4.3.1De vrijspraak ten aanzien van feit 1
Door de officier van justitie is gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit, maar te veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer]. De verdediging daarentegen heeft vrijspraak gevorderd voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt allereerst het volgende ten aanzien van de door verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen:
Door verdachte zijn diverse verklaringen afgelegd over hetgeen zich op 12 en 13 januari 2013 heeft afgespeeld. In grote lijnen komt de lezing van verdachte op het volgende neer: Verdachte was samen met zijn vader en [slachtoffer] op weg naar een onbekend gebleven persoon die hen acht kilo weed kon leveren. Het gebeurde vaker dat verdachte samen met [slachtoffer] en zijn vader om die reden op pad gingen. Als dat voorkwam nam verdachte, op verzoek van [slachtoffer], een vuurwapen mee. Dit vuurwapen was eigendom van [slachtoffer]. Verdachte had dit vuurwapen voor [slachtoffer] in bewaring. Tijdens de autorit hoorde verdachte ineens ‘bam, bam, bam’. Tegelijkertijd hoorde hij [medeverdachte 1] in het Turks zeggen:
‘Dat is je verdiende loon. Als je me dood wil hebben, ben jij nu dood’, of woorden van gelijke strekking. Hij zag [slachtoffer] tegen zich aanvallen en zag bloed uit Nelsons oor komen. Vervolgens dwong [medeverdachte 1] verdachte door te rijden. Ze stopten even bij het kerkplein in Soest en reden vervolgens verder om daarna te stoppen langs een greppel/sloot. Hier trok [medeverdachte 1] [slachtoffer] uit de auto. Verdachte moest vervolgens verder rijden. Uiteindelijk parkeerde hij op aanwijzingen van [medeverdachte 1] ergens in de buurt van Hilversum zijn auto. Hoe verdachte vervolgens thuis is gekomen kan hij zich niet herinneren. Dit stuk is in de herinnering van verdachte een ‘zwart gat’. Verdachte herinnert zich pas weer het moment dat hij voor de deur van zijn woning stond met niet meer dan alleen zijn onderbroek aan. Zijn kleding moest hij aan [medeverdachte 1] geven. Eenmaal thuis belde verdachte een aantal keer naar [slachtoffer] in de hoop dat hij toch zijn telefoon zou opnemen. Ook belde hij met zijn vriendin, [medeverdachte 2]. De volgende dag is verdachte eerst nog naar zijn vriendin gegaan in verband met de paardrijles van zijn dochter. Later die ochtend heeft verdachte beslist dat hij [medeverdachte 1] aan zou geven en verdachte heeft dit ook gedaan.
Op diverse springende punten heeft verdachte inconsistent, dat wil zeggen innerlijk tegenstrijdig, verklaard. Bijvoorbeeld ten aanzien van de wetenschap bij [medeverdachte 1] van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Op 13 januari 2013 heeft verdachte hierover verklaard dat [medeverdachte 1] wist dat hij het vuurwapen ging halen, omdat zij al twee keer eerder ‘zaken’ hadden gedaan, waarbij het vuurwapen steeds mee was. Eenmaal in de auto vraagt [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] of hij het wapen heeft, waarop [slachtoffer] aanwijst waar het wapen ligt. Op 15 januari 2013 heeft verdachte echter verklaard dat [medeverdachte 1] niet wist dat het wapen onder de bijrijdersstoel in de auto lag. Vervolgens op 20 juni 2013 verklaart verdachte dat [medeverdachte 1] naar zijn weten niet wist dat het vuurwapen in de auto lag. Ook zou [medeverdachte 1] tijdens de rit niet naar het wapen gevraagd hebben. Het was [slachtoffer] die tegen [medeverdachte 1] zei dat hij het vuurwapen kon pakken.
Ook ten aanzien van het ‘zwarte gat’ in zijn geheugen heeft verdachte tegenstrijdig verklaard. Verdachte zegt een gat in zijn geheugen te hebben vanaf het wegzetten van zijn auto in de buurt van Hilversum en zijn thuiskomst. Verdachte heeft echter wisselend verklaard over het begintijdstip van de black-out en heeft in zijn verklaring van 23 januari 2013 verklaard over verschillende black-outs. De rechtbank noemt hier ten overvloede nog dat getuige-deskundige M. Jelicic op dit punt heeft verklaard dat dissociatieve amnesie als gevolg van emotionele gebeurtenissen een omstreden diagnose is. Emoties versterken juist herinneringen. Volgens M. Jelicic is het meest stresserende moment voor verdachte geweest toen [slachtoffer] werd doodgeschoten en naar hem toe viel. Uitgaande van het bestaan van dissociatieve amnesie, is het het meest logisch dat het geheugenverlies van verdachte op dat moment zou zijn begonnen en niet later. De getuige-deskundige vindt het verhaal van verdachte een onaannemelijk verhaal, waarvoor hij geen wetenschappelijke verklaring kan geven.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 1] heeft de rechtbank vastgesteld dat hij eveneens gedurende het onderzoek verschillende verklaringen over zijn wetenschap omtrent het vuurwapen heeft afgelegd en tevens wisselend heeft verklaard over zijn motief om [slachtoffer] dood te schieten.
Na eerder tegenover de politie op 14 januari 2013 en tegenover de rechter-commissaris op 16 januari 2013 geen verklaring te hebben willen afleggen, heeft [medeverdachte 1] op 23 januari 2013 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Het motief om dit te doen was erin gelegen dat [slachtoffer] een jaar eerder vervuilde drugs aan hem zou hebben gegeven, waardoor hij in het ziekenhuis terecht was gekomen en bijna dood was gegaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij verdachte in de auto stapte met de bedoeling [slachtoffer] dood te maken. [medeverdachte 1] had eerder die dag aan verdachte gevraagd of hij ‘het toevertrouwde’, waarmee het wapen bedoeld werd, had meegenomen in de auto. Tijdens zijn verhoor op 1 maart 2013 heeft [medeverdachte 1] verklaard over een ander mogelijk motief, namelijk dat hij [slachtoffer] gedood heeft om verdachte te redden, omdat deze schulden had bij [slachtoffer] en bang was voor [slachtoffer]. Vervolgens, tijdens de schouw op 17 april 2013 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij, anders dan in zijn verklaring van 23 januari 2013, pas wist van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto op het moment dat zij met de auto door een bocht reden en het vuurwapen voor hem zichtbaar werd onder de stoel waarop [slachtoffer] zat. Op datzelfde moment pakte hij het vuurwapen en schoot hij. Dit deed hij in een opwelling; hij zag voor zich hoe hij in het ziekenhuis terecht was gekomen door toedoen van [slachtoffer]. In zijn verdere verhoren heeft [medeverdachte 1] aan deze verklaring vastgehouden.
[medeverdachte 1] heeft veel verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij lang niet altijd antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen, en ook regelmatig een antwoord geeft dat geen betrekking heeft op de gestelde vraag. Zijn verklaringen zijn alle sterk wisselend ten opzichte van elkaar. Niet alleen voor wat betreft zijn motief en zijn wetenschap omtrent het vuurwapen, maar ook daar waar het gaat om het wegmaken van de kleding die hij en verdachte droegen en het wegmaken van het wapen en de munitie, heeft [medeverdachte 1] wisselende verklaringen afgelegd die bij nader onderzoek niet bevestigd konden worden.
Gelet op de tegenstrijdigheden en/of inconsistenties in de verklaringen van verdachte ten opzichte van de verklaringen van zijn medeverdachte [medeverdachte 1], , is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte enkel voor het bewijs gebezigd kunnen worden voor zover zij worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [medeverdachte 1] die niet in duidelijkheid uitblinken. Ook ten aanzien van zijn verklaringen zal de rechtbank enkel uitgaan van die delen van zijn verklaringen voor zover zij ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank stelt vervolgens het volgende vast:
Op 12 januari 2013 is verdachte bij de flat van [medeverdachte 1] geweest. Op de camerabeelden van de flat is te zien dat zij samen de flat verlaten. Verdachte haalt [slachtoffer] op met zijn auto. Verdachte reed en [slachtoffer] zat naast hem op de bijrijdersstoel. [medeverdachte 1] zat achterin de auto. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer], zittend op de bijrijdersstoel van de auto van verdachte, van achteren is geraakt door vier kogels. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan, hetgeen onder andere bevestigd wordt door een aangetroffen categorie A-deeltje in de binnenzak van diens jas, waarmee een vrijwel zekere relatie wordt aangetoond met een schietproces. [slachtoffer] wordt vervolgens achtergelaten in een greppel aan de Embranchementsweg te Den Dolder (gemeente Zeist).
In de ochtend van 13 januari 2013 verschijnt verdachte weer bij de flat van [medeverdachte 1]. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar in de hal van de flat treffen. Later die dag meldt verdachte bij de politie dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], danwel dat hij opzettelijk middelen heeft verschaft tot het plegen van een moord. Voor het eerste is vereist dat bewezen wordt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Voor het tweede is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van die middelen doch tevens dat verdachtes opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) was gericht op het misdrijf of een deel daarvan.
Het dossier bevat aanwijzingen die zouden kunnen bijdragen aan de gedachte dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer], onder meer:
Verdachte verricht al jaren voor [slachtoffer] hand- en spandiensten, onder meer in verband met diens hennephokken en bewaart voor [slachtoffer] meer dan € 200.000,00 aan contante gelden. Hij voelt zich door [slachtoffer] onder druk gezet en moest aan [slachtoffer] een bedrag van ongeveer € 19.000,00 betalen na een ripdeal/inbeslagneming van hennep die hij voor [slachtoffer] onder zich had. Verdachte heeft aan zijn vader wel eens verteld dat hij door [slachtoffer] onder druk werd gezet, in verband met die ripschuld en dat hij hierdoor gestresst was. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat hij dit wel zou oplossen, dat hij [slachtoffer] aan zou pakken. Verdachte heeft ook zelf weleens iets gezegd in de trant van:
‘het loopt nog een keer uit de hand of zo dat we echt tot een vechtpartij komen het loopt een keer uit de hand.’
Verdachte en zijn vader,medeverdachte [medeverdachte 1] – die uiteindelijk [slachtoffer] neerschiet vanaf de achterbank van de auto van verdachte – hebben de middag voor het gebeuren contact in de flat van [medeverdachte 1]. Het is verdachte die [medeverdachte 1] meeneemt in zijn auto wanneer hij [slachtoffer] thuis ophaalt. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt nog dat hij het vuurwapen onder zich had voordat het in zijn auto terechtkwam.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit zijn deze aanwijzingen op zichzelf - en is in het bijzonder het mogelijk bestaan van een motief – naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende.
Het geheel van die aanwijzingen vraagt wel om een nadere verklaring. De door verdachte en diens medeverdachte afgelegde verklaringen zijn hiertoe onvoldoende, daar hun verklaringen, zoals hiervoor weergegeven, op onderdelen inconsistent en/of tegenstrijdig zijn. Dat betekent echter niet zonder meer dat die verklaringen geheel terzijde kunnen worden gesteld.
Deels vinden de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte namelijk steun in andere bewijsmiddelen. Opmerking verdient bijvoorbeeld dat verdachte gedetailleerd aan de politie heeft verklaard en dat veel van die details door ander bewijs bevestigd worden (bijvoorbeeld: het enige tijd met de auto stilstaan op het parkeerterrein bij het kerkplein te Soest, alwaar verdachte een ambulance ziet, wordt bevestigd door forensisch bewijs en het onderzoek naar de ambulancedienst van 12 januari 2013; een op het parkeerterrein bij kerkplein aangetroffen tissue met daarop bloed van [slachtoffer] en met daarin een kleine hoeveelheid hennep, wat wordt bevestigd door forensisch bewijs; het uit de auto kantelen van het lichaam van [slachtoffer], door enkel [medeverdachte 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank en haar eigen waarneming ter terechtzitting bevestigd in de beelden van de reconstructie).
Mede daardoor staat onvoldoende vast dat de inconsistenties en de tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte voortkomen uit het verhullen van (betrokkenheid van verdachte bij) moord of doodslag.
Dus blijft de conclusie dat, niet is vast komen te staan dat verdachte met [medeverdachte 1] heeft afgesproken dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] om het leven zou brengen en verdachte om die reden een geladen vuurwapen heeft meegenomen in de auto. Ook over het motief van [medeverdachte 1] bestaat geen eenduidigheid. De verklaringen die zich in het dossier bevinden waarin te lezen is dat verdachte een financieel conflict had met [slachtoffer], dit met [medeverdachte 1] heeft besproken, dat verdachte bang voor [slachtoffer] was en het feit dat [medeverdachte 1] ooit gezegd zou hebben voor een oplossing te zullen zorgen, bieden slechts ruimte voor aannames en interpretaties.
Rechtstreeks bewijs voor enige betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] levert dit niet op, ook niet in voorwaardelijke zin.
Dat verdachte zich, in de ogen van de officier van justitie, na de dood van [slachtoffer] vreemd heeft gedragen kan evenmin het wettig bewijs voor zijn betrokken bij de moord – als medepleger dan wel medeplichtige – opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan met voldoende zekerheid zou kunnen worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn [medeverdachte 1] of van daadwerkelijke hulp aan [medeverdachte 1].
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van of medeplichtigheid aan moord of doodslag op [slachtoffer] en zal verdachte van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.3.2De opsomming van de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Aangezien verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten bewezen, gelet op:
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013;
- Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 14 augustus 2013.
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013;
- De verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 20 maart 2013;
- De verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd d.d. 28 februari 2013.
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013;
- De verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 3 april 2010;
- Het proces-verbaal narcotic identification test d.d. 18 maart 2010.
4.3.3De bewijsmiddelen betreffende feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
Op 26 februari 2013 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de[adres 1] te Amersfoort.Medeverdachte [medeverdachte 2] werd in de woning aangehouden.In de woning werd een koker beplakt met duct tape aangetroffen met als inhoud:
- 146 x € 50,00
- 451 x € 100,00
- 23 x € 200,00
- 24 x € 500,00.
In een tweede koker beplakt met duct tape werd als inhoud aangetroffen:
- 201 x € 100,00
- 22 x € 200,00
- 191 x € 500,00.
Voorts werd een doos gevuld met grote sommen geld aangetroffen, te weten:
- 6 x € 10,00
- 397 x € 20,00
- 507 x € 50,00
- 6 x € 100,00
- 7 x € 200,00.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het geld in de kokers en in de doos voor [slachtoffer] in bewaring had.Hij had dat zo’n anderhalf jaar geleden aan verdachte gevraagd.Verdachte had aan medeverdachte [medeverdachte 2] gevraagd of hij het geld bij haar mocht neerleggen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de totale omvang van het geldbedrag kende. Hij wist dat het geld dat in de doos zat afkomstig was van en gebruikt werd voor de hennephandel.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op haar beurt verklaard dat verdachte het geld bij haar neer mocht leggen. Ze had het daar met verdachte over gehad.Ze hadden het samen besloten. Medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat verdachte weed verkocht voor [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer])en dat hij een aantal kwekerijen voor hem onderhield.
4.3.4Aanvullende bewijsoverwegingen
Het witwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte na overleg met medeverdachte [medeverdachte 2] twee kokers en een doos met daarin contant geld in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft neergelegd. Het totaal bedrag aan contante gelden wat daarin zat bedraagt € 224.350,00. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in ieder geval wist dat het geld in de doos werd gebruikt als handelsgeld ten behoeve van de hennephandel.
Het opbergen van de kokers en de doos met daarin het contante geld, waarvan verdachte wist dat het van misdrijf, te weten weedhandel, afkomstig was, moet worden gekwalificeerd als witwassen.
Dat bij verdachte wetenschap bestond, dat de geldbedragen in de kokers en de doos afkomstig waren uit misdrijven, staat gelet op de bewijsmiddelen vast. Het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat het geld uit de kokers afkomstig was uit het bouwbedrijf van [slachtoffer] en geld was wat [slachtoffer] voor een onbekend gebleven derde in beheer had, doet aan dat oordeel niet af. Immers, voornoemd standpunt is op geen enkele wijze door de verdediging onderbouwd of verifieerbaar gemaakt. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat de gelden in de kokers inderdaad een legale herkomst hebben, terwijl de omvang van dit bedrag in contanten en de coupures veeleer wijzen op illegaal vermogen.
Gelet op de periode waarin de kokers en de doos met daarin de contante gelden bij medeverdachte [medeverdachte 2] in de woning lagen, is er tevens bewijs geleverd voor de strafverzwarende variant van gewoontewitwassen.
Uit hetgeen in de bewijsmiddelen en het voorgaande reeds naar voren is gekomen bestond tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] een nauwe en bewuste samenwerking. Immers, na en in overleg met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verdachte de kokers en de doos met daarin de contante geldbedragen bij haar in haar woning neergelegd.
Op grond het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee verworpen.