Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
primair), dan wel met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd (
subsidiair).
Rechtbank Midden-Nederland
Op 10 oktober 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 september 2013, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging door de raadsman, mr. A.J.M. Mohrmann. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair ontuchtige handelingen met een aan de verdachte toevertrouwde minderjarige, geboren in 1998.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij de verklaring van het vermeende slachtoffer, een twaalfjarig meisje met een geestelijke beperking, centraal stond. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende overtuigend was, mede door de geestelijke beperking van het slachtoffer en het gebrek aan objectief bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen, en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de vader van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank compenseerde de kosten van partijen, waarbij ieder de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van overtuigend bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om delicten tegen minderjarigen.