ECLI:NL:RBMNE:2013:6261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
2034911 AC EXPL 13-201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie in onderwijsovereenkomst tussen student en onderwijsinstelling

In deze zaak vorderde een student, die gezakt was voor haar eindexamen, schadevergoeding van haar onderwijsinstelling. De student stelde dat de school in strijd met de onderwijsovereenkomst had gehandeld en onrechtmatig jegens haar had gehandeld. De kantonrechter beoordeelde de vakdeskundige beoordeling van het examen terughoudend en oordeelde dat er geen sprake was van een onzorgvuldige beoordeling. De school was niet geaccrediteerd als hbo-instelling, maar dat betekende niet dat de opleiding niet op hbo-niveau was. De kantonrechter oordeelde echter dat de school onrechtmatig had gehandeld door een beledigende e-mail naar een televisieprogramma te sturen, waarin de student werd belasterd. De kantonrechter vond dat het recht op bescherming van de eer en goede naam van de student zwaarder woog dan het recht op vrijheid van meningsuiting van de school. De immateriële schade werd vastgesteld op € 100,-. De vordering van de student op grond van wanprestatie werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat de school tekort was geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de student onvoldoende had onderbouwd dat de school haar toezeggingen over het niveau van de opleiding niet was nagekomen. De vordering in reconventie van de school werd eveneens afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 2034911 AC EXPL 13-2101 KdM/5104
Vonnis van 11 december 2013
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partij in conventie sub 1,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1],
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagde sub 2],
gedaagde partij in conventie sub 2,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verder gezamenlijk ook te noemen de Scholen,
gemachtigde: mr. H.E. Sluis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juli 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De statutair bestuurder van [gedaagde sub 2] is tevens statutair bestuurder van [gedaagde sub 1] (hierna: de directeur).
2.2.
De Scholen presenteren zich op één en dezelfde website.
2.3.
[eiseres] heeft zich in 2007 door middel van het daartoe bestemde formulier ingeschreven voor de opleiding Homeopathie voor dieren (hierna: de opleiding).
2.4.
De opleiding is door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (hierna: NVAO) niet geaccrediteerd als hbo-opleiding. [gedaagde sub 1] biedt een opleiding in humane homeopathie. Deze opleiding bevindt zich in een accreditatietraject om door de NVAO te worden toegelaten als geaccrediteerde hbo-opleiding.
2.5.
[eiseres] heeft alle studieonderdelen van de opleiding gevolgd en de vereiste stage en afstudeerscriptie zijn als voldoende beoordeeld. Op 21 september 2012 deed zij mondeling eindexamen. Op 26 september 2012 heeft de directeur [eiseres] er per e-mail van in kennis gesteld dat zij gezakt is voor het eindexamen.
2.6.
Voordat [eiseres] de onderhavige procedure startte heeft zij getracht het geschil te beslechten door tussenkomst van het televisieprogramma ‘[naam]’ (hierna: het televisieprogramma). De directeur heeft vervolgens in een e-mail van 14 oktober 2012 zijn standpunt aan het televisieprogramma kenbaar gemaakt. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

We zijn geschrokken van de sterk associatieve beantwoording van vragen en de sterk associatieve conclusies die ze trekt.
Over de scriptie heb ik bv gezegd dat ik hoop dat ze die nooit naar buiten brengt. Ik wil hier als school niet mee geassocieerd worden. Bovendien hebben we sterke aanwijzingen dat het onderzoek gemanipuleerd is.
Samenvattend vonden we het niet verantwoord haar met patiënten te laten werken zonder dat ze eens ernstig aan zichzelf gaat werken.
Ze kan schriftelijke tentamens voldoende maken, maar echt niet met mensen werken. We voorzien dan grote problemen.
2.7.
In het najaar van 2012 is de aflevering van het televisieprogramma waarin de zaak van [eiseres] behandeld is opgenomen. De aflevering is op televisie uitgezonden op 1 maart 2013.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de Scholen jegens haar toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de (onderwijs)overeenkomst c.q. dat de Scholen jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en daarnaast veroordeling van de Scholen om aan haar te voldoen € 17.056,83 (bestaande uit
€ 9.556,83 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 april 2013 tot de voldoening en met veroordeling van de Scholen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat de Scholen jegens haar toerekenbaar zijn tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst, althans onzorgvuldig hebben gehandeld, waardoor zij tijdens de opleiding nodeloos studiekosten heeft gemaakt. Verder stelt [eiseres] dat de Scholen onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door haar in haar eer en goede naam aan te tasten. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke rente nu de Scholen in verzuim zijn geraakt.
3.3.
De Scholen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde sub 2] vordert, onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt toegewezen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiseres] om aan [gedaagde sub 2] te voldoen € 25.000,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde sub 2] schade te hebben geleden, doordat [eiseres] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door zich in de media negatief over School uit te laten.
3.6.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

De vordering op grond van wanprestatie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] zich op juiste wijze heeft ingeschreven voor de opleiding en dat een onderwijsovereenkomst tot stand is gekomen.
Ter comparitie is namens de Scholen gemotiveerd gesteld dat deze onderwijsovereenkomst is gesloten door [gedaagde sub 2] en niet door [gedaagde sub 1]. Dit is door [eiseres] niet betwist, zodat de kantonrechter dit als vaststaand zal aannemen. Niet gebleken is dat ook tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een contractuele relatie bestaat. De kantonrechter zal de vordering afwijzen, voor zover die ziet op de vermeende wanprestatie door [gedaagde sub 1].
4.2.
De onderwijsovereenkomst houdt onder meer in dat [gedaagde sub 2] [eiseres] in de gelegenheid stelt deze opleiding te volgen en dat [eiseres] [gedaagde sub 2] de daarvoor vastgestelde studiegelden voldoet.
4.3.
[eiseres] legt aan haar stelling dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst ten grondslag dat de gang van zaken rondom het eindexamen van [eiseres] in strijd is met de plichten die [gedaagde sub 2] op grond van de onderwijsovereenkomst heeft en dat de opleiding geen hbo-niveau kent terwijl [gedaagde sub 2] dit wel uitdraagt. De kantonrechter zal hierna op beide argumenten ingaan.
4.4.
Vooropgesteld moet worden dat het bij de beoordeling van een examen gaat om een vakdeskundige beoordeling van het kennen en/of kunnen van een examenkandidaat die in een geval als dit in beginsel aan de desbetreffende vakdocent is voorbehouden. De kantonrechter zal zich uiterst terughoudend moeten opstellen in een beoordeling van die vakdeskundige beoordeling. In overeenstemming met wat in de rechtspraak in dit soort gevallen wordt aangenomen is er slechts plaats voor een doorkruising door de kantonrechter van de vakdeskundige beoordeling wanneer sprake is van een apert onzorgvuldige beoordeling, bijvoorbeeld blijkend uit één of meer evident grove fouten, dan wel indien duidelijk is dat de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of de beoordeling duidelijk ongelijk is bij gelijke prestaties.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Hoewel de beoordeling vragen oproept met betrekking tot de wijze waarop de resultaten en beoordelingen van stages en de scriptie worden meegewogen in het eindexamen, is dat onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een beoordeling die op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat de opleiding voorziet in een beroepsprocedure binnen welke de beoordeling van het eindexamen getoetst had kunnen worden. [eiseres] heeft er echter voor gekozen deze procedure niet te volgen. Evenmin is zij op het aanbod van [gedaagde sub 2] ingegaan om zonder de beroepsprocedure te volgen kosteloos herexamen te mogen doen. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld op grond waarvan de kantonrechter tot een doorkruising van de vakinhoudelijke beoordeling van [gedaagde sub 2] zou kunnen of moeten komen, gelet op het hiervoor geschetste beperkte toetsingskader daarbij.
4.6.
[eiseres] stelt verder dat [gedaagde sub 2] haar toezegging dat de opleiding een opleiding is op hbo-niveau niet nakomt. Ze wijst er hierbij op dat [gedaagde sub 2] in 2007 heeft aangegeven een accreditatietraject te zijn gestart bij de NVAO maar dat op dit moment nog steeds geen sprake is van een geaccrediteerde hbo-opleiding. Daarnaast voorziet [gedaagde sub 2] ten onrechte niet in een onafhankelijke beroepsprocedure met betrekking tot de uitslag van examens. Ten slotte wijst [eiseres] wederom op de gang van zaken rondom haar eindexamen.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 2] met de opleiding een opleiding op hbo-niveau voorstaat en dit ook als zodanig uitdraagt, onder meer op de gezamenlijke website van de Scholen. Uit de stellingen van [gedaagde sub 2] leidt de kantonrechter af dat [gedaagde sub 2] daarmee doelt op het denkniveau dat van studenten wordt verwacht en dat ook is vereist om de opleiding te kunnen volgen. [eiseres] heeft niet betwist dat [gedaagde sub 2] deze interpretatie van ‘hbo-niveau’ volgt. Zij heeft voorts geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou volgen dat de opleiding geen hbo-denkniveau heeft. De kantonrechter zal dan ook als vaststaand feit aannemen dat de opleiding wordt gegeven op een hbo-denkniveau.
4.8.
Dat de Scholen zich op hun website gezamenlijk presenteren waarbij het accreditatietraject van [gedaagde sub 1] bij de NVAO wordt vermeld, heeft bij [eiseres] verwachtingen gewekt omtrent het niveau van de opleiding. Uit wat zij heeft aangevoerd is echter niet gebleken dat [gedaagde sub 2] aan haar en/of medestudenten toezeggingen heeft gedaan over het niveau van [gedaagde sub 2], anders dan over het denkniveau van de opleiding, zoals bedoeld in overweging 4.7. De kantonrechter overweegt dat in het midden kan blijven of [gedaagde sub 2] bij de NVAO een accreditatietraject is gestart. Zelfs indien dit zou komen vast te staan, zou hieruit immers niet zonder meer volgen dat [eiseres] er vanuit mocht gaan dat zij een geaccrediteerde hbo-opleiding zou volgen, omdat tussen partijen niet in geschil is dat de opleiding niet was geaccrediteerd op het moment dat [eiseres] met de opleiding startte. Bovendien kan, indien zou komen vast te staan dat tevergeefs een accreditatietraject is gestart, daaruit niet volgen dat de opleiding geen hbo-denkniveau heeft, zoals [gedaagde sub 2] dat uitdraagt. Het voor een opleiding vereiste denkniveau staat immers los van het feit of die opleiding al dan niet is geaccrediteerd door de NVAO.
4.9.
Wat in overweging 4.8. is geconcludeerd over de vermeende samenhang tussen het niveau van de opleiding en een accreditatie daarvan geldt ook voor de wijze waarop de beroepsprocedure met betrekking tot de uitslag van examens is ingericht. Deze procedure staat los van het denkniveau dat is vereist om de opleiding te kunnen volgen en de inhoud van deze procedure kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot de door [eiseres] voorgestane conclusie dat daaruit volgt dat geen sprake is van een opleiding op hbo-niveau.
4.10.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld ook de gang van zaken rondom haar eindexamen ten grondslag te leggen aan haar stelling dat de opleiding geen hbo-niveau kent, geldt dat dit niet kan slagen. Hierbij wordt verwezen naar de in overweging 4.4. verwoorde beperkte toetsingsnorm en het oordeel in overweging 4.5. dat niet is komen vast te staan dat bij de beoordeling van [eiseres] door [gedaagde sub 2] is gehandeld in strijd met deze norm.
4.11.
De kantonrechter komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 2] haar toezeggingen over het (denk)niveau van de opleiding niet is nagekomen.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de vordering op grond van wanprestatie worden afgewezen.
De vordering op grond van onrechtmatige daad
4.13.
Omdat de door [eiseres] aangedragen omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die uit de onderwijsovereenkomst voortvloeien, zal de kantonrechter vervolgens beoordelen of [gedaagde sub 2] gelet op deze omstandigheden onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eiseres] en of daardoor voorts sprake is van onrechtmatig handelen. De maatstaf die de kantonrechter hierbij dient te hanteren is of [gedaagde sub 2] [eiseres] heeft begeleid en opgeleid zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende school met redelijk bekwaam en redelijk handelend onderwijspersoneel mocht worden verwacht.
4.14.
Bij de invulling van deze maatstaf naar de omstandigheden van dit geval is wederom relevant wat de kantonrechter hiervoor heeft overwogen over de gang van zaken rondom het eindexamen (overweging 4.5.) en over de verwachtingen die [eiseres] mocht hebben over het niveau van [gedaagde sub 2] (overwegingen 4.8. tot en met 4.10.). Deze omstandigheden, die de kantonrechter hiervoor dan ook reeds heeft beoordeeld, zijn evenzeer relevant voor de vraag of [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit betekent dat [eiseres] (eveneens) onvoldoende heeft gemotiveerd dat [gedaagde sub 2] haar niet heeft begeleid en opgeleid zoals van [gedaagde sub 2] en haar onderwijspersoneel mocht worden verwacht. Daarmee is niet komen vast te staan dat aan de zijde van [gedaagde sub 2] sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, zodat de kantonrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde sub 2] in zoverre niet onrechtmatig heeft gehandeld.
4.15.
Vervolgens is ter beoordeling van de vordering op grond van onrechtmatige daad het handelen van [gedaagde sub 2] aan de orde, voor zover dat geen betrekking heeft op de omstandigheden waarop de vordering op grond van wanprestatie is gebaseerd. In dat kader voert [eiseres] de e-mail van [gedaagde sub 2] 14 oktober 2012 aan met de in overweging 2.6. aangehaalde zinsneden. De kantonrechter overweegt ten overvloede dat [eiseres] niet (tevens) de e-mail van de directeur van 26 september 2012 ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering op grond van onrechtmatige daad. De kantonrechter zal deze e-mail, waarin [eiseres] is geïnformeerd over de beoordeling door [gedaagde sub 2] van haar eindexamen en die zij als grievend heeft ervaren, daarom verder buiten beschouwing laten.
4.16.
Uit de conclusie van antwoord en uit de toelichting van de Scholen ter comparitie volgt dat de Scholen stellen dat de e-mail van 14 oktober 2012 (hierna: de e-mail) is verzonden namens [gedaagde sub 2]. Dit is door [eiseres] niet betwist, zodat de kantonrechter dit als vaststaand zal aannemen. Nu [eiseres] verder niets heeft aangevoerd ter staving van haar stelling dat ook [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld zal de kantonrechter de vordering afwijzen, voor zover die ziet op het vermeende onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1].
4.17.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld en daarmee de eer en goede naam van [eiseres] heeft aangetast, waardoor [eiseres] immateriële schade heeft geleden zoals zij stelt. [eiseres] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 2] in haar reactie aan het televisieprogramma met de e-mail een zwart beeld van [eiseres] heeft geschetst, terwijl [gedaagde sub 2] wist dat die reactie in het televisieprogramma genoemd zou kunnen worden.
4.18.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de e-mail met de in overweging 2.6. aangehaalde zinsneden te verzenden. De kantonrechter stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de botsing van twee fundamentele rechten, te weten aan de zijde van [gedaagde sub 2] haar recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [eiseres] haar recht op bescherming van haar eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van beide rechten in dit geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval (Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210). Tot deze omstandigheden behoren onder meer de aard van de e-mail en de ernst van de te verwachten gevolgen hiervan voor [eiseres], het belang van [gedaagde sub 2] bij het verzenden van de e-mail en de mate waarin de mededelingen ten tijde van het verzenden van de e-mail steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.
4.19.
Wat betreft de aard van de e-mail overweegt de kantonrechter met betrekking tot de uitlatingen over de scriptie van [eiseres] dat daaruit volgt dat aan de zijde van [gedaagde sub 2] slechts sprake was van vermoedens van manipulatie van het onderzoek. Ook het uitspreken van dergelijke vermoedens is, indien onjuist, naar het oordeel van de kantonrechter echter onnodig grievend voor [eiseres], omdat haar integriteit hiermee in twijfel wordt getrokken. De kantonrechter acht de zinsnede uit de e-mail “
zonder dat ze eens ernstig aan zichzelf gaat werken” eveneens onnodig grievend en constateert dat in de e-mail niet feitelijk onderbouwd is op grond waarvan [gedaagde sub 2] van oordeel was dat zij het niet verantwoord vond [eiseres] met mensen te laten werken.
4.20.
Over de mate waarin de mededelingen ten tijde van het verzenden van de e-mail steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde sub 2] stelt dat zij haar vermoedens dat [eiseres] haar scriptieonderzoek heeft gemanipuleerd onder meer heeft ontleend aan een e-mail van 23 oktober 2012 van de stagebegeleidster van [eiseres] aan de directeur. In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:

Ze gaf aan dat ze informatie over een wormmiddel had gekregen van [A]. Tegen mij zei ze dat ze het document niet meer kon vinden waardoor ik het ook niet kon controleren. Op verzoek van [A] stuurt ze het later gewoon weer op?! Heeft ze het onderzoek van haar scriptie van te voren wel aan jullie voorgelegd? Ik had namelijk vraagtekens over de opzet maar ze zei dat het zo goedgekeurd was. Ook vraag ik mij af of ze het onderzoek wel zo gedaan heeft zoals ze het beschrijft. Tegen[B] gaf ze namelijk aan dat ze heel erg moeite had groepen paarden te vinden.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 2] hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat zij ten tijde van het verzenden van de e-mail over voldoende aanknopingspunten beschikte om te kunnen vermoeden dat [eiseres] haar scriptieonderzoek heeft gemanipuleerd. Het enkele feit dat een stagebegeleidster, die - naar de kantonrechter begrijpt - zelf niet bij de beoordeling van de scriptie betrokken is geweest, vragen heeft gesteld over het onderzoek is hiervoor onvoldoende.
4.21.
Voor zover [gedaagde sub 2] haar vermoedens ook op andere feiten en omstandigheden heeft gebaseerd heeft zij hiervoor onvoldoende aangevoerd. Daarvoor had het ten minste in de rede gelegen dat [gedaagde sub 2] had aangegeven wat haar, behalve de e-mail van de stagebegeleidster, tot deze vermoedens heeft gebracht. Het in de conclusie van antwoord door [gedaagde sub 2] ingenomen standpunt, dat zij haar vermoedens niet in de publiciteit heeft gebracht omdat zij beseft dat deze vermoedens lastig te bewijzen zijn, acht de kantonrechter bovendien onbegrijpelijk, nu de betreffende vermoedens in de e-mail aan het televisieprogramma nu juist in de openbaarheid zijn gebracht.
4.22.
Met betrekking tot de ernst van de te verwachten gevolgen van het verzenden van de e-mail stelt de kantonrechter voorop dat iemands eer kan zijn aangetast - waaronder kan worden verstaan de aantasting van het gevoel voor eigenwaarde en de waardering die men bij anderen geniet - indien slechts de aansprakelijke persoon en de aangetaste persoon weet hebben van die aantasting en derden daarvan in het geheel niet op de hoogte waren (Hoge Raad 6 juli 1994,
JAR1994, 155). Daarbij komt dat in dit geval [gedaagde sub 2] ten tijde van het verzenden van de e-mail rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de e-mail in de uitzending van het televisieprogramma wel degelijk voor een breed publiek openbaar gemaakt zou worden. Het was [gedaagde sub 2] immers duidelijk dat de redactie van het televisieprogramma haar benaderde ten behoeve van het bieden van de mogelijkheid van wederhoor ten aanzien van de door [eiseres] in het televisieprogramma in te nemen standpunten. In die zin was de inhoud van de e-mail door [gedaagde sub 2] dan ook bedoeld om openbaar te worden gemaakt, zo concludeert de kantonrechter.
4.23.
Over het belang van [gedaagde sub 2] bij het verzenden van de e-mail overweegt de kantonrechter dat uit de stellingen van [gedaagde sub 2] blijkt dat dit belang was gelegen in het voorkomen dat de eer en goede naam van [gedaagde sub 2] en de opleiding zouden worden aangetast door wat [eiseres] in het televisieprogramma over [gedaagde sub 2] zou opmerken. Niet valt echter in te zien dat de door [gedaagde sub 2] jegens [eiseres] gedane beledigende uitingen zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen hiervan. De kantonrechter overweegt daarbij dat [gedaagde sub 2] de e-mail ook op een meer zakelijke toon had kunnen schrijven en daarmee had kunnen trachten haar zijde van de zaak te belichten ten behoeve van de uitzending van het televisieprogramma.
4.24.
Uit de hierboven in overwegingen 4.19. tot en met 4.23. behandelde omstandigheden - mede in onderlinge samenhang beschouwd - volgt dat het recht op de bescherming van de eer en goede naam van [eiseres] in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht van [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting en daarmee dat [gedaagde sub 2] door het verzenden van de e-mail met beledigende zinsneden onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Daarbij is met name van belang dat niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] over voldoende feitelijke grondslag beschikte voor haar vermoedens dat [eiseres] het scriptieonderzoek heeft gemanipuleerd en daarnaast dat de betreffende zinsneden niet in verband kunnen worden gebracht met het belang van [gedaagde sub 2] om te voorkomen dat haar eigen eer en goede naam zou worden aangetast.
4.25.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres], door het verzenden van de onder overweging 2.6. weergegeven e-mail. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
4.26.
Het onrechtmatig handelen is te wijten aan de schuld van [gedaagde sub 2] en kan haar daarom worden toegerekend.
4.27.
Uit artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat een benadeelde recht heeft op schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien zij in haar eer of goede naam is geschaad. Nu vast staat dat [gedaagde sub 2] de eer en goede naam van [eiseres] op onrechtmatige wijze heeft aangetast is daarmee aldus reeds een aanspraak op immateriële schadevergoeding gegeven.
4.28.
De schade, niet bestaande uit vermogensschade, die voor vergoeding in aanmerking komt, betreft de schade die [eiseres] lijdt door de aantasting van haar eer en goede naam. Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden van het geval. Hierbij neemt de kantonrechter met name in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de e-mail is genoemd of geciteerd in de uitzending van het televisieprogramma waaraan [eiseres] deelnam. Daarmee zijn de gevolgen van het verzenden van de e-mail beperkt gebleven tot kennisname daarvan door de redactie van het televisieprogramma. Het bij [eiseres] ontstane nadeel is dan ook zeer beperkt. De rechtbank zal, rekening houdend met deze omstandigheden, de door [eiseres] geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 100,-.
4.29.
[gedaagde sub 2] is van oordeel dat de schade geheel het gevolg is van omstandigheden die voor rekening van [eiseres] komen en dat op die grond geen reden bestaat voor een schadevergoedingsplicht aan de zijde van [gedaagde sub 2]. Hierbij wijst [gedaagde sub 2] erop dat [eiseres] er zelf voor heeft gekozen om het televisieprogramma te benaderen, in plaats van de beroepsprocedure te benutten waarin het opleidingsreglement voorziet. De kantonrechter overweegt naar aanleiding daarvan dat de door [eiseres] geleden schade geen gevolg is van de omstandigheid dat [eiseres] het televisieprogramma heeft benaderd, maar van de door [gedaagde sub 2] gekozen bewoordingen in haar e-mail aan het televisieprogramma. Niet valt in te zien dat [gedaagde sub 2] niet op andere, neutralere wijze had kunnen reageren in deze e-mail. Het beroep op de eigen schuld van [eiseres] kan niet slagen.
4.30.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde sub 2] de hiervoor vastgestelde schade aan [eiseres] dient te vergoeden en dat de vordering ook in zoverre wordt toegewezen. [gedaagde sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente, zodat de kantonrechter deze zal toewijzen.
4.31.
[gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,91
- griffierecht € 75,00
- salaris gemachtigde €
60,00(2 punten x tarief € 30,00)
Totaal € 238,91
in (voorwaardelijke) reconventie
4.32.
Nu de kantonrechter de vordering in conventie (gedeeltelijk) zal toewijzen is de vordering in reconventie aan de orde. Daarbij heeft [gedaagde sub 2] het volgende aangevoerd. Kort nadat de opname van het televisieprogramma was uitgezonden hield [gedaagde sub 2] een open dag. Daarop is niemand verschenen die interesse had voor de opleiding, terwijl er normaal gesproken gemiddeld vijftien mensen komen waarvan de helft zich inschrijft voor de opleiding. Gemiddeld blijft een student drie jaar ingeschreven zodat [gedaagde sub 2] gedurende die periode het opleidingsgeld van € 1.900,- per jaar ontvangt. Deze omzetderving is het gevolg van de uitlatingen die [eiseres] in het televisieprogramma over [gedaagde sub 2] heeft gedaan, aldus [gedaagde sub 2].
4.33.
De kantonrechter is van oordeel [gedaagde sub 2] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Uit het door [gedaagde sub 2] gestelde volgt niet op welke wijze [eiseres] de reputatie van [gedaagde sub 2] of de opleiding heeft geschaad. De enkele verwijzing naar de uitzending van het televisieprogramma, zonder nader te concretiseren welke uitlatingen van [eiseres] daarin in dit geval relevant zijn, is hiervoor onvoldoende. Verder heeft [gedaagde sub 2] niet aangegeven wanneer de open dag voor de opleiding heeft plaatsgevonden en heeft zij de verstrekte cijfers over aantallen inschrijvingen en de daaraan verbonden omzet niet onderbouwd. Dat had wel in de rede gelegen, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vordering door [eiseres]. Dit leidt ertoe dat door [gedaagde sub 2] niet is onderbouwd dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, noch hoe de geleden schade is opgebouwd, noch dat een causaal verband bestaat tussen beiden. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.
4.34.
[gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 400,00, geheel bestaande uit salaris gemachtigde (2 punten x factor 0,5 x tarief € 400,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door het verzenden van de onder 2.6. weergegeven e-mail;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 100,00 met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 van het Burgerlijk Wetboek over € 100,00 vanaf 23 april 2013 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 238,91, waarin begrepen € 60,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft 5.2. en 5.3.;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00, geheel bestaande uit salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013.