ECLI:NL:RBMNE:2013:5737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
16/661032-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heimelijk fotograferen van patiënte door huisarts

Op 19 november 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een huisarts die beschuldigd werd van het heimelijk maken van een intieme foto van een patiënte tijdens een medisch onderzoek. De verdachte, die niet in persoon verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman. De tenlastelegging betrof het maken van een foto zonder toestemming van de patiënte op 13 maart 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat de opsporing in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde en dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De officier van justitie verwierp dit verweer en stelde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een afbeelding had vervaardigd van de patiënte, terwijl zij zich in een niet voor het publiek toegankelijke ruimte bevond. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het heimelijk fotograferen niet onder de schending van de eerbaarheid viel, maar wel onder het heimelijk maken van foto's, zoals bedoeld in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de benadeelde partij, de patiënte, schadevergoeding toegewezen van € 756,85, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schending van het vertrouwen dat de patiënte in haar huisarts had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661032-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1927],
wonende te ([woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. De verdachte is niet in persoon verschenen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 maart 2008 in zijn huisartsenpraktijk zonder medeweten en instemming van
[Aangeefster] een intieme foto van haar heeft gemaakt, hetgeen
primair - schending van de eerbaarheid, en
subsidiair - het heimelijk maken van foto’s oplevert.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de rechtmatigheid van het bewijs
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de opsporing in de onderhavige zaak in strijd is met de beginselen van behoorlijke procesorde, althans dat sprake is van onrechtmatige bewijsgaring, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, althans tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd.
De aangifte betreft een foto die op een fototoestel (merk Panasonic) van verdachte is aangetroffen. Verdachte is in 2010 eerder veroordeeld naar aanleiding van een aangifte die zag op een foto die op een ander toestel van verdachte was aangetroffen (merk Nikon). Zowel de op dat toestel (Nikon), alsook en in het bijzonder de op het andere inbeslaggenomen fototoestel (Panasonic) aangetroffen foto’s, zijn mede gezien verdachtes geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht, voortvloeiende uit zijn beroep als huisarts, volgens de raadsman onrechtmatig verkregen. Zij dienen dan ook van het bewijs te worden uitgesloten.
Het beslag mag zich slechts tot die gegevens uitstrekken waarop (het onderzoeksbelang bezien) de specifieke aangifte is gericht, en niet verder dan op grond van de aangifte gerechtvaardigd zou zijn.
Naar het oordeel van de raadsman is de aangifte onduidelijk en biedt deze onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusies dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en dat het feit van zodanig gewicht is dat het verschoningsrecht moet wijken en de doorzoeking en inbeslagneming had mogen plaats vinden.
3.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. Zij heeft daartoe in het bijzonder aangevoerd dat dit reeds een gepasseerd station is, nu hierover reeds eerder een procedure heeft plaatsgevonden, waarin de Hoge Raad - in navolging van deze rechtbank - de inbeslagneming heeft getoetst en het bezwaar daartegen heeft verworpen.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Het toepasselijke beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als een in art. 359a, eerste lid, Sv. voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Bewijsuitsluiting kan, als op grond van art. 359a, eerste lid, Sv. voorzien rechtsgevolg, uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt uitsluitend in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De toepassing van art. 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Volgens vaste jurisprudentie heeft 'het voorbereidend onderzoek' als bedoeld in art. 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte terzake van het aan hem tenlastegelegde feit. Art. 359a Sv is derhalve niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek, bijvoorbeeld in het kader van een andere strafzaak.
Het beoordelingskader toegepast op de onderhavige zaak
In de onderhavige zaak (voor zover de rechtbank dat op basis van de beschikbare stukken kan vaststellen) is sprake de volgende situatie.
Op grond van een verdenking in het kader van
een eerderstrafrechtelijk onderzoek tegen verdachte heeft een doorzoeking in zijn woning plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een fotocamera (merk Panasonic) in beslag genomen. In zoverre kan van een vormverzuim dat doorwerkt in de onderhavige zaak in beginsel geen sprake zijn.
Zelfs al zou de rechtmatigheid van de inbeslagneming ook in de onderhavige zaak wel ter beoordeling van de rechtbank voorliggen, dan is de rechtbank van oordeel dat zij gebonden is aan wat het hoogste rechtscollege hierover reeds heeft beslist (HR 10 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7259). De Hoge Raad heeft in het kader van het eerdere strafrechtelijk onderzoek naar verdachte geconcludeerd dat het oordeel van de rechtbank, dat er ten tijde van de inbeslagneming - gelet op de feiten en omstandigheden - sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan het misdrijf van art. 249 lid 2 onder 3º Sr, niet onbegrijpelijk is. Ook overigens is het cassatieberoep van verdachte in de beklagprocedure tegen de inbeslagneming verworpen. De rechtbank concludeerde in die procedure dat het verschoningsrecht van verdachte zich niet uitstrekt tot de afbeeldingen op de geheugenkaarten en camera’s die onder de verdachte in zijn woning in beslag zijn genomen (Rb Utrecht, 20 september 2008, ECLI:NL:RBUTR:2008:BG1561).
Door de verdediging zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de rechtbank aanleiding geven om te concluderen dat het eerdere oordeel van de rechtbank en de Hoge Raad niet langer in stand kan blijven. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het openbaar ministerie zodanig heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat hij in zijn vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat tot bewijsuitsluiting moet worden overgegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en wijst daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd. Art. 239 Sr. ziet op handelingen die door de meerderheid van de bevolking worden afgekeurd en die voor het seksueel schaamtegevoel kwetsend zijn. Ook de situatie waarin iemand met ontbloot onderlijf op een behandeltafel ligt, terwijl de huisarts daarvan heimelijk foto’s maakt, betreft zo’n handeling en valt derhalve onder de reikwijdte van dit artikel,aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De raadsman heeft daartoe in het bijzonder aangevoerd dat de vrouw op de aangetroffen foto niet aangeefster, doch een andere vrouw betreft, die schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het maken van de foto. Verder zijn de sokken en het onduidelijke sieraad op de foto, waaraan aangeefster zich heeft herkend, niet redengevend c.q. identificerend genoeg, temeer nu de gegevens van de patiëntenkaart van aangeefster niet aansluiten bij hetgeen waarvoor zij volgens haar eigen verklaring bij haar huisarts op bezoek zou zijn geweest (een uitstrijkje). Bovendien heeft aangeefster ook niet gehoord/waargenomen dat er een foto zou zijn gemaakt. Tot slot betoogt de raadsman dat verdachte de foto niet opzettelijk heeft gemaakt.
Voor zover de rechtbank toch van oordeel is dat het maken van de foto door verdachte bewezen kan worden verklaard, is de verdediging primair van mening dat het maken van een foto geen schennis van de eerbaarheid oplevert, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair is de raadsman van mening dat nu -kort gezegd- er geen sprake is van schending van de privacy cq. van het bedreigen van het privéleven van aangeefster, er geen sprake was van opzet, er geen sprake was van een ‘verborgen’ camera, en bovendien sprake was van een transactie-feit ex art. 74 Sr., verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten [1]
Verdachte was in 2008 de huisarts van aangeefster [Aangeefster]. [2] Aangeefster is op 13 maart 2008 bij haar huisarts in zijn praktijk aan de [adres] te [woonplaats] op bezoek geweest voor een consult, onder meer vanwege post coïtaal bloedverlies. [3] Op 16 april 2008 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek onder verdachte een fototoestel van het merk Panasonic in beslag genomen. [4] Daarop is een foto van een vrouw aangetroffen, die is gemaakt op 13 maart 2008 (foto nr. 13). [5] Op deze foto is te zien dat de vrouw met ontbloot onderlichaam, met de benen gespreid, waarvan in ieder geval één been in een beensteun, op een behandeltafel ligt. Verder is te zien dat de handen van de vrouw op haar buik rusten, dat de vrouw een ring draagt en zij om haar linkervoet een sok draagt. [6]
Overige bewijsmiddelen
[Aangeefster] heeft op 12 september 2012 aangifte jegens haar huisarts gedaan. [7] Zij heeft verklaard dat zij naar de politie is gegaan naar aanleiding van een bericht in de krant dat haar huisarts zijn praktijk moest sluiten wegens een veroordeling voor ontucht. Hierdoor gingen bij haar ‘bellen rinkelen’ van wat haar was overkomen toen zij bij haar huisarts kwam voor inwendig onderzoek. [8]
[Aangeefster] heeft over het bezoek aan de huisarts verklaard dat zij, nadat zij haar onderkleding had uitgedaan en met ontbloot onderlichaam op de behandeltafel lag, zag dat haar arts bij een kastje stond, waarvan een laatje naar voren klapt, en waarin een camera stond. [9] De camera was gericht op de behandelbank waar zij lag. Zij lag op dat moment met haar benen in beugels. [10]
[Aangeefster] heeft voorts verklaard dat zij haar huisarts geen toestemming had verleend om een foto van haar te maken en dat daarover ook niets was doorgesproken en afgesproken. Toen haar huisarts zag dat zij het doorhad, deed hij snel het kastje dicht, aldus [Aangeefster]. [11]
De politie heeft de foto uit het politieonderzoek (nr. 13, dossier 2010) aan [Aangeefster] getoond. [Aangeefster] heeft verklaard dat zij de vrouw op de foto is en dat zij zich herkent aan haar ring met een gele steen – waarover zij al eerder had verklaard [12] – en aan haar sokken. [13]
De politie heeft [Aangeefster] gevraagd om naar het politiebureau te komen en de ring te laten zien waarover zij in haar aangifte had verklaard. De politie heeft van de goudkleurige ring met geelgouden steen foto’s gemaakt. [14] Ook heeft [Aangeefster] op het politiebureau sokken laten zien. Daarover verklaart zij: “De sokken die ik heb meegenomen en waarvan u een foto heeft gemaakt, zijn niet de sokken die ik destijds aan had. Die sokken heb ik niet meer. De sokken zaten met 3 paar in een setje. Ik heb sokken uit hetzelfde setje meegenomen. Deze heeft u gefotografeerd.” [15]
Verdachte heeft in 2010 tegenover de politie verklaard dat foto nr. 13, die is aangetroffen op het Panasonic fototoestel, gemaakt is op de onderzoeksbank in de spreekruimte van zijn praktijk en dat hij de foto heeft genomen. [16]
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat deze foto van een andere patiënte dan van aangeefster zou zijn en met haar toestemming zou zijn gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat dit alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de herkenning door aangeefster. Die verklaring van aangeefster vindt steun in haar patiëntenkaart in combinatie met de datum waarop foto nr. 13 is gemaakt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte aanvankelijk – in 2010 – heeft verklaard dat hij de desbetreffende foto heeft gemaakt, terwijl hij, toen hij in 2012 opnieuw over deze foto werd gehoord en geconfronteerd werd met de aangifte van aangeefster, heeft verklaard dat hij de foto niet heeft gemaakt en nooit heeft gezien. [17]
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Uit de wet(sgeschiedenis) en jurisprudentie kan worden afgeleid dat de strafbaarstelling van artikel 239 Sr. ziet op seksuele gedragingen (zoals het de aandacht vestigen op ontblote geslachtsdelen, met name exhibitionisme) waarmee anderen (derden) ongewild (door de dader) worden geconfronteerd. [18] Het heimelijk fotograferen levert naar het oordeel van de rechtbank in casu – hoe afkeurenswaardig ook – niet een zodanig bedoelde opzettelijk oneerbare handeling op. De rechtbank zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Overwegingen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van voornoemde vaststaande feiten en overige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bezien- vast komen te staan dat verdachte op 13 maart 2008 zonder de toestemming van aangeefster van haar (ontblote onderlijf) een foto heeft gemaakt, terwijl verdachte van tevoren niet duidelijk aan aangeefster kenbaar heeft gemaakt dat er een fotocamera in zijn behandelkamer aanwezig was en dat hij daarmee een foto van aangeefster zou maken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit het heimelijk fotograferen als bedoeld in art. 139f Sr. op.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 maart 2008 te Utrecht, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een fotocamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt,
opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [Aangeefster], aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in een behandelruimte van zijn, verdachtes huisartsenpraktijk aan de [adres], een afbeelding heeft vervaardigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor zover geen vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging volgt – uiterst subsidiair betoogd om verdachte met toepassing van artikel 9a Sr. geen straf of maatregel op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, ten tijde van het bewezenverklaarde werkzaam als huisarts, heeft zonder medeweten en instemming van zijn patiënte een foto van haar gemaakt, toen zij met ontbloot onderlijf in de gynaecologische stoel lag om een inwendig onderzoek te ondergaan.
Art. 139f Sr is ingegeven door de wens bescherming te bieden tegen aan visuele technische middelen verbonden gevaren voor inbreuk op de persoonlijke levenssfeer Het is duidelijk dat het heimelijk maken van een foto onder omstandigheden die voor de betrokkene compromitterend of gênant kunnen zijn als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt ervaren. Laat staan als dit -zoals in het onderhavige geval- plaatsvindt tijdens een medisch inwendig onderzoek door een arts, en er derhalve sprake is van een vertrouwens- en afhankelijkheidssituatie.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de privacy van aangeefster, maar ook het vertrouwen dat zij in hem had als huisarts, op grove wijze beschaamd. Hij is zijn boekje ver te buiten gegaan. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster, nadat zij in augustus 2012 van het bewezenverklaarde op de hoogte raakte, hiervan tot op heden psychische problemen ondervindt en daarvoor ook thans nog onder behandeling is.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens een soortgelijk delict strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank houdt met deze eerdere veroordeling rekening in het kader van art. 63 Sr. Ook houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte en met de ouderdom van het feit.
Gelet op het verwerpelijke karakter van de zaak ziet de rechtbank geen aanleiding tot toepassing van art. 9a Sr. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Nu verdachte echter thans geen praktijk meer voert acht de rechtbank de kans op herhaling gering, zodat zij -anders dan de officier van justitie- een proeftijd van één jaar voldoende acht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [Aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 756,85, te weten
€ 406,85 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [Aangeefster], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor (subsidiair) bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Voorts overweegt de rechtbank dat het gevorderde bedrag haar niet onredelijk voorkomt en dat de vordering genoegzaam is onderbouwd. De rechtbank waardeert deze op € 765,85. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente zal voor wat betreft de immateriële schade (€ 350,00) worden toegewezen vanaf het moment dat [Aangeefster] op de hoogte raakte van het strafbare feit, te weten 11 augustus 2012, aangezien zij volgens haar eigen verklaring eerst vanaf dat moment schade heeft ondervonden van het strafbare feit. Voor wat betreft de materiële schade (€ 406,85) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 9 april 2013, zijnde de datum waarop deze schade door [Aangeefster] werd geleden.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [Aangeefster] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63 en 139f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [Aangeefster] toe tot
€ 756,85.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [Aangeefster] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 350,00 vanaf 11 augustus 2012 en over € 406,85 vanaf 9 april 2013, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [Aangeefster] aan de Staat
€ 756,85te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 350,00 vanaf 11 augustus 2012 en over € 406,85 vanaf 9 april 2013, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van A.M. Westerhout, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2013.
Mr. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig was, te weten in een (behandel)ruimte van zijn, verdachtes, (huisartsen) praktijk, met een (foto)camera een of meer foto('s) van de (blote) vagina van [Aangeefster] heeft gemaakt, terwijl die [Aangeefster], in verband met een uitstrijkje, (gedeeltelijk ontkleed) op de behandeltafel lag, met haar benen in de beugels;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een (foto)camera,
waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt,
opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [Aangeefster],
aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in een (behandel)ruimte van zijn, verdachtes (huisartsen)praktijk aan de [adres], een of meer afbeelding(en) heeft vervaardigd;
art 139f ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier van de politie regio Utrecht, met dossiernummer PL0981 2012179598 bevinden (hierna te noemen ‘dossier 2012’) , doorgenummerde pagina’s 1-75, en in de bijgevoegde bijlage, met dossiernummer PL0981 10000934 (hierna te noemen ‘dossier 2010), doorgenummerde pagina’s 1-135. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 17.
3.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina’s 17 en 30, en bijlage (patiëntendossier), pagina 32.
4.Proces-verbaal van doorzoeking, ‘dossier 2010’ pagina 54
5.Proces-verbaal beschrijving foto’s dvd, ‘dossier 2010’ pagina 86
6.Proces-verbaal beschrijving foto’s dvd, ‘dossier 2010’, pagina 86.
7.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012, pagina 18.
8.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 17.
9.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 17 en 19.
10.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 19.
11.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 26.
12.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 18.
13.Proces-verbaal van aangifte van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 19, en fotobijlage (nr. 13), pagina 23.
14.Proces-verbaal van bevindingen, ‘dossier 2012, pagina 33, en fotobijlage (ring), pagina 34-35.
15.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 30, en fotobijlage (sokken), pagina 36.
16.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 162.
17.Proces-verbaal van verhoor van [Aangeefster], ‘dossier 2012’, pagina 66.
18.Zie onder meer Kamerstukken II 1979-1989, 15 836, nrs. 1-3, p. 12; Kamerstukken II 1979-1980, 15 836, nr. 4, p. 14 en Noyon, Langemeijer & Remmelink, aant. 1 bij art. 239 van het Wetboek van Strafrecht.