ECLI:NL:RBMNE:2013:5514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
C-16-324178 - HA ZA 12-748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een geldleningovereenkomst tussen een particulier en een besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particulier, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap WSS Vastgoed BV. De zaak betreft de ontbinding van een geldleningovereenkomst die op 29 oktober 2004 was gesloten, waarbij WSS Vastgoed een bedrag van € 250.000,00 had geleend van [eiser] voor de aankoop van een perceel grond met een manege. De geldleningovereenkomst had een looptijd van tien jaar en bepaalde dat de aflossing in vijf jaarlijkse termijnen zou plaatsvinden, te beginnen vijf jaar na de verstrekking van de lening.

Eiser vorderde de ontbinding van de geldleningovereenkomst, stellende dat WSS Vastgoed tekortschiet in haar verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat WSS Vastgoed in verzuim verkeert, omdat zij niet tijdig de tweede aflossing had gedaan en ook niet voldoende had onderbouwd dat zij aan haar verplichtingen had voldaan. De rechtbank verwierp het verweer van WSS Vastgoed dat de geldleningovereenkomst onderdeel uitmaakte van een pakketovereenkomst, en oordeelde dat de ontbinding van de geldleningovereenkomst gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft WSS Vastgoed veroordeeld tot betaling van € 200.000,00 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de geldleningovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden. Daarnaast is WSS Vastgoed veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/324178 / HA ZA 12-748
Vonnis van 13 november 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WSS VASTGOED BV,
gevestigd te Huis ter Heide,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [eiser] en WSS Vastgoed genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 oktober 2004 heeft WSS Vastgoed van [eiser] een perceel grond gekocht aan de [adres] in[woonplaats], met daarop onder andere een buitenmanege en een binnenmanege met boxen, hierna: ‘de manege’.
2.2.
Eveneens op 29 oktober 2004 hebben partijen een geldleningovereenkomst gesloten waarbij WSS Vastgoed voor de koop van de manege € 250.000,00 heeft geleend van [eiser], hierna: ‘de geldleningovereenkomst’. De geldleningovereenkomst is aangegaan voor de duur van 10 jaren, ingaande op 1 november 2004.
2.3.
Tussen partijen is voorts een huurovereenkomst gesloten, waarbij door [eiser] van WSS Vastgoed een dienstwoning, buiten- en binnenmanege, longeerbak en stallen gelegen aan de [adres] in[woonplaats] wordt gehuurd.
2.4.
In de geldleningovereenkomst is overeengekomen dat de door WSS Vastgoed aan [eiser] op jaarbasis verschuldigde rente van 5% over de hoofdsom of het onafgeloste deel daarvan, maandelijks verrekend wordt met door [eiser] aan WSS Vastgoed onder de huurovereenkomst verschuldigde huurtermijnen.
2.5.
De geldleningovereenkomst bepaalt verder onder meer:

4. De lening is in afwijking van artikel 277 lid 1, boek 3 Burgerlijk Wetboek achtergesteld jegens alle andere schuldeisers gedurende de eerst tien jaren na de verstrekking van de lening.
(…)
8. De lening heeft een looptijd van 10 jaar. Aflossing geschiedt middels vijf jaarlijkse gelijke termijnen, eerst 5 jaar na verstrekking van de lening.. Wanneer de geldverstrekker die deze achterstelling heeft geëist toestemming geeft tot aflossing zal dit ook worden gedaan. Aflossingen dienen minimaal € 1.000 te bedragen Het staat de schuldeiser vrij bewijsstukken te vragen, indien de geldverstrekker geen toestemming verleent. De schuldenaar mag te allen tijde boetevrij aflossen
2.6.
Bij dagvaarding van 5 februari 2010 heeft [eiser] onder meer de ontbinding van de geldleningovereenkomst gevorderd. Bij vonnis van 24 augustus 2011 heeft de rechtbank geen plaats gezien voor de ontbinding van de geldleningovereenkomst en heeft de rechtbank WSS Vastgoed veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 47.378,45, zijnde € 50.000,00 betreffende de eerste aflossingstermijn onder de geldleningovereenkomst minus een door WSS Vastgoed aan [eiser] gedane betaling van
€ 2.621,55.
2.7.
Het vonnis van 24 augustus 2011 is in kracht van gewijsde gegaan en door [eiser] zijn executoriale beslagen onder WSS Vastgoed gelegd.
2.8.
Bij brief van 14 december 2011 heeft de raadsvrouw van [eiser] WSS Vastgoed gesommeerd om de tweede aflossing onder de geldleningovereenkomst van € 50.000,-- te betalen aan [eiser].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert  samengevat – een verklaring voor recht dat WSS Vastgoed toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de geldleningovereenkomst als ook deze te ontbinden per datum vonnis en WSS Vastgoed te veroordelen tot betaling van € 200.000,00 en € 3.000,00 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met rente. Ook vordert [eiser] een proceskostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
WSS Vastgoed voert verweer met als conclusie dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen, onder veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel te ontbinden. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat deze bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid. Door de rechtbank dient dan ook beoordeeld te worden of WSS Vastgoed tekort is geschoten in de nakoming van de geldleningovereenkomst die [eiser] de bevoegdheid geeft om de geldleningovereenkomst te ontbinden en of WSS Vastgoed in verzuim is.
4.2.
WSS Vastgoed heeft aangevoerd dat sprake is van een ‘pakketovereenkomst’, die uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder de geldleningovereenkomst, de huurovereenkomst en een hypotheekakte. Dit alles vormt één geheel en de onderdelen kunnen niet los van elkaar beoordeeld worden zodat de door [eiser] gevorderde ontbinding van alleen de geldleningovereenkomst niet mogelijk is. Door [eiser] is dit alles gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat door WSS Vastgoed onvoldoende is onderbouwd dat de geldleningovereenkomst niet als een separate overeenkomst kan worden beoordeeld. Uit de geldleningovereenkomst noch uit de door WSS Vastgoed overgelegde stukken, kan worden afgeleid dat van een zogenaamde pakketovereenkomst sprake is die in de weg staat aan een beoordeling van alleen de geldleningovereenkomst, zodat dit verweer van WSS Vastgoed niet wordt gevolgd.
4.3.
Het verweer van WSS Vastgoed dat de geldleningovereenkomst ‘exclusieve werking’ heeft en om die reden geen aflossingsverplichting aan de kant van WSS Vastgoed bestaat, is niet duidelijk. Door WSS Vastgoed is volstaan met de enkele opmerking dat dit het geval zou zijn, waarbij zij heeft verwezen naar een aantal bepalingen in de geldleningovereenkomst, zonder dat zij heeft uitgelegd waarop zij met de term ‘exclusieve werking’ doelt en waarom dit in de weg staat aan een aflossingsverplichting. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer voorbij omdat het een onbegrijpelijk verweer is.
4.4.
Uit het vaststaande feit dat de geldlening achtergesteld is, volgt niet dat om die reden WSS Vastgoed niet eerder dan in 2014 (na het einde van de looptijd van de geldlening) verplicht is het geleende bedrag aan [eiser] terug te betalen omdat partijen in artikel 8 van de geldleningovereenkomst uitdrukkelijk een aflossingsverplichting van WSS Vastgoed tijdens de looptijd van de geldleningovereenkomst zijn overeengekomen. Dit artikel bepaalt immers dat op WSS Vastgoed de verplichting rust het geleende bedrag over een periode van vijf jaar (ingaande vijf jaar voor het einde van de looptijd) in vijf gelijke termijnen af te lossen. Dat tussen partijen deze aflossingsverplichting overeengekomen is, volgt ook uit de erkenning van WSS Vastgoed dat de eerste aflossingstermijn van
€ 50.000,00 door haar verschuldigd is.
4.5.
Daarmee staat vast dat op WSS Vastgoed onder de geldleningovereenkomst de verplichting rust om vijf jaar voor het einde van de looptijd jaarlijks € 50.000,00 te betalen aan [eiser]. [eiser] heeft gesteld dat WSS Vastgoed in de nakoming van deze verplichting tekort is geschoten en bovendien in verzuim verkeert, zodat hij de bevoegdheid heeft om de geldleningovereenkomst te ontbinden.
4.6.
Volgens WSS Vastgoed heeft zij de eerste aflossingstermijn waartoe zij bij vonnis van 24 augustus 2011 is veroordeeld, inmiddels betaald aan [eiser] zodat zij ten aanzien daarvan niet langer in verzuim verkeert. Door WSS Vastgoed is voorts in het algemeen gesteld ‘dat er door haar betaald wordt’ en dat de jaarlijkse aflossing verspreid over het jaar mag worden betaald. Door [eiser] is betwist dat door WSS Vastgoed betaald is.
4.7.
Door WSS Vastgoed is niet onderbouwd dat er door haar betaald is. Er is door haar geen enkel betalingsbewijs overgelegd. Volgens WSS Vastgoed kan zij deze onderbouwing niet geven omdat zij betaald heeft uit hoofde van het door [eiser] gelegde executoriale beslag en de deurwaarder geen overzichten van de bedragen die doel hebben getroffen onder dit beslag aan haar verstrekt, terwijl zij daarom wel heeft gevraagd. Voor zover sprake is van een betaling onder het door [eiser] gelegde beslag, kan deze echter alleen betrekking hebben op het bij vonnis van 14 augustus 2011 toegewezen bedrag betreffende de eerste aflossingstermijn onder de geldleningovereenkomst. Deze betaling geeft dan ook geen onderbouwing voor de betaling van een tweede of een daarop volgende aflossingstermijn onder de geldleningovereenkomst. Daarom is door WSS Vastgoed onvoldoende onderbouwd dat verdere (verspreide) aflossingen onder de geldleningovereenkomst zijn gedaan. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat WSS Vastgoed vanaf de tweede aflossingstermijn geen betalingen van (in totaal) € 50.000,00 per jaar heeft gedaan.
4.8.
Volgens WSS Vastgoed is zij niet verplicht tot het doen van verdere aflossingen, anders dan de eerste termijn waartoe zij reeds veroordeeld is, terwijl dit volgens [eiser] wel het geval is. Partijen verschillen weliswaar van mening op welk moment de jaarlijkse aflossing van € 50.000,00 verschuldigd is, te weten aan het begin of pas aan het eind van een jaartermijn als ook of de eerste aflossingstermijn door WSS Vastgoed is betaald, maar dit kan in het midden blijven omdat na het vonnis van 14 augustus 2011 inmiddels in elk geval een tweede aflossingstermijn is verstreken die onbetaald is gebleven, zo volgt uit artikel 8 van de geldleningovereenkomst. WSS Vastgoed is door [eiser] ten aanzien van de betaling van deze tweede aflossingstermijn in gebreke gesteld bij brief van 14 december 2011, waarbij aan WSS Vastgoed een laatste termijn van 7 dagen na dagtekening is gegund om alsnog haar aflossingverplichting ten aanzien van deze tweede termijn na te komen, maar betaling daarvan is vervolgens uitgebleven. Ten aanzien van de tweede aflossingstermijn verkeert WSS Vastgoed dan ook in beginsel in verzuim. Voorts verkeert WSS Vastgoed in beginsel ook in verzuim ten aanzien van de toekomstige aflossingstermijnen omdat ter zitting door WSS Vastgoed is verklaard dat zij de geldlening pas in 2014, na einde looptijd, zal terugbetalen en niet eerder. Deze verklaring geldt als een mededeling op grond waarvan het verzuim ook ten aanzien van de toekomstige aflossingstermijnen is ingetreden, zonder dat hiervoor een nadere ingebrekestelling is vereist, gelet op het bepaalde in artikel 6:83 onder c BW.
4.9.
WSS Vastgoed heeft aangevoerd dat [eiser] de aan haar verschuldigde huurtermijnen niet betaalt. Zolang dit het geval is, acht WSS Vastgoed zich bevoegd om de nakoming van haar verplichtingen uit de geldleningovereenkomst op te schorten. Door [eiser] is betwist dat hij zijn huurbetalingsverplichtingen niet zou zijn nagekomen.
4.10.
Omdat WSS Vastgoed zich op een opschortingrecht beroept, ligt het op haar weg om haar tegenvordering en de omvang daarvan voldoende te onderbouwen, mede in het licht van hetgeen door [eiser] dienaangaande is aangevoerd. Door de rechtbank zal onderzocht moeten worden of de gestelde tegenvordering van WSS Vastgoed bestaat en of de omvang daarvan voldoende is om het beroep op het opschortingrecht te kunnen rechtvaardigen. Omdat WSS Vastgoed geen reconventionele vordering heeft ingesteld betreffende de volgens haar door [eiser] verschuldigde huurtermijnen, zal de rechtbank bij deze beoordeling mogen volstaan met een voorshands oordeel omtrent het bestaan en de omvang van de tegenvordering.
4.11.
De rechtbank overweegt dat door WSS Vastgoed ter zitting een overzicht is overgelegd, waaruit volgt dat na verrekening met de door WSS Vastgoed aan [eiser] verschuldigde rente over de geldleningovereenkomst een door [eiser] per maand aan WSS Vastgoed te betalen huurbedrag resteert van € 313,34 en dat dit bedrag hoger wordt zodra WSS Vastgoed aflost op de geldlening. Ook uit het door WSS Vastgoed ter zitting overgelegde vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 24 augustus 2011, volgt dat dit het huurbedrag is dat [eiser] maandelijks verschuldigd is aan WSS Vastgoed. In rechtsoverweging 4.5 van dit vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld dat over de periode 2004 tot en met februari 2011, (na verrekening) [eiser] een bedrag aan huur verschuldigd was van € 20.053,12. Vervolgens heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.31 en 4.32 vastgesteld dat door [eiser] meer is betaald aan WSS Vastgoed dan hij verschuldigd was, zodat [eiser] over de periode tot en met februari 2011 zijn huurbetalingsverplichting heeft voldaan. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee staat dit ook in deze procedure vast dat [eiser] tot en met februari 2011 zijn huurbetalingsverplichting tegenover WSS Vastgoed is nagekomen. De door WSS Vastgoed gestelde tegenvordering op [eiser], kan dan ook geen betrekking hebben op de periode tot en met februari 2011. Indien wordt aangenomen dat [eiser] na februari 2011 de huurtermijnen niet betaald heeft, dan betreft de huurachterstand (na verrekening) tot en met de datum van de dagvaarding, te weten 1 mei 2012, een huurachterstand van € 4.386,76 (te weten 14 maanden x € 313,34). Voorshands is de rechtbank van oordeel dat de omvang van deze huurachterstand niet rechtvaardigt dat WSS Vastgoed haar aflossingsverplichting van de geldleningovereenkomst opschort, gelet op de hoogte van haar aflossingsverplichting uit hoofde van de geldleningovereenkomst van
€ 50.000,00 per jaar. Op deze grondslag is WSS Vastgoed dan ook niet bevoegd haar aflossingsverplichting op te schorten.
4.12.
Door WSS Vastgoed is onvoldoende onderbouwd dat op [eiser] de verplichting rust om in overleg te treden over de afwikkeling van de pakketovereenkomst, zodat het bestaan van een tegenvordering aan de kant van WSS Vastgoed die haar de bevoegdheid tot opschorting van haar verplichtingen op deze grond zou geven, niet wordt aangenomen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een tekortkoming van WSS Vastgoed in de nakoming van haar (toekomstige) aflossingsverplichtingen onder de geldleningovereenkomst ten aanzien waarvan WSS Vastgoed in verzuim verkeert zodat [eiser] de bevoegdheid heeft de geldleningovereenkomst om die reden te ontbinden. De door [eiser] gevorderde ontbinding van de geldleningovereenkomst per datum van dit vonnis zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geldleningovereenkomst zal bij gebreke van een zelfstandig belang bij deze vordering, worden afgewezen.
4.14.
Als gevolg van de ontbinding van de geldleningovereenkomst ontstaat een ongedaanmakingverbintenis ex artikel 6:271 BW op grond waarvan de reeds door partijen ontvangen prestaties ongedaan gemaakt moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat het door [eiser] gevorderde bedrag, zijnde het aan WSS Vastgoed geleende bedrag van
€ 250.000,00 minus hetgeen daarop is afgelost en minus het bedrag dat is toegewezen bij vonnis van 24 augustus 2011 (in totaal € 50.000,00) derhalve een bedrag van € 200.000,00, dient te worden terugbetaald aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis.
4.15.
De rechtbank brengt hierop de onder het beslag geïnde bedragen niet in mindering. Die geïnde bedragen hebben te maken met de eerste termijn van de geldlening. De ongedaanmaking ziet op de verdere termijnen.
4.16.
De door [eiser] gevorderde rente vanaf 14 december 2011 over € 50.000,00 wordt afgewezen omdat uit de geldleningovereenkomst volgt dat de verschuldigde rente over
€ 250.000,00 steeds is verrekend met het bedrag dat [eiser] aan huurtermijnen verschuldigd is geweest. Daarmee is ook de rente over € 50.000,00 als onderdeel van de totale geldlening tot aan de datum van ontbinding reeds voldaan door verrekening. Omdat de ontbinding van de geldleningovereenkomst per datum vonnis uitgesproken wordt, zal de rente over
€ 200.000,00 vanaf dat moment verschuldigd worden. De door [eiser] gevorderde rente over dit bedrag zal dan ook vanaf de datum van dit vonnis worden toegewezen.
4.17.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Daarbij hanteert de rechtbank conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft met de overlegging van een enkele aanmaning onvoldoende onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, reden waarom de kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
4.18.
WSS Vastgoed zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding €  76,17
- griffierecht 1.436,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal €  5.512,17
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten, kan niet worden toegewezen omdat over deze kosten alleen de wettelijke rente verschuldigd kan zijn. In plaats van de wettelijke handelsrente zal dan ook de wettelijke rente worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
ontbindt de geldleningovereenkomst met ingang van heden;
5.2.
veroordeelt WSS Vastgoed om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 200.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt WSS Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.512,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: AK5261