ECLI:NL:RBMNE:2013:5138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
UTR 13-2276, 13-2277 en 13-2314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de waardering van onroerende zaken en vergoeding van kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] BV en de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor het belastingjaar 2012, waarbij de eiseres bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde waarden van haar onroerende zaken. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 29 februari 2012 de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op €290.000,- voor twee panden en €172.000,- voor een derde pand. Na bezwaar had de heffingsambtenaar de waarden verlaagd naar respectievelijk €260.000,- en €165.000,-. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2013 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat er sprake was van twee afzonderlijke bezwaren, terwijl de verweerder deze als één bezwaar beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de bezwaarschriften terecht als één bezwaar had aangemerkt, maar dat de wegingsfactor voor de kosten van rechtsbijstand verhoogd moest worden naar 1,5, gezien de specifieke omstandigheden van de onroerende zaken.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank bepaalde dat de heffingsambtenaar €705,- aan eiseres moest vergoeden voor de gemaakte kosten in bezwaar en €472,- voor de proceskosten in beroep. Tevens werd de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van €318,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter E.J.W. Verhaagh, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/2276, 13/2277 en 13/2314

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 augustus 2013 in de zaken tussen

[eiseres] BV, te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: S. Smis - van Dijk, werkzaam bij WOZ-Consultants),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], verweerder

(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de onroerende zaken
[adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2012 vastgesteld op elk €290.000,- en de waarde van de onroerende zaak [adres 3] te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2012 vastgesteld op €172.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2011. Aan eiseres is bij deze beschikking als eigenaar van de onroerende zaken onder meer een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij de voornoemde waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak van 12 maart 2013 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2012 verlaagd naar elk €260.000,- en de waarde van de onroerende zaak [adres 3] te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2012 verlaagd naar €165.000,- .
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover betrekking hebbend op de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak, voor zover die uitspraak is vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de vergoeding van de door eiseres in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van €705,-, te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van €472,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €318,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.
De rechtbank stelt vast dat, nu eiseres ter zitting haar beroepsgrond aangaande de toegekende vergoeding van de kosten voor de ingeschakelde deskundige heeft ingetrokken, het geschil zich beperkt tot de hoogte van de in bezwaar toegekende vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand.
3.
Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak een vergoeding van €470,- voor de kosten van rechtsbijstand aan eiseres toegekend. Verweerder is tot dit bedrag gekomen door
1
punt te rekenen voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, een wegingsfactor van 1 te hanteren en het voorgeschreven bedrag van €235,- per punt aan te houden. In zijn verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van deze berekening verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822), waaruit volgt dat sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten.
Ten aanzien van de wegingsfactor stelt verweerder zich op het standpunt dat een wegingsfactor van 1,5 in dit geval te vergaand is. Bij de bepaling van de wegingsfactor dient volgens verweerder gekeken te worden naar de aard en inhoud van hetgeen in geschil is gebracht. Hoewel eiseres meerdere bezwaarschriften heeft ingediend, bevatten deze standaard bezwaargronden. Verweerder ziet daarom geen reden om aan te nemen dat een zwaarder gewicht dan gemiddeld moet worden toegekend aan het bezwaar.
4.
Eiseres voert primair aan dat sprake is van twee bezwaren, namelijk één bezwaar gericht tegen de waardebepaling van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2], welke als samenhangende zaken worden aangemerkt, en één bezwaar gericht tegen de waardebepaling van de onroerende zaak [adres 3]. Er zijn verschillende bezwaarschriften ingediend, die afzonderlijk door verweerder zijn behandeld. Dat de beschikkingen op één aanslagbiljet zijn vermeld, maakt niet dat nu ook sprake is van één bezwaar. Volgens eiseres is dit een verkeerde uitleg van het arrest van de Hoge Raad en leidt deze uitleg tot een onwerkbare situatie. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat wanneer verweerder de bezwaren aanmerkt als één bezwaar, hij ten minste de wegingsfactor dient te verhogen naar 1,5.
5.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 volgt dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten; een andersluidende uitleg van deze bepalingen en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen woz-beschikkingen. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor.
6.
De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op het arrest van de Hoge Raad van
12 april 2013, de bezwaarschriften terecht heeft aangemerkt als één bezwaar, nu zij zijn gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde beschikkingen. De rechtbank acht verder een wegingsfactor van 1,5 op zijn plaats, aangezien de bezwaarschriften en de daarin opgenomen gronden specifiek zijn toegesneden op de objectkenmerken van de verschillende woningen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de woningen aan de [adres 1 + 2] zijn gelegen in een ander deel van [vestigingsplaats] dan de woning aan de [vestigingsplaats], dat zij andere objectkenmerken hebben en dat zij zijn vergeleken met andere referentiepanden. Voor zover verweerder betoogt dat sprake is van standaard bezwaargronden, overweegt de rechtbank dat de aangevoerde bezwaren zien op aspecten die bepalend zijn voor de waardering van onroerende zaken, zoals onderhoud en afwerking. De rechtbank vermag niet in te zien op welke andere wijze de waardering van de woningen had kunnen worden betwist.
7.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand op €470,- is bepaald. Voor het overige blijft de bestreden uitspraak in stand. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder voor de in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand aan eiseres een bedrag van €705,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, een wegingsfactor van 1,5 en het voorgeschreven bedrag van €235,- per punt) dient te vergoeden.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €472,- en een wegingsfactor 0,5 omdat uitsluitend de proceskostenvergoeding in geschil is). Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.