In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, stond de vraag centraal of de overwerkregeling van de CAO Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen van toepassing was op een tussen werkgever en werknemer afgesproken 'tijd voor tijd'-regeling. De eiseres, werkzaam als administratief medewerkster, had in 1998 een overeenkomst gesloten met de gedaagde, waarbij zij 40 uur per week werkte, maar een salaris ontving dat was gebaseerd op een 38-urige werkweek. De eiseres vorderde een verhoging van haar verlofsaldo en stelde dat er sprake was van overwerk, waarvoor zij aanspraak maakte op een toeslag volgens de CAO.
De kantonrechter oordeelde dat de afspraak tussen partijen inhoudt dat de eiseres 40 uur per week werkzaam was en dat er geen sprake was van overwerk. De rechter stelde vast dat de CAO LEO de mogelijkheid bood om een in het verleden afgesproken en van de CAO afwijkende arbeidsduur te handhaven voor administratieve werknemers. De eiseres had niet weersproken dat er impliciet een afspraak was gemaakt over de arbeidsduur, en de rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiseres op basis van de CAO niet konden worden toegewezen.
In reconventie vorderde de gedaagde betaling van de geldelijke waarde van verlofuren en een terugbetaling van teveel ontvangen reiskostenvergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen recht had op terugbetaling van de reiskostenvergoeding, omdat de gedaagde zelf de CAO niet volledig had gevolgd. De vorderingen van de gedaagde werden afgewezen, en de proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.