LJN AO 5822).
Vaststaat dat verdachte aan fietser[slachtoffer], die immers rechtdoor reed waar verdachte rechtsaf wilde slaan, voorrang had moeten verlenen. Verdachte heeft derhalve een voorrangsfout begaan ten gevolge waarvan de aanrijding is veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] onder de door verdachte bestuurde vrachtauto terecht is gekomen. Verdachte heeft daartegen aangevoerd dat hij in zijn spiegels heeft gekeken maar dat hij[slachtoffer] niet heeft gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding aan zijn verklaring op dit punt te twijfelen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte de fietser niet heeft opgemerkt terwijl hij deze in zijn spiegels had kunnen zien, onvoldoende is om te komen tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Echter, anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank toch van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan, sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW in die zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte is beroepschauffeur en reed in een zware vrachtauto (met een oplegger waarop een beladen zeecontainer was geplaatst) op een druk kruispunt binnen de bebouwde kom. Hij had,voordat het verkeerslicht op groen sprong, gezien dat er rechts van hem een aantal fietsers op het fietspad stonden te wachten om de kruising te kunnen oversteken. Nadat het verkeerslicht op groen was gesprongen en de voertuigen vóór hem waren opgetrokken, moest verdachte eerst een stuk rechtdoor rijden tot het punt waar hij rechtsaf draaide en hij met zijn vrachtauto het fietspad rechts van de rijbaan kruiste. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat hij heeft nagelaten om, vlak voordat hij naar rechts stuurde om de bocht te nemen, te stoppen om zich er van te vergewissen dat zich geen fietsers op het naast de rijbaan gelegen fietspad meer bevonden, maar is hij langzaam doorgereden. Daarbij heeft verdachte onvoldoende in zijn spiegels gekeken. Immers, indien hij dit had gedaan had hij de fietser blijkens de verkeersongevalanalyse moeten kunnen zien.
De rechtbank is van oordeel dat van een beroepschauffeur, rijdende met een zware vrachtauto in de bebouwde kom, verwacht mag worden dat hij alvorens bij een kruising rechtsaf te slaan, voldoende tijd neemt om goed in zijn spiegels te kijken teneinde te controleren of zich geen rechtdoor gaande fietsers naast de vrachtauto bevinden, met name als hij kort daarvoor rechtdoor gaande fietsers heeft waargenomen. Daarnaar gevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij na de aanrijding zijn rijstijl in die zin heeft aangepast dat hij sindsdien zijn vrachtauto tot stilstand brengt alvorens rechtsaf te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dat voorafgaande aan de onderhavige aanrijding ook moeten doen. Nu hij dat heeft nagelaten is het aan de schuld van verdachte te wijten dat hij[slachtoffer] niet in zijn spiegels heeft opgemerkt. De rechtbank komt op grond hiervan tot bewezenverklaring van de lichtste mate van schuld, te weten dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat[slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het slachtoffer ondervindt meer dan twee jaar na de aanrijding nog ernstige lichamelijke gevolgen daarvan en er is geen uitzicht op volledig herstel.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, zoals hierna is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen
(primair)
dat verdachte op 24 november 2010 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Amsterdamsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, rechtsaf te slaan teneinde de Julianaparklaan in te rijden, op het moment dat zich rechts naast zijn vrachtauto een fietser bevond die voornemens was zijn weg rechtdoor te vervolgen, waardoor een botsing is ontstaan tussen hem, verdachte, en genoemde fietser, waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een bekkenbreuk, een dijbeenbreuk rechts en gebroken ribben links, werden toegebracht,
en ten gevolge van het ongeval ter hoogte van de knie het linkerbeen werd geamputeerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
(primair) Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht. Gelet op het tijdsverloop acht de officier van justitie het niet opportuun om naast de gevorderde werkstraf nog een al dan niet voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid te vorderen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -mocht verdachte niet worden vrijgesproken- het opleggen van een lagere straf bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op aanmerkelijk onoplettende wijze binnen de bebouwde kom een zware vrachtauto bestuurd en een verkeersongeval met een fietser veroorzaakt. De gevolgen van dit verkeersongeval zijn zeer ernstig. Slachtoffer [slachtoffer] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dat deels blijvend is.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit volgt dat verdachte een keer eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (hierna: LOVS) heeft afspraken gemaakt over door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 op te leggen straffen. Voor het door schuld veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout, het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en de verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal dit als uitgangspunt hanteren.
De rechtbank acht een gevangenisstraf, gelet met name op het tijdsverloop sedert het bewezenverklaarde -het ongeval heeft meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden- geen passende straf. De rechtbank zal daarom aan verdachte een werkstraf opleggen. De rechtbank acht met betrekking tot de duur daarvan oplegging van een werkstraf van 60 uren geboden. Dit is hoger dan door de officier van justitie gevorderd omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het primair ten laste gelegde bewezen acht. De rechtbank ziet evenals de officier van justitie, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat verdachte zich na het bewezen verklaarde niet meer schuldig heeft gemaakt aan verkeersovertredingen, geen aanleiding om aan verdachte een al dan niet voorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 175 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

(primair) Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uur, te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mrs. D.A.C. Koster en Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 24 november 2010 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Amsterdamsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rechtsaf te slaan teneinde de Julianaparklaan in te rijden, op het moment dat zich rechts naast zijn vrachtauto een fietser bevond die voornemens was zijn weg rechtdoor te vervolgen, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen hem, verdachte, en genoemde fietser, waardoor die fietser, genaamd[slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een bekkenbreuk, een dijbeenbreuk rechts, gebroken ribben links en ten gevolge van het ongeval werd ter hoogte van de knie het linkerbeen geamputeerd, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair
hij, op of omstreeks 24 november 2010, te Utrecht, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Amsterdamsestraatweg, rechtsaf is geslagen teneinde de Julianaparklaan in te rijden, op het moment dat zich rechts naast zijn vrachtauto een fietser bevond die voornemens was zijn weg rechtdoor te vervolgen, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen hem, verdachte, en die fietser, genaamd [slachtoffer], en die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel bekwam, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummer nr. PL9102010282918 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 34.
2.Het proces-verbaal van verhoor[slachtoffer], pagina 18.
3.De geneeskundige verklaring, pagina 24.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 27.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 28.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 februari 2013.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 16 en 17.
8.Het proces-verbaal ongevalanalyse nr. 241110153002132, in de wettelijk vorm opgemaakt en doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 14 met bijlagen, pagina 12.