ECLI:NL:RBMNE:2013:7329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
16/661058-13 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over de doodslag en wapenbezit in de zaak tegen een 66-jarige man uit Soest

Op 19 december 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 66-jarige man uit Soest, die beschuldigd werd van de doodslag op een man in januari 2013 in Den Dolder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De zaak kwam aan het licht na de vondst van het stoffelijk overschot van het slachtoffer op 12 januari 2013. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten met een vuurwapen, dat hij in de auto had meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tenlastelegging met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen geldig was. De verdachte heeft tijdens het proces wisselende verklaringen afgelegd over zijn motieven en de omstandigheden van de schietpartij, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat hij wettig en overtuigend schuldig was aan de doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft de strafoplegging bepaald op tien jaar gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661058-13 [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 19 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te[geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring Nieuwegein, locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2013, 1 oktober 2013, 4 en 27 november 2013 en 4 en 5 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en diens advocate, mr. J.O.A.N. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: al dan niet samen met een ander opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] heeft gedood.
Feit 2: al dan niet samen met een ander een vuurwapen en munitie voor handen heeft gehad.
Feit 3: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de tenlastelegging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit onvoldoende specifiek is. Niet is in de tenlastelegging opgenomen om wat voor vuurwapen en welk type munitie het gaat. Om die reden verzoekt de raadsvrouwe de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 nietig te verklaren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voldoende duidelijk is om welk vuurwapen het gaat. Het betreft het vuurwapen waarmee verdachte het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft doodgeschoten. Uit het dossier volgt dat dit een revolver betreft. Dit was een scherp vuurwapen. Immers, met het vuurwapen en de daarin aanwezige munitie is [slachtoffer] van het leven beroofd. Het vuurwapen en de munitie vallen daarmee per definitie onder categorie III van de Wet Wapens en Munitie. De tenlastelegging ten aanzien van feit 2 is geldig, aldus de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat zij tijdens de terechtzitting van 27 november 2013 reeds heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouwe betreffende de geldigheid van het onder 2 ten laste gelegde feit, overweegt de rechtbank als volgt:
Op grond van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het ten laste gelegde feit. De tenlastelegging dient een feitelijke omschrijving te omvatten van het strafbare feit dat de verdachte verweten wordt gepleegd te hebben.
Blijkens de inhoud van het dossier heeft verdachte op 12 januari 2013 een vuurwapen met daarin munitie tot zijn beschikking gehad en heeft hij daarmee geschoten op [slachtoffer]. Het in de tenlastelegging onder 2 opgenomen feit ziet op dit vuurwapen met de daarin aanwezige munitie. In het licht van het dossier is het voldoende duidelijk om welk misdrijf het onder feit 2 ten laste gelegde gaat. Daarnaast heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij niet begrepen heeft welk feit hem ten laste is gelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaart de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 geldig en verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Voor het overige heeft de rechtbank vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de officier van justitie ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak heeft gevorderd voor het bestanddeel ‘medeplegen’. De officier van justitie baseert zich op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en, voor wat betreft de gewelddadige dood van [slachtoffer], met name op de door verdachte op 23 januari 2013 afgelegde verklaring bij de politie, waarin verdachte heeft bekend [slachtoffer] te hebben doodgeschoten. Deze bekentenis heeft verdachte tijdens de politieverhoren daarna telkens herhaald. Uit de bewijsmiddelen volgt, aldus de officier van justitie, dat verdachte met voorbedachte rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Verdachte wist dat zijn medeverdachte [medeverdachte] een vuurwapen mee had genomen in de auto. Verdachte heeft dit vuurwapen gepakt en daarmee op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is om het leven gebracht door vier schoten; één nekschot en drie schoten op de schouder. Dit zijn doelgerichte schoten om iemand definitief uit te schakelen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een integrale bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsvrouwe – onder meer – het volgende aangevoerd:
Bij verdachte was sprake van een hevige gemoedsopwelling welke waarschijnlijk het gevolg was van een opeenstapeling van frustraties, irritaties en ergernissen over in het verleden geleverde slechte cocaïne door [slachtoffer] aan verdachte en de stress die zijn zoon, tevens medeverdachte, [medeverdachte] had door toedoen van [slachtoffer]. Daarbij heeft mogelijk cocaïnegebruik eerder die dag deze gevoelens en emoties bij verdachte versterkt. Dit heeft tot een uitbarsting bij verdachte geleid, wat heeft geresulteerd in het doodschieten van [slachtoffer]. Als verdachte in normale doen was geweest en daadwerkelijk de gelegenheid had gehad om over zijn handelen na te denken, was hij niet tot zijn daad gekomen.
Gelet op de korte tijdspanne tussen het plotselinge besluit van verdachte en de uitvoering daarvan, in combinatie met de gemoedstoestand van verdachte, kan van voorbedachte rade geen sprake zijn geweest.
Niet kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de doodslag op [slachtoffer] tezamen en in vereniging heeft gepleegd. Verdachte heeft alleen gehandeld. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is geen sprake.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hiertoe heeft de raadsvrouwe – onder meer – het volgende aangevoerd:
Verdachte heeft niet eerder een bijdrage geleverd aan de handel van zijn medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer]. Van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband is geen sprake geweest.
Gelet op bovenstaande is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van moord en deelname aan een criminele organisatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.1
De vrijspraak ten aanzien van feit 3
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot doel had het plegen van druggerelateerde misdrijven. Het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Om die reden zal de rechtbank verdachte van het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.3.2
De verklaringen van verdachte
Voorafgaand aan de bespreking van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het van belang stil te staan bij de verklaringen die verdachte bij de politie en ten overstaan van de rechtbank, heeft afgelegd.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat verdachte in zijn verklaringen op diverse punten onbetrouwbaar heeft verklaard. Hieraan verbindt de officier van justitie de consequentie dat alleen datgene uit de verklaringen van verdachte voor het bewijs kan worden gebruikt wat ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Zodoende kan het deel van de verklaring van verdachte op 23 januari 2013, waarin hij verklaart [slachtoffer] te hebben dood geschoten, voor het bewijs gebruikt worden. Verdachte heeft in de verhoren die daarna hebben plaatsgevonden, telkens herhaald dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Voorts wordt dit deel van zijn verklaringen ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht kritisch te kijken naar de verklaringen die verdachte heeft afgelegd. Verdachte is langdurig verhoord en door de verhorende verbalisanten emotioneel gebroken. Het intelligentieniveau van verdachte is laag, hij zou mogelijk lijden aan een licht verstandelijke beperking. Voorts volgt uit de verklaring van verdachte dat hij ontzag heeft voor autoriteit. Hij wil de verhorende verbalisanten, bewust dan wel onbewust, naar de mond praten. Ook geeft verdachte veelvuldig antwoord op vragen die niet gesteld zijn of lijkt hij niet doordrongen van de vragen die wel gesteld worden. Dit heeft tijdens de verhoren tot miscommunicatie en verwarring geleid. Enkel tijdens de schouw d.d. 17 april 2013 is geen sprake geweest van pressie of suggestie van de aanwezige verbalisanten. De verdediging heeft de rechtbank daarom verzocht deze verklaring van verdachte als uitgangspunt te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte gedurende het onderzoek verschillende verklaringen heeft afgelegd over zijn wetenschap omtrent het vuurwapen en zijn motief om [slachtoffer] dood te schieten. Na eerder tegenover de politie op 14 januari 2013 en tegenover de rechter-commissaris op 16 januari 2013 geen verklaring te hebben willen afleggen, heeft verdachte op 23 januari 2013 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Het motief om dit te doen was erin gelegen dat [slachtoffer] in het verleden vervuilde drugs aan verdachte had gegeven, waardoor verdachte in het ziekenhuis terecht was gekomen en bijna dood was gegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte] in de auto stapte met de bedoeling [slachtoffer] dood te maken. Verdachte had eerder die dag aan [medeverdachte] gevraagd of hij ‘het toevertrouwde’, waarmee het wapen bedoeld werd, had meegenomen in de auto. Tijdens zijn verhoor op 1 maart 2013 heeft verdachte verklaard over een ander mogelijk motief, namelijk dat hij [slachtoffer] gedood heeft om zijn zoon [medeverdachte] te redden, omdat hij schulden had bij [slachtoffer] en bang was voor [slachtoffer]. Vervolgens, tijdens de schouw op 17 april 2013, heeft verdachte verklaard dat hij, anders dan in zijn verklaring van 23 januari 2013, pas wist van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto op het moment dat zij met de auto door een bocht reden en het vuurwapen voor verdachte zichtbaar werd onder de stoel waarop [slachtoffer] zat. Op datzelfde moment pakte verdachte het vuurwapen en schoot hij. Verdachte deed dit in een opwelling; hij zag voor zich hoe hij in het ziekenhuis terecht was gekomen door toedoen van [slachtoffer]. Ook tijdens de verhoren op 19 juni 2013 heeft verdachte verklaard dat hij, voordat hij in de auto stapte geen plan had, anders dan het ophalen van acht kilo weed. Pas toen hij het wapen in de auto zag liggen kwamen de beelden van het ziekenhuis en de schulden van zijn zoon bij verdachte op en schoot hij. Op 23 oktober 2013 heeft verdachte zijn laatste verklaring afgelegd en daarbij verwezen naar de door hem afgelegde verklaring tijdens de schouw.
Ten overstaan van de rechtbank heeft verdachte zijn verklaring, zoals afgelegd tijdens de schouw op 17 april 2013, in grote lijnen herhaald: Verdachte zat samen met [medeverdachte] en [slachtoffer] in de auto. Zij gingen acht kilo weed ophalen. Tijdens de rit zag verdachte onder de stoel waarop [slachtoffer] zat een vuurwapen liggen. Op datzelfde moment pakte verdachte het wapen en schoot op [slachtoffer]. Hij zag op dat moment voor zich hoe hij in het ziekenhuis was beland, doordat [slachtoffer] hem vervuilde drugs had gegeven. Hij schoot niet op [slachtoffer] met het doel om zijn zoon [medeverdachte] te redden. Verdachte wilde [medeverdachte] redden door de 8 kilo weed te verkopen en met de verdiensten [slachtoffer] te betalen, aldus de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
Verdachte heeft veel verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte lang niet altijd antwoord geeft op de door hem gestelde vragen en ook regelmatig een antwoord geeft dat geen betrekking heeft op de gestelde vraag. Dit is de rechtbank ook ter terechtzitting gebleken. De verklaringen die verdachte heeft afgelegd zijn alle sterk wisselend ten opzichte van elkaar. Niet alleen voor wat betreft het motief van verdachte en zijn wetenschap omtrent het vuurwapen, maar ook daar waar het gaat om het wegmaken van de kleding die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] droegen en het wegmaken van het wapen en de munitie, heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd die bij nader onderzoek niet bevestigd konden worden.
Gelet op de sterk wisselende verklaringen van verdachte die niet in duidelijkheid uitblinken, zal de rechtbank enkel uitgaan van die delen van zijn verklaring voor zover zij ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Hetzelfde geldt voor de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] heeft afgelegd.
Op diverse springende punten heeft medeverdachte [medeverdachte] inconsistent, dat wil zeggen innerlijk tegenstrijdig, verklaard. Bijvoorbeeld ten aanzien van de wetenschap bij verdachte van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Op 13 januari 2013 heeft medeverdachte [medeverdachte] hierover verklaard dat verdachte wist dat hij het vuurwapen ging halen, omdat zij al twee keer eerder ‘zaken’ hadden gedaan, waarbij het vuurwapen steeds mee was. Eenmaal in de auto vraagt verdachte aan [slachtoffer] of hij het wapen heeft, waarop [slachtoffer] aanwijst waar het wapen ligt. Op 15 januari 2013 heeft medeverdachte [medeverdachte] echter verklaard dat verdachte niet wist dat het wapen onder de bijrijdersstoel in de auto lag. Vervolgens op 20 juni 2013 verklaart medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte naar zijn weten niet wist dat het vuurwapen in de auto lag. Ook zou verdachte tijdens de rit niet naar het wapen gevraagd hebben. Het was [slachtoffer] die tegen verdachte zei dat hij het vuurwapen kon pakken. Ook ten aanzien van alle verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zal de rechtbank enkel uitgaan van die delen voor zover zij ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.3.3
De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 13 januari 2013 tussen 09.30 uur en 10.00 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar de [straatnaam] alwaar volgens een voorbijganger mogelijk een stoffelijk overschot in de greppel zou liggen. [1] Het betreft de [straatnaam] te Den Dolder, binnen de gemeente Zeist. [2] Daar aangekomen bleek het inderdaad om een stoffelijk overschot te gaan. Het stoffelijk overschot werd omstreeks 11.50 uur naar het mortuarium in het Lichtenberg ziekenhuis in Amersfoort gebracht. [3] Het lichaam is hier door een schouwarts geschouwd. Aan de hand van bescheiden werd vastgesteld dat het ging om [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] te Indiana, Verenigde Staten van Amerika. [4] Tijdens de schouw werd vastgesteld dat linksachter in de nek een opzet inschot (doorschot) opening aanwezig was. Rechtsvoor in de hals werd een uitschotopening waargenomen. In de linker bovenste regio van de schouder werd twee inschot openingen vlak naast elkaar waargenomen. [5] Voorts heeft een patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. [6] Bij de sectie werden letsels A (perforatieopeningen rechtsvoor aan de hals, welke imponeerde als een uitschotverwonding) en B (perforatie links in de nek, welke het aspect had van een inschotverwonding) vastgesteld. Linksboven aan de rug werden letsels C waargenomen (naast elkaar gelegen ronde en een rondovale perforatie, welke het aspect hadden van twee net naast elkaar gelegen inschotverwondingen. [7] Deze vier aangetroffen perforaties waren bij leven opgelopen schotverwondingen. De patholoog concludeert dat het overlijden zondermeer wordt verklaard door destructie en functieverlies van het verlengde ruggenmerg in combinatie met functieverlies van de rechterlong en fors bloedverlies door fragmentatie van de linkerhalsader. [8] Ook heeft een radiologisch onderzoek plaatsgevonden door een gerechtelijk deskundige, tevens radioloog. [9] Hierin zijn vier trajecten zichtbaar geworden. De verwondingen van deze trajecten kunnen afzonderlijk leiden tot de dood. Het gaat om de volgende trajecten:
Traject A-projectiel: vanuit de nek, links van de middenlijn naar de rechter onderkaak. Dit traject verloopt door het ruggenmerg op het niveau van de 1e halswervel. Letsel van het ruggenmerg op dit niveau leidt direct tot de dood.
Traject B-projectiel: van de linkerschouder naar een projectiel (rest) rechts naast het strottenhoofd. Daarnaast is er nog een onvolledig traject links langs het strottenhoofd.
Traject C-projectiel: van de linkerschouder naar een projectiel (rest) in de rechter bovenbuik. [10]
Traject D-E: van de linkerschouder door de hals aan de linkerzijde, door de schildklier naar de wond onder de kin. [11]
Niet kan met voldoende nauwkeurigheid de datum van overlijden worden vastgesteld. [12] Als datum van overlijden is 12/13 januari 2013 genoteerd. Gemeente van overlijden is Zeist (Den Dolder). [13]
Door medeverdachte [medeverdachte] is verklaard dat hij op 12 januari 2013 zijn vader, zijnde verdachte, en [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt slachtoffer [slachtoffer])heeft opgehaald met zijn auto. Dit betreft een Opel Vectra, met in het kenteken de combinatie[kenteken]. [medeverdachte] zat achter het stuur, met [slachtoffer] naast hem en zijn vader achterin. Zij waren onderweg vanuit Soest en reden richting Amersfoort. [medeverdachte] hoorde ‘bam, bam, bam’ en zag dat [slachtoffer] was doodgeschoten door zijn vader. [14] Op aanwijzingen van [medeverdachte] werd de Opel Vectra met kenteken [kenteken] door verbalisanten teruggevonden. [15]
Aan de Opel Vectra met kenteken [kenteken] werd onderzoek ingesteld. [16]
In de hemel van de auto, rechts, werd een kogel veiliggesteld. [17] Deze kogel kreeg spoornummer AAFX0046NL. [18] Van de bemonstering van deze kogel is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van de bemonstering van de kogel is kleiner dan één op één miljard. [19] Rond de beschadiging in de hemel waren een aantal licht kleurige spatten zichtbaar. In de bemonstering daarvan werd bloed aangetroffen (spoornummer AAFX0052NL). [20] Op de zitting van de rechter voorstoel
(de rechtbank begrijpt de bijrijdersstoel)werd ter hoogte van de overgang van de zitting naar de rugleuning een bloedvlek aangetroffen. Deze bloedvlek werd eveneens bemonsterd en kreeg spoornummer AAFX0020NL. [21] Beide sporen werden vergeleken met het DNA-profiel van [slachtoffer]. [22] De berekende frequentie of matchkans van de veiliggestelde DNA-profielen met het DNA-profiel van [slachtoffer] is kleiner dan één op één miljard. [23] Ook werd op de rugverstelling van de rechtervoorstoel bloed aangetroffen. [24] Een deel van de bemonstering kreeg nummer AAFX0028NL. [25] De berekende frequentie of matchkans van het veiliggestelde DNA-profiel met het DNA-profiel van [slachtoffer] is kleiner dan één op één miljard. [26]
Bij de fouillering van verdachte zat een zwarte stoffen jas, welke werd veiliggesteld. [27] In de binnenzakken van deze jas is één categorie A-deeltje aangetroffen, waarmee een vrijwel zekere relatie wordt aangetoond met een schietproces. [28]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 12 januari 2013 achterin de auto zat van [medeverdachte]. [medeverdachte] bestuurde de auto en [slachtoffer] zat voorin op de bijrijdersstoel. Verdachte schoot [slachtoffer] van achteren dood. [29] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij daarna de inhoud van het wapen heeft gecontroleerd; er waren vier hulzen en er zat nog één kogel in het wapen. [30] Voorts heeft verdachte verklaard dat hij vier keer op het lichaam van [slachtoffer] geschoten heeft. [31] Verdachte nam het vuurwapen mee in zijn jaszak. [32] Het lichaam van [slachtoffer] werd door verdachte uit de auto getrokken. [33] [medeverdachte] heeft op dit punt verklaard dat zijn vader [slachtoffer] uit de auto trok en in de sloot gooide. [34]
Nadien heeft verdachte tijdens een vuurwapenconfrontatie betreffende het betrokken vuurwapen een tweetal revolvers aangewezen. [35]
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 12 of 13 januari 2013 vier keer op het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl [slachtoffer] op de rechter voorstoel van de auto zat en verdachte achterin de auto zat.
4.3.4
Aanvullende bewijsoverwegingen
Het medeplegen
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een veroordeling voor ‘medeplegen’ te kunnen komen. Niet is vast komen te staan dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte [medeverdachte] tot zijn daad is gekomen.
Het opzet en de voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie moet voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 28 februari 2012 (NJ 2012, 518) nader gepreciseerd. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor onder 4.3.3 weergegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij verdachte sprake is geweest van een tevoren genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Enkel kan op grond van het bewijs als vaststaand worden aangenomen dat verdachte, zittend op de achterbank van de auto van zijn medeverdachte [medeverdachte], met een vuurwapen [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door vier kogels op hem af te vuren. Verdachte heeft over het motief voor deze daad verschillende verklaringen afgelegd. Een mogelijk motief betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat sprake moet zijn geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Nu noch uit de bewijsmiddelen, noch uit de overige omstandigheden van het geval volgt dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan bij verdachte om over de betekenis en de gevolgen van zijn daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het strafverzwarende bestanddeel ‘voorbedachte raad’.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. In het met een vuurwapen vier keer op het bovenlichaam van [slachtoffer] schieten ligt het opzet op de dood van [slachtoffer] besloten.
Wapen
Uit de hiervoor onder 4.3.3 genoemde bewijsmiddelen volgt dat het vuurwapen een revolver betreft dat verdachte voorhanden heeft gehad. Dit was een scherp vuurwapen, aangezien [slachtoffer] met het vuurwapen en de daarin aanwezige munitie van het leven is beroofd. Het vuurwapen en de munitie vallen daarmee per definitie onder categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
4.3.5
Ten aanzien van de (voorwaardelijke) verzoeken
Ter terechtzitting is door de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend. Dit voorwaardelijk verzoek omvat het horen van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 mocht de rechtbank de door deze getuige afgelegde verklaring in belastende zin voor het bewijs gebruiken.
Nu de rechtbank de verklaring van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 niet voor het bewijs heeft gebruikt, wordt niet aan de voorwaarde van het verzoek van de verdediging voldaan. Om die reden komt de rechtbank niet toe een de beoordeling van het verzoek.
Het horen van de getuigen[getuige 1] en[getuige 2] over de totstandkoming van de verklaring van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 dient dus geen verdedigingsbelang meer. Het verzoek daartoe, waarop nog beslist moest worden, wordt dus afgewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Soest en/of Amersfoort, opzettelijk,[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, die [slachtoffer] vier maal, met een vuurwapen in het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Amersfoort en/of Soest, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het verweer van de raadsvrouwe dat sprake is van eendaadse samenloop wordt verworpen. De door de overtreden strafbepalingen beschermde belangen hebben een verschillend karakter.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1: Doodslag.
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek Pro Justitia van 31 oktober 2013 van I. Maksimovic, psychiater, R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog en W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat hij confronterende en exploratieve vragen ontweek. Verdachte werkte op zodanige manier mee aan het testonderzoek dat dat voor een deel onbetrouwbare resultaten opleverde. Wel is vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van afhankelijkheid van benzodiazepines en cocaïne en misbruik van alcohol, alle in remissie onder toezicht. Op grond van het onderzoek kan niet met zekerheid gesteld worden of er bij verdachte wel of niet sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, hersenorganische afwijkingen of verstandelijke beperkingen. Of de ziekelijke stoornis van de geestesvermogens van verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde, kan niet worden vastgesteld. Vanwege beperkingen in het onderzoek is het evenmin mogelijk om tot een gefundeerde uitspraak te komen over de toerekeningsvatbaarheid. Als gevolg daarvan is het ook niet mogelijk om vanuit gedragskundig perspectief een uitspraak te doen over de kans op herhaling van soortgelijke delicten als het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt die tot de hare. Overeenkomstig de inhoud van het rapport kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er zijn voorts ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het gegeven dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel, door vrijwel direct een bekennende verklaring af te leggen. Verdachte heeft berouw van zijn daad. Voorts heeft de raadsvrouwe verzocht rekening te houden met de leeftijd van verdachte en het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat de laatste relevante veroordeling van verdachte stamt van ruim 20 jaar geleden.
De raadsvrouwe is van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend is. Opleggen van een gevangenisstraf van langere duur is noch uit een oogpunt van vergelding noch uit een oogpunt van preventie noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd door vier keer van achteren op hem te schieten met een vuurwapen.
Verdachte heeft op geen enkele manier respect getoond voor het leven van [slachtoffer], en heeft, door [slachtoffer] met een vuurwapen van het leven te beroven, de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen.
Naast het verdriet dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan, brengen feiten zoals onderhavige, te weten de doodslag van [slachtoffer] en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Niet voor niets is de strafdreiging voor de aan verdachte verweten strafbare feiten een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 15 jaren.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank, naast de straffen die over het algemeen voor een dergelijk feit worden opgelegd, rekening gehouden met de wijze waarop verdachte heeft meegewerkt aan het multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek Pro Justitia van 31 oktober 2013. Door de deskundigen is gerapporteerd dat verdachte zich niet, slechts gedeeltelijk of onbetrouwbaar inzette voor het onderzoek. Confronterende en exploratieve vragen werden door verdachte ontweken. Door de deskundigen is duidelijk gemaakt zij hierdoor niet in staat zijn gefundeerde uitspraken te doen over de persoon van verdachte. Hierdoor weet de rechtbank weinig over de persoonlijkheid van verdachte en de kans op herhaling van een soortgelijk delict.
Ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, heeft verdachte de onderzoekers verwezen naar het dossier. De lezing die hij zelf aan de onderzoekers gaf, komt daarmee echter niet overeen. Wel volgt uit het multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek Pro Justitia van 31 oktober 2013 dat bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van afhankelijkheid van benzodiazepines en cocaïne en misbruik van alcohol, alle in remissie onder toezicht.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in het multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek staat vermeld, terug te zien is in het handelen van verdachte en zijn gedrag zoals getoond ter terechtzitting. Zo heeft verdachte ter terechtzitting wel expliciet spijt betuigd en berouw getoond ten aanzien van de dood van [slachtoffer], doch lijkt hij confronterende vragen van de rechtbank niet te willen beantwoorden, waardoor de indruk ontstaat dat verdachte geen werkelijk inzicht wil geven in wat er zich in zijn beleving heeft afgespeeld in de avond en nacht van 12 op 13 januari 2013.
Over de kans op recidive kan de rechtbank geen gefundeerde uitspraak doen. Vanwege beperkingen in het multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek is het niet mogelijk om vanuit gedragskundig perspectief een uitspraak te doen over de kans op herhaling van soortgelijke delicten als het ten laste gelegde. Uit het strafblad van verdachte d.d. 21 augustus 2013 volgt voorts dat verdachte, met uitzondering van een aangeboden strafbeschikking d.d. 25 augustus 2012 wegens een winkeldiefstal, zeer lange tijd niet met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent en rechtvaardigt op zichzelf, naar zijn aard en ernst, een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zoals hiervoor reeds overwogen is de strafdreiging die op dit delict staat een maximale gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Echter, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die over het algemeen voor een dergelijk feit worden opgelegd, komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels wordt toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Meer specifiek heeft de officier van justitie de toewijzing gevorderd van de schadepost ‘crematie’. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1], voor zover deze voor toewijzing vatbaar is, hoofdelijk wordt toegewezen, gelet op de gevorderde veroordeling van medeverdachte [medeverdachte].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft eveneens verzocht de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] enkel toe te wijzen ten aanzien van de schadepost ‘crematie’. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, aldus de raadsvrouwe.
7.3
Het standpunt van de raadsman van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] in twee hoedanigheden is ingediend, te weten als nabestaande van [slachtoffer] en als wettig vertegenwoordiger van zijn erfgenaam [benadeelde 2], zijnde de minderjarige dochter van [slachtoffer].
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij[benadeelde 1] en ook [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij heeft deze vordering in twee hoedanigheden ingediend. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 26.133.75, ter zake materiële schade, te vermeerderen met de kosten om het vonnis te executeren en de wettelijke rente over de gevorderde schadevergoeding.
Volgens artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, kan gederfd levensonderhoud en kunnen de kosten betreffende lijkbezorging gevorderd worden. De mogelijkheden voor nabestaanden om geleden schade vergoed te krijgen is naar de letter van de wet beperkt.
Gelet op voornoemd artikel is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadepost ‘crematie’, groot € 3.277,10, voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag van € 3.277,10 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen inclusief de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf 12 januari 2013.
Voor wat betreft de overige schadeposten is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden verklaart de rechtbank dit deel van de vordering, groot € 22.856,65 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de deels toegekende vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Overige beslissingen
- wijst af het verzoek tot het horen van de getuigen[getuige 1] en [getuige 2];
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Doodslag.
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 3.277,10, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 3.227,10 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 43 dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2013.
Mr. C.S.K. Fung Fen Chung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Soest en/of
Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachte rade, althans opzettelijk,[slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, die [slachtoffer] vier maal, althans meermalen met een vuurwapen in
het hoofd en/of het lichaam geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289/287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Amersfoort en/of
Soest, althans in arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen
van categorie III, te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie III,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks 10 maart 2009 tot en met 13 januari 2013 te Amersfoort,
en/of Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het vervoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of voorhanden hebben van
hennep en/of hashies, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, zoals strafbaar gesteld in artikel 3 onder B van
de Opiumwet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd 2013 010569 F (voorlopig einddossier TGO-094-Case), gesloten en ondertekend op 29 augustus 2013 door [A], brigadier-rechercheur van Politie Midden-Nederland, dienst regionale recherche. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], p. 102.
2..Het geschrift, te weten Aangifte lijkvinding, opgemaakt door [B] d.d. 16 januari 2013, p. 98.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], p. 102.
4.Het geschrift, te weten Verslaglegging schouw door schouwarts, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 51.
5.Het geschrift, te weten Verslaglegging schouw door schouwarts, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 52.
6.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog d.d. 28 januari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 282.
7.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog d.d. 28 januari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 285.
8.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog d.d. 28 januari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 286.
9.Het geschrift, te weten een rapport van Forensic Radiology Consultancy, betreffende Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door dr. P.A.M. Hofman, radioloog en I.I.H. Haest L.L.M. d.d. 26 februari 2013 zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 305; het geschrift, te weten een rapport van Forensic Radiology Consultancy, betreffende Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door dr. P.A.M. Hofman, radioloog en I.I.H. Haest L.L.M. d.d. 21 april 2013 zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 315.
10.Het geschrift, te weten een rapport van Forensic Radiology Consultancy, betreffende Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door dr. P.A.M. Hofman, radioloog en I.I.H. Haest L.L.M. d.d. 26 februari 2013 zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 313-314.
11.Het geschrift, te weten een rapport van Forensic Radiology Consultancy, betreffende Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door dr. P.A.M. Hofman, radioloog en I.I.H. Haest L.L.M. d.d. 21 april 2013 zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 317.
12.Het geschrift, te weten Aangifte lijkvinding, opgemaakt door [A] d.d. 16 januari 2013, p. 98.
13.Het geschrift, te weten Verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging op verzoek, hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek, opgemaakt door G.W. Krever d.d. 13 januari 2013, p. 95.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 1435.
15.Het proces-verbaal Onderzoek rijroute en aantreffen Opel Vectra [kenteken], p. 793; het proces-verbaal van[verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 1482.
16.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 75.
17.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 85.
18.Het bijlage bij proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 102.
19.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van[slachtoffer] in Den Dolder op 13 januari 2013, opgemaakt door dr. I.E.P.M. Blom d.d. 15 maart 2013, p. 357.
20.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 86.
21.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 81; het proces-verbaal sporenonderzoek opgemaakt door [verbalisant 7], zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 111.
22.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van een moord gepleegd in Den Dolder op 13 januari 2013, opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk d.d. 14 februari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 323; het geschrift, te weten een benoeming en opdracht deskundige DNA-onderzoek d.d. 22 januari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 179.
23.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van een moord gepleegd in Den Dolder op 13 januari 2013, opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk d.d. 14 februari 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 323.
24.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 80.
25.Het proces-verbaal van sporenonderzoek opgemaakt door H.J.M. van Doorn en M.A. Mulder, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 81.
26.Het geschrift, te weten een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Den Dolder op 13 januari 2013, opgemaakt door ing. A.J. Slycke d.d. 11 juni 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 371.
27.Het proces-verbaal sporenonderzoek opgemaakt door E. Sierstema en R.H.P. Vermeulen, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 197 en p. 199.
28.Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Onderzoek naar biologische en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Den Dolder op 13 januari 2013, opgemaakt door ing. S.B.C.G. Chang d.d. 26 juni 2013, zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Forensisch onderzoek, p. 379.
29.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
30.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 januari 2013, p. 1577 en p. 1578; het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2013, p. 1603.
31.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2013, p. 1598.
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2013, p. 1604.
33.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
34.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 1435.
35.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8], p. 926 tot en met p. 928.