ECLI:NL:RBMNE:2013:5433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
345322 HA RK 13-163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming vereffenaar in nalatenschap met betrekking tot verkoop woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van een erflater, waarbij de verzoekers, DSB Bank N.V. en de curatoren in het faillissement van de bank, een verzoek hebben ingediend om een vereffenaar te benoemen uitsluitend voor de verkoop en levering van de woning van de erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater een testament had opgemaakt, maar dat alle erven de nalatenschap hadden verworpen, waardoor het wettelijk versterferfrecht van toepassing is. Dit heeft geleid tot een onbeheerde nalatenschap.

De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een partiële vereffening van de nalatenschap. De artikelen 4:202 tot en met 226 van het Burgerlijk Wetboek beschrijven de wettelijke vereffening die dwingend voorgeschreven is na beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers, als schuldeisers met een recht van eerste hypotheek, andere mogelijkheden hebben om hun vordering te innen, zoals parate executie.

De rechtbank heeft ook overwogen dat toewijzing van het verzoek zou betekenen dat de bank als schuldeiser bij voorrang zou worden voldaan, wat mogelijk de belangen van andere schuldeisers zou schaden. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot benoeming van een vereffenaar voor een partiële vereffening afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de dwingende wettelijke bepalingen en de belangen van andere schuldeisers zou kunnen schaden. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: 345322 HA RK 13-163
Beschikking van 1 november 2013
in de zaak van
DSB Bank N.V.,
nader te noemen de bank,
namens deze handelende de curatoren in het faillissement van de bank:
mr. R.J. Schimmelpenninck en mr. B.F.M. Knüppe,
verzoekers,
advocaat mr. L.A.L. Westerwoudt,
-betreffende-
de nalatenschap van:
[erflater],
geboren te [geboorteplaats]op[geboortedatum] 1949
,
overleden te [plaats van overlijden]op[datum]2011,
laatst gewoond hebbende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: erflater.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 27 mei 2013 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend. De rechtbank begrijpt dat het verzoek strekt tot het benoemen van een vereffenaar op grond van artikel 4:204 Burgerlijk Wetboek (BW).
1.2.
Op 26 juli 2013 is ter griffie van deze rechtbank een brief ontvangen van mr. Westerwoudt.
1.3.
Het verzoek is mondeling ter zitting behandeld op 7 oktober 2013. Daarbij is mr. Westerwoudt verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Erflater heeft een testament opgemaakt, laatstelijk op 17 maart 1999. De daarin vermelde erven hebben echter allen de nalatenschap verworpen. Derhalve is het wettelijk versterferfrecht van toepassing.
2.2.
Het boedelregister vermeldt geen beneficiaire aanvaarding. Noch is anderszins bekend dat een of meer erfgenamen de nalatenschap zouden hebben aanvaard. Thans is sprake van een onbeheerde nalatenschap.
2.3.
De erflater en de bank hebben op 24 september 2002 en 28 december 2001 hypothecaire geldleningsovereenkomsten gesloten, waarbij de bank het recht van eerste hypotheek heeft verkregen op de woning van erflater, het appartementsrecht[adres].

3.Beoordeling van het verzoek

3.1.
Verzoekers hebben benoeming van een vereffenaar verzocht uitsluitend ten aanzien van verkoop en levering van de woning met inboedel aan de[adres] van erflater.
Aan hun verzoek leggen zij ten grondslag dat zij recht van eerste hypotheek hebben op de voormalige woning van erflater. De vordering bedraagt € 368.090,50. De waarde van de woning volgens taxatie is € 108.000,- (executiewaarde) en derhalve aanmerkelijk lager dan de waarde van de woning. De erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen. De bank heeft belang bij een gedeeltelijke vereffening van de nalatenschap, omdat de woning daarbij onderhands verkocht kan worden en zijn vordering (met een hoge rangorde) kan worden voldaan. Bij de mogelijkheid van veiling zal de opbrengst veel lager zijn. Evenmin willen verzoekers de volledige nalatenschap vereffenen, aangezien bij een volledige vereffening de vereffeningskosten hoger zullen zijn dan bij een vereffening uitsluitend ten aanzien van de woning.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de artikelen 4:202 tot en met 226 BW wordt de wettelijke vereffening van de nalatenschap beschreven die de wet dwingend voorschrijft na beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap. Dezelfde artikelen treden in werking na benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:204 BW, zoals thans is verzocht. Daarbij geeft de wet geen enkele opening voor een partiële vereffening. Zo geven de artikelen 211, 214 en 218 voorschriften voor de oproeping van de schuldeisers van de nalatenschap, het opstellen van een boedelbeschrijving, rekening en verantwoording en de uitdelingslijst. Telkens gaat de wet daarbij uit van vereffening van de gehele nalatenschap en ziet ook op behartiging van de belangen van alle betrokkenen. De rechtbank acht daarom het benoemen van een vereffenaar voor partiële vereffening van de nalatenschap in strijd met de dwingend voorgeschreven wettelijke bepalingen van boek 4 BW.
Overigens heeft de bank nog immer het recht van parate executie op grond van artikel 3:268 BW en kan de bank een deel van de vordering innen door veiling van het pand. De bank heeft derhalve andere mogelijkheden om zijn vordering te innen.
3.3.
Ten tweede zou toewijzing van het verzoek betekenen dat de bank als schuldeiser bij voorrang zou worden voldaan. De bank heeft een recht van eerste hypotheek en heeft daarmee een hoge rang onder de schulden die niet met de dood van erflater teniet gaan (artikel 4:7 lid 1 sub c BW). De schulden vermeldt onder sub a en sub b, vereffeningskosten en uitvaartkosten. Deze gaan echter voor de schulden vermeld onder c. De bank heeft dan ook niet de hoogste rang in deze nalatenschap.
Er is nog geen enkel zicht op de verdere samenstelling van de boedel. Het is onbekend of er verder nog schulden en bezittingen zijn van welke aard dan ook en of er noodzaak is de gehele nalatenschap af te wikkelen, hetgeen nadere vereffeningskosten met zich mee zal brengen. Partiële vereffening zou voldoening van de bank als schuldeiser ingevolge art 4:7 sub c BW betekenen, hetgeen mogelijk de belangen van andere nalatenschapsschuldeisers met een hogere rang kunnen schaden. De rechtbank is van oordeel dat ook om deze reden het verzoek tot partiële vereffening dient te worden afgewezen.
3.4.
Om bovenstaande redenen is de rechtbank van oordeel dat een vereffenaar niet kan worden benoemd voor slechts een partiële vereffening. Dit is in strijd met dwingend recht en met belangen van eventuele andere schuldeisers.
Nu verzoeker uitdrukkelijk gesteld heeft dat zijn verzoek alleen ziet op partiële vereffening van de nalatenschap is een volledige vereffening niet aan de orde. De rechtbank zal daarom het verzoek afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.G.M. Buys, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Bultena, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.