ECLI:NL:RBMNE:2013:7332

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
16/661059-13 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord, veroordeling voor wapenbezit, deelname aan criminele organisatie, hennepplantages en witwassen

Op 19 december 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van een man uit Den Dolder. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de moord op het slachtoffer, maar veroordeelde hem tot drie jaar gevangenisstraf voor verboden wapenbezit, deelname aan een criminele organisatie, het houden van hennepplantages en het witwassen van geld. De zaak kwam aan het licht na een grootschalig onderzoek naar de gewelddadige dood van het slachtoffer, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot de moord. De verdachte had weliswaar een vuurwapen voorhanden gehad en was betrokken bij criminele activiteiten, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij opzettelijk had meegewerkt aan de moord. De verdachte had eerder verklaard dat hij het vuurwapen voor het slachtoffer in bewaring had, wat de rechtbank als onvoldoende bewijs voor medeplichtigheid aan de moord beschouwde. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de andere feiten, zoals het wapenbezit en het witwassen van geld, wel gerechtvaardigd, gezien de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand na de gewelddadige dood van zijn vriend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661059-13 [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 19 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2013, 1 oktober 2013, 27 november 2013 en 4 en 5 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en diens advocaat, mr. J.P.M. Denissen, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: al dan niet samen met een ander opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] heeft gedood.
Feit 1 subsidiair: [medeverdachte 1] behulpzaam is geweest bij het opzettelijk (en met voorbedachte rade) doden van [slachtoffer].
Feit 2: al dan niet samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 3: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 4: opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad.
Feit 5: al dan niet samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van een groot geldbedrag.

3.De voorvragen

De rechtbank stelt allereerst vast dat zij tijdens de terechtzitting van 27 november 2013 reeds heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging.
Voor het overige heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 subsidiair en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Voor wat betreft de medeplichtigheid aan de gewelddadige dood van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft de officier van justitie – onder andere – aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op een fatale gewapende confrontatie tussen zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1], en [slachtoffer]. Verdachte heeft willlens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou doodschieten. Hieraan is verdachte (opzettelijk) medeplichtig geweest door [medeverdachte 1] in zijn auto mee te nemen naar een afspraak met [slachtoffer]. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] wisten dat er in de auto een vuurwapen voorhanden was, welk wapen daar door verdachte was neergelegd. Daarbij had verdachte [medeverdachte 1] deelgenoot gemaakt van zijn problemen met [slachtoffer], waarop [medeverdachte 1] hem te kennen had gegeven dat hij [slachtoffer] zou aanpakken en de problemen tussen verdachte en [slachtoffer] zou oplossen. Net voordat zij bij de woning van [slachtoffer] waren heeft verdachte eraan meegewerkt dat zijn vader uit de auto stapte. Dit kan, naar het oordeel van de officier van justitie, bezwaarlijk anders worden geïnterpreteerd dan dat [slachtoffer] – nadat hijzelf in de auto was ingestapt – zou worden overvallen door de aanwezigheid van [medeverdachte 1]. Dit alles terwijl verdachte wist dat zijn vader al zeer lange tijd verslaafd was aan cocaïne en wist dat zijn vader door het gebruik van cocaïne agressief kon reageren.
Daarnaast hebben diverse gedragingen van verdachte, nadat [slachtoffer] van het leven beroofd was door [medeverdachte 1], de officier van justitie gesterkt in haar overtuiging dat verdachte als medeplichtige betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer]. Zo is het opvallend dat de telefoon van verdachte de avond van de dood van [slachtoffer] was uitgeschakeld tussen 19:08 uur en 21:26 uur. Tussen 21:57 uur en 23:14 uur belt verdachte vervolgens wel zes keer naar [slachtoffer], terwijl hij dan al weet dat [slachtoffer] niet meer leeft. De volgende ochtend, 13 januari 2013, gaat verdachte gewoon naar de moeder van zijn kinderen voor de paardrijles van zijn dochter. Het feit dat verdachte uiteindelijk zelf naar de politie is gegaan, is erin gelegen dat hij zich op enig moment heeft gerealiseerd dat de politie toch bij hem zou uitkomen, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman – onder andere – het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent. De verklaring die verdachte heeft afgelegd is niet strijdig met de bewijsmiddelen. Evenmin is de verklaring van verdachte kennelijk leugenachtig, dan wel zo onwaarschijnlijk dat zijn verklaring als onaannemelijk terzijde dient te worden geschoven. Zelfs wanneer zijn verklaring als onaannemelijk terzijde geschoven zou worden, dan ontbreken concrete bewijsmiddelen aan de hand waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] is geen sprake geweest. Uit het dossier kan niet volgen dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan en overleg en/of afstemming over de te verrichten uitvoeringshandelingen.
Dubbel opzet, in de eerste plaats op de moord dan wel doodslag en ten tweede op het behulpzaam zijn daarbij, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het enkele meenemen van een vuurwapen in een auto en het afspreken met [slachtoffer] en met hem in de auto rondrijden leveren onvoldoende feitelijkheden op waarop medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag bewezen kan worden verklaard.
Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de ingevingen van [medeverdachte 1] die in een opwelling heeft gehandeld. Niet volgt uit het dossier dat verdachte op de hoogte was van de plannen van [medeverdachte 1], zo deze al bestaan hebben. Evenmin volgt uit het dossier dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] om het leven zou brengen.
Niet kan wettig en overtuigend bewezen worden dat bij verdachte dan wel [medeverdachte 1] sprake was van voorbedachte raad. Verdachte kan daar dan ook niet medeplichtig aan zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
Met betrekking tot het onder 5 aan verdachte ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat niet al het aangetroffen contante geld een criminele herkomst heeft. Alleen het geldbedrag in de doos kan als zodanig worden aangemerkt. Het geld in de buizen was afkomstig van het bouwbedrijf van [slachtoffer].
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De vrijspraak ten aanzien van feit 1
Door de officier van justitie is gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit, maar te veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer]. De verdediging daarentegen heeft vrijspraak gevorderd voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt allereerst het volgende ten aanzien van de door verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen:
Door verdachte zijn diverse verklaringen afgelegd over hetgeen zich op 12 en 13 januari 2013 heeft afgespeeld. In grote lijnen komt de lezing van verdachte op het volgende neer: Verdachte was samen met zijn vader en [slachtoffer] op weg naar een onbekend gebleven persoon die hen acht kilo weed kon leveren. Het gebeurde vaker dat verdachte samen met [slachtoffer] en zijn vader om die reden op pad gingen. Als dat voorkwam nam verdachte, op verzoek van [slachtoffer], een vuurwapen mee. Dit vuurwapen was eigendom van [slachtoffer]. Verdachte had dit vuurwapen voor [slachtoffer] in bewaring. Tijdens de autorit hoorde verdachte ineens ‘bam, bam, bam’. Tegelijkertijd hoorde hij [medeverdachte 1] in het Turks zeggen:
‘Dat is je verdiende loon. Als je me dood wil hebben, ben jij nu dood’, of woorden van gelijke strekking. Hij zag [slachtoffer] tegen zich aanvallen en zag bloed uit Nelsons oor komen. Vervolgens dwong [medeverdachte 1] verdachte door te rijden. Ze stopten even bij het kerkplein in Soest en reden vervolgens verder om daarna te stoppen langs een greppel/sloot. Hier trok [medeverdachte 1] [slachtoffer] uit de auto. Verdachte moest vervolgens verder rijden. Uiteindelijk parkeerde hij op aanwijzingen van [medeverdachte 1] ergens in de buurt van Hilversum zijn auto. Hoe verdachte vervolgens thuis is gekomen kan hij zich niet herinneren. Dit stuk is in de herinnering van verdachte een ‘zwart gat’. Verdachte herinnert zich pas weer het moment dat hij voor de deur van zijn woning stond met niet meer dan alleen zijn onderbroek aan. Zijn kleding moest hij aan [medeverdachte 1] geven. Eenmaal thuis belde verdachte een aantal keer naar [slachtoffer] in de hoop dat hij toch zijn telefoon zou opnemen. Ook belde hij met zijn vriendin, [medeverdachte 2]. De volgende dag is verdachte eerst nog naar zijn vriendin gegaan in verband met de paardrijles van zijn dochter. Later die ochtend heeft verdachte beslist dat hij [medeverdachte 1] aan zou geven en verdachte heeft dit ook gedaan.
Op diverse springende punten heeft verdachte inconsistent, dat wil zeggen innerlijk tegenstrijdig, verklaard. Bijvoorbeeld ten aanzien van de wetenschap bij [medeverdachte 1] van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Op 13 januari 2013 heeft verdachte hierover verklaard dat [medeverdachte 1] wist dat hij het vuurwapen ging halen, omdat zij al twee keer eerder ‘zaken’ hadden gedaan, waarbij het vuurwapen steeds mee was. Eenmaal in de auto vraagt [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] of hij het wapen heeft, waarop [slachtoffer] aanwijst waar het wapen ligt. Op 15 januari 2013 heeft verdachte echter verklaard dat [medeverdachte 1] niet wist dat het wapen onder de bijrijdersstoel in de auto lag. Vervolgens op 20 juni 2013 verklaart verdachte dat [medeverdachte 1] naar zijn weten niet wist dat het vuurwapen in de auto lag. Ook zou [medeverdachte 1] tijdens de rit niet naar het wapen gevraagd hebben. Het was [slachtoffer] die tegen [medeverdachte 1] zei dat hij het vuurwapen kon pakken.
Ook ten aanzien van het ‘zwarte gat’ in zijn geheugen heeft verdachte tegenstrijdig verklaard. Verdachte zegt een gat in zijn geheugen te hebben vanaf het wegzetten van zijn auto in de buurt van Hilversum en zijn thuiskomst. Verdachte heeft echter wisselend verklaard over het begintijdstip van de black-out en heeft in zijn verklaring van 23 januari 2013 verklaard over verschillende black-outs. De rechtbank noemt hier ten overvloede nog dat getuige-deskundige M. Jelicic op dit punt heeft verklaard dat dissociatieve amnesie als gevolg van emotionele gebeurtenissen een omstreden diagnose is. Emoties versterken juist herinneringen. Volgens M. Jelicic is het meest stresserende moment voor verdachte geweest toen [slachtoffer] werd doodgeschoten en naar hem toe viel. Uitgaande van het bestaan van dissociatieve amnesie, is het het meest logisch dat het geheugenverlies van verdachte op dat moment zou zijn begonnen en niet later. De getuige-deskundige vindt het verhaal van verdachte een onaannemelijk verhaal, waarvoor hij geen wetenschappelijke verklaring kan geven.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 1] heeft de rechtbank vastgesteld dat hij eveneens gedurende het onderzoek verschillende verklaringen over zijn wetenschap omtrent het vuurwapen heeft afgelegd en tevens wisselend heeft verklaard over zijn motief om [slachtoffer] dood te schieten.
Na eerder tegenover de politie op 14 januari 2013 en tegenover de rechter-commissaris op 16 januari 2013 geen verklaring te hebben willen afleggen, heeft [medeverdachte 1] op 23 januari 2013 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Het motief om dit te doen was erin gelegen dat [slachtoffer] een jaar eerder vervuilde drugs aan hem zou hebben gegeven, waardoor hij in het ziekenhuis terecht was gekomen en bijna dood was gegaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij verdachte in de auto stapte met de bedoeling [slachtoffer] dood te maken. [medeverdachte 1] had eerder die dag aan verdachte gevraagd of hij ‘het toevertrouwde’, waarmee het wapen bedoeld werd, had meegenomen in de auto. Tijdens zijn verhoor op 1 maart 2013 heeft [medeverdachte 1] verklaard over een ander mogelijk motief, namelijk dat hij [slachtoffer] gedood heeft om verdachte te redden, omdat deze schulden had bij [slachtoffer] en bang was voor [slachtoffer]. Vervolgens, tijdens de schouw op 17 april 2013 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij, anders dan in zijn verklaring van 23 januari 2013, pas wist van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto op het moment dat zij met de auto door een bocht reden en het vuurwapen voor hem zichtbaar werd onder de stoel waarop [slachtoffer] zat. Op datzelfde moment pakte hij het vuurwapen en schoot hij. Dit deed hij in een opwelling; hij zag voor zich hoe hij in het ziekenhuis terecht was gekomen door toedoen van [slachtoffer]. In zijn verdere verhoren heeft [medeverdachte 1] aan deze verklaring vastgehouden.
[medeverdachte 1] heeft veel verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij lang niet altijd antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen, en ook regelmatig een antwoord geeft dat geen betrekking heeft op de gestelde vraag. Zijn verklaringen zijn alle sterk wisselend ten opzichte van elkaar. Niet alleen voor wat betreft zijn motief en zijn wetenschap omtrent het vuurwapen, maar ook daar waar het gaat om het wegmaken van de kleding die hij en verdachte droegen en het wegmaken van het wapen en de munitie, heeft [medeverdachte 1] wisselende verklaringen afgelegd die bij nader onderzoek niet bevestigd konden worden.
Gelet op de tegenstrijdigheden en/of inconsistenties in de verklaringen van verdachte ten opzichte van de verklaringen van zijn medeverdachte [medeverdachte 1], , is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte enkel voor het bewijs gebezigd kunnen worden voor zover zij worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [medeverdachte 1] die niet in duidelijkheid uitblinken. Ook ten aanzien van zijn verklaringen zal de rechtbank enkel uitgaan van die delen van zijn verklaringen voor zover zij ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank stelt vervolgens het volgende vast:
Op 12 januari 2013 is verdachte bij de flat van [medeverdachte 1] geweest. Op de camerabeelden van de flat is te zien dat zij samen de flat verlaten. Verdachte haalt [slachtoffer] op met zijn auto. Verdachte reed en [slachtoffer] zat naast hem op de bijrijdersstoel. [medeverdachte 1] zat achterin de auto. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer], zittend op de bijrijdersstoel van de auto van verdachte, van achteren is geraakt door vier kogels. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan, hetgeen onder andere bevestigd wordt door een aangetroffen categorie A-deeltje in de binnenzak van diens jas, waarmee een vrijwel zekere relatie wordt aangetoond met een schietproces. [slachtoffer] wordt vervolgens achtergelaten in een greppel aan de Embranchementsweg te Den Dolder (gemeente Zeist).
In de ochtend van 13 januari 2013 verschijnt verdachte weer bij de flat van [medeverdachte 1]. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar in de hal van de flat treffen. Later die dag meldt verdachte bij de politie dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], danwel dat hij opzettelijk middelen heeft verschaft tot het plegen van een moord. Voor het eerste is vereist dat bewezen wordt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Voor het tweede is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van die middelen doch tevens dat verdachtes opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) was gericht op het misdrijf of een deel daarvan.
Het dossier bevat aanwijzingen die zouden kunnen bijdragen aan de gedachte dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer], onder meer:
Verdachte verricht al jaren voor [slachtoffer] hand- en spandiensten, onder meer in verband met diens hennephokken en bewaart voor [slachtoffer] meer dan € 200.000,00 aan contante gelden. Hij voelt zich door [slachtoffer] onder druk gezet en moest aan [slachtoffer] een bedrag van ongeveer € 19.000,00 betalen na een ripdeal/inbeslagneming van hennep die hij voor [slachtoffer] onder zich had. Verdachte heeft aan zijn vader wel eens verteld dat hij door [slachtoffer] onder druk werd gezet, in verband met die ripschuld en dat hij hierdoor gestresst was. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat hij dit wel zou oplossen, dat hij [slachtoffer] aan zou pakken. Verdachte heeft ook zelf weleens iets gezegd in de trant van:
‘het loopt nog een keer uit de hand of zo dat we echt tot een vechtpartij komen het loopt een keer uit de hand.’
Verdachte en zijn vader,medeverdachte [medeverdachte 1] – die uiteindelijk [slachtoffer] neerschiet vanaf de achterbank van de auto van verdachte – hebben de middag voor het gebeuren contact in de flat van [medeverdachte 1]. Het is verdachte die [medeverdachte 1] meeneemt in zijn auto wanneer hij [slachtoffer] thuis ophaalt. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt nog dat hij het vuurwapen onder zich had voordat het in zijn auto terechtkwam.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit zijn deze aanwijzingen op zichzelf - en is in het bijzonder het mogelijk bestaan van een motief – naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende.
Het geheel van die aanwijzingen vraagt wel om een nadere verklaring. De door verdachte en diens medeverdachte afgelegde verklaringen zijn hiertoe onvoldoende, daar hun verklaringen, zoals hiervoor weergegeven, op onderdelen inconsistent en/of tegenstrijdig zijn. Dat betekent echter niet zonder meer dat die verklaringen geheel terzijde kunnen worden gesteld.
Deels vinden de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte namelijk steun in andere bewijsmiddelen. Opmerking verdient bijvoorbeeld dat verdachte gedetailleerd aan de politie heeft verklaard en dat veel van die details door ander bewijs bevestigd worden (bijvoorbeeld: het enige tijd met de auto stilstaan op het parkeerterrein bij het kerkplein te Soest, alwaar verdachte een ambulance ziet, wordt bevestigd door forensisch bewijs en het onderzoek naar de ambulancedienst van 12 januari 2013; een op het parkeerterrein bij kerkplein aangetroffen tissue met daarop bloed van [slachtoffer] en met daarin een kleine hoeveelheid hennep, wat wordt bevestigd door forensisch bewijs; het uit de auto kantelen van het lichaam van [slachtoffer], door enkel [medeverdachte 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank en haar eigen waarneming ter terechtzitting bevestigd in de beelden van de reconstructie).
Mede daardoor staat onvoldoende vast dat de inconsistenties en de tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte voortkomen uit het verhullen van (betrokkenheid van verdachte bij) moord of doodslag.
Dus blijft de conclusie dat, niet is vast komen te staan dat verdachte met [medeverdachte 1] heeft afgesproken dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] om het leven zou brengen en verdachte om die reden een geladen vuurwapen heeft meegenomen in de auto. Ook over het motief van [medeverdachte 1] bestaat geen eenduidigheid. De verklaringen die zich in het dossier bevinden waarin te lezen is dat verdachte een financieel conflict had met [slachtoffer], dit met [medeverdachte 1] heeft besproken, dat verdachte bang voor [slachtoffer] was en het feit dat [medeverdachte 1] ooit gezegd zou hebben voor een oplossing te zullen zorgen, bieden slechts ruimte voor aannames en interpretaties.
Rechtstreeks bewijs voor enige betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] levert dit niet op, ook niet in voorwaardelijke zin.
Dat verdachte zich, in de ogen van de officier van justitie, na de dood van [slachtoffer] vreemd heeft gedragen kan evenmin het wettig bewijs voor zijn betrokken bij de moord – als medepleger dan wel medeplichtige – opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan met voldoende zekerheid zou kunnen worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn [medeverdachte 1] of van daadwerkelijke hulp aan [medeverdachte 1].
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van of medeplichtigheid aan moord of doodslag op [slachtoffer] en zal verdachte van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.3.2
De opsomming van de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Aangezien verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten bewezen, gelet op:
Ten aanzien van feit 2
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013; [1]
- Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 14 augustus 2013. [2]
Ten aanzien van feit 3
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013; [3]
- De verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 20 maart 2013; [4]
- De verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd d.d. 28 februari 2013. [5]
Ten aanzien van feit 4
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013; [6]
- De verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 3 april 2010; [7]
- Het proces-verbaal narcotic identification test d.d. 18 maart 2010. [8]
4.3.3
De bewijsmiddelen betreffende feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
Op 26 februari 2013 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de[adres 1] te Amersfoort. [9] Medeverdachte [medeverdachte 2] werd in de woning aangehouden. [10] In de woning werd een koker beplakt met duct tape aangetroffen met als inhoud:
- 146 x € 50,00
- 451 x € 100,00
- 23 x € 200,00
- 24 x € 500,00. [11]
In een tweede koker beplakt met duct tape werd als inhoud aangetroffen:
- 201 x € 100,00
- 22 x € 200,00
- 191 x € 500,00. [12]
Voorts werd een doos gevuld met grote sommen geld aangetroffen, te weten:
- 6 x € 10,00
- 397 x € 20,00
- 507 x € 50,00
- 6 x € 100,00
- 7 x € 200,00. [13]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het geld in de kokers en in de doos voor [slachtoffer] in bewaring had. [14] Hij had dat zo’n anderhalf jaar geleden aan verdachte gevraagd. [15] Verdachte had aan medeverdachte [medeverdachte 2] gevraagd of hij het geld bij haar mocht neerleggen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de totale omvang van het geldbedrag kende. Hij wist dat het geld dat in de doos zat afkomstig was van en gebruikt werd voor de hennephandel. [16]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op haar beurt verklaard dat verdachte het geld bij haar neer mocht leggen. Ze had het daar met verdachte over gehad. [17] Ze hadden het samen besloten. Medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat verdachte weed verkocht voor [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer])en dat hij een aantal kwekerijen voor hem onderhield. [18]
4.3.4
Aanvullende bewijsoverwegingen
Het witwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte na overleg met medeverdachte [medeverdachte 2] twee kokers en een doos met daarin contant geld in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft neergelegd. Het totaal bedrag aan contante gelden wat daarin zat bedraagt € 224.350,00. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in ieder geval wist dat het geld in de doos werd gebruikt als handelsgeld ten behoeve van de hennephandel.
Het opbergen van de kokers en de doos met daarin het contante geld, waarvan verdachte wist dat het van misdrijf, te weten weedhandel, afkomstig was, moet worden gekwalificeerd als witwassen.
Dat bij verdachte wetenschap bestond, dat de geldbedragen in de kokers en de doos afkomstig waren uit misdrijven, staat gelet op de bewijsmiddelen vast. Het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat het geld uit de kokers afkomstig was uit het bouwbedrijf van [slachtoffer] en geld was wat [slachtoffer] voor een onbekend gebleven derde in beheer had, doet aan dat oordeel niet af. Immers, voornoemd standpunt is op geen enkele wijze door de verdediging onderbouwd of verifieerbaar gemaakt. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat de gelden in de kokers inderdaad een legale herkomst hebben, terwijl de omvang van dit bedrag in contanten en de coupures veeleer wijzen op illegaal vermogen.
Gelet op de periode waarin de kokers en de doos met daarin de contante gelden bij medeverdachte [medeverdachte 2] in de woning lagen, is er tevens bewijs geleverd voor de strafverzwarende variant van gewoontewitwassen.
Uit hetgeen in de bewijsmiddelen en het voorgaande reeds naar voren is gekomen bestond tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] een nauwe en bewuste samenwerking. Immers, na en in overleg met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verdachte de kokers en de doos met daarin de contante geldbedragen bij haar in haar woning neergelegd.
Op grond het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee verworpen.
4.3.5
Ten aanzien van de (voorwaardelijke) verzoeken
Ter terechtzitting is door de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend. Dit voorwaardelijk verzoek omvat het horen van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 mocht de rechtbank de door deze getuige afgelegde verklaring in belastende zin voor het bewijs gebruiken.
Nu de rechtbank ten aanzien van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit tot een integrale vrijspraak komt en de verklaring van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 niet voor het bewijs heeft gebruikt, wordt niet aan de voorwaarde van het verzoek van de verdediging voldaan. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek.
Het horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] over de totstandkoming van de verklaring van de getuige onder nummer 094CASE.GET.NR.29012013 dient dus geen verdedigingsbelang meer. Het verzoek daartoe, waarop nog beslist moest worden, wordt dus afgewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en Amersfoort en Soest, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
omstreeks 10 maart 2009 tot en met 12 januari 2013 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hij, verdachte, en [slachtoffer] en een andere persoon, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het vervoeren en afleveren en verkopen en aanwezig hebben van hennep;
4.
in de periode van 10 maart 2009 tot en met 10 maart 2010 te Harderwijk, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
in de periode van 01 juli 2012 tot en met 26 februari 2013 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader van voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 224.350,00 euro, verborgen en verhuld wie de rechthebbende op genoemde geldbedragen was en genoemde geldbedragen verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt op dat op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat in totaal € 224.350,00 is witgewassen. De rechtbank merkt het ten laste gelegde bedrag van € 224.000,00 aan als een kennelijke schrijffout en zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging overigens taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III.
Feit 3: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 4: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod.
Feit 5: Gewoontewitwassen.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. In dit verband heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte zijn vriend, het slachtoffer [slachtoffer], door toedoen van zijn vader kwijt is geraakt. Hier heeft verdachte ernstig onder te lijden. Daarnaast is verdachte zowel zijn baan als woning kwijtgeraakt als gevolg van zijn detentie. De kans op herhaling is klein. Verdachte heeft geen soortgelijke feiten op zijn strafblad staan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode bezig gehouden met criminele activiteiten. Nu wordt hij veroordeeld wegens verboden wapenbezit, deelname aan een criminele organisatie, handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen.
Deze strafbare feiten zijn naar boven gekomen tijdens een grootschalig onderzoek naar de gewelddadige dood van [slachtoffer] . Alhoewel verdachte door het Openbaar Ministerie ook verdacht wordt van betrokkenheid bij de gewelddadige dood van [slachtoffer], wordt verdachte hiervan door de rechtbank vrijgesproken.
De bewezen verklaarde strafbare feiten die thans overblijven rechtvaardigen evenwel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet geringe duur.
Verdachte heeft een vuurwapen, voorzien van munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen op. Onderhavige zaak is daar een tekenend voorbeeld van. [slachtoffer] is om het leven gekomen door vuurwapengeweld, gepleegd met het vuurwapen dat verdachte voorhanden had.
Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in hennep. Het op georganiseerde wijze handelen en ook telen van hennep levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Naast de schadelijke gevolgen die hennep voor de volksgezondheid heeft, leidt de handel in hennep tot allerlei andere vormen van criminaliteit, zoals (gewoonte) witwassen.
Gewoontewitwassen heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie. Geldbedragen worden aan elke controle onttrokken. Het ‘zwarte’ geld wordt ook vaak gebruikt om andere criminele activiteiten mee te financieren, zoals het voort kunnen zetten van de hennephandel. Dat was ook in deze strafzaak het geval. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij gedurende lange tijd een rol heeft gespeeld in voornoemde criminele activiteiten.
Naast de ernst van de bewezen verklaarde feiten, heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 21 augustus 2013. Daaruit volgt dat verdachte al zeer lange tijd niet met politie en justitie in aanraking is geweest en niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de diverse rapportages en verslagen in het dossier, welk omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt. Uit deze stukken volgt met name dat verdachte lijdt aan een acute Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) als gevolg van de gewelddadige dood van zijn jeugdvriend [slachtoffer], waarbij verdachte aanwezig was.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die door andere gerechten over het algemeen in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair te laste gelegde feit. Nu de rechtbank verdachte van feit 1 primair en subsidiair zal vrijspreken, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels wordt toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Meer specifiek heeft de officier van justitie de toewijzing gevorderd van de schadepost ‘crematie’. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1], voor zover deze voor toewijzing vatbaar is, hoofdelijk wordt toegewezen, gelet op de gevorderde veroordeling van medeverdachte [medeverdachte 1].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij de vordering van de officier van justitie aangesloten, mocht de rechtbank tot een veroordeling van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit komen.
7.3
Het standpunt van de raadsman van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] in twee hoedanigheden is ingediend, te weten als nabestaande van [slachtoffer] en als wettig vertegenwoordiger van zijn erfgenaam [benadeelde 2], zijnde de minderjarige dochter van [slachtoffer].
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij[benadeelde 1] en ook [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij heeft deze vordering in twee hoedanigheden ingediend. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 26.133.75, ter zake materiële schade.
Nu verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Overige beslissingen
- wijst af het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4];
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III.
Feit 3: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 4: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod.
Feit 5: Gewoontewitwassen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2013.
Mr. C.S.K. Fung Fen Chung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
Primair
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Soest en/of
Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachte rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, die [slachtoffer] vier maal, althans meermalen met een vuurwapen in
het hoofd en/of het lichaam geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte 1] op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Soest
en/of Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachte rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, die [slachtoffer] vier maal, althans meermalen met een vuurwapen in
het hoofd en/of het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer]
is overleden
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 12
januari 2013 te Amersfoort en/of Soest en/of Den Dolder, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of middelen en/of gelegenheid en/of inlichtingen heeft
verschaft, door
- een vuurwapen mee te nemen in zijn, verdachtes, auto en/of
- aan [medeverdachte 1] en/of zijn mededaderr(s) de vindplaats dan wel het
aanwezig zijn van genoemd vuurwapen (in de auto) (op voorhand) kenbaar te
maken en/of
- zijn, verdachtes, auto en/of een vuurwapen ter beschikking te stellen aan
[medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) en/of
- een afspraak met genoemde [slachtoffer] te maken en/of
- samen met [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer] op te
halen en/of
- [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) mee te laten rijden in zijn,
verdachtes, auto samen met genoemde [slachtoffer];
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Den Dolder en/of Amersfoort en/of
Soest, althans in arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen
van categorie III, te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie III,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks 10 maart 2009 tot en met 13 januari 2013 te Amersfoort
en/of Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hij,
verdachte, en/of [slachtoffer] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het vervoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of aanwezig hebben van hennep
en/of hashies, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, zoals strafbaar gesteld in artikel 3 onder B en/of artikel
3 onder C van de Opiumwet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 maart 2009
tot en met 10 maart 2010 te Harderwijk, althans in Nederland, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een
hoeveelheid van een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
5.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2012
tot en met 26 februari 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van (een)
voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 224.000,00
euro in elk geval enig goed,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was of wie
bovenomschreven voorwerp, voorhanden had,
en/of genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) verworven, voorhanden
gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemd(e) voorwerp(en) en/of
geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven
voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420 BIS/QUATER onder a en/of b WvSr.
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
2.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd 2013 010569 F (voorlopig einddossier TGO-094-Case), gesloten en ondertekend op 29 augustus 2013 door [verbalisant 3], brigadier-rechercheur van Politie Midden-Nederland, dienst regionale recherche. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], p. 926 t/m 930.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 637 en p. 641 en p. 643.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2], p. 1750 tot en met 1752.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
7.De verklaring van getuige [getuige 2], p. 804.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], p. 807 en 808.
9.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 1390.
10.Het proces-verbaal van verslag van binnentreden, p. 1392.
11.Het proces-verbaal van verslag van binnentreden, p. 1393.
12.Het proces-verbaal van verslag van binnentreden, p. 1393.
13.Het proces-verbaal van verslag van binnentreden, p. 1393.
14.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
15.De verklaring van verdachte d.d. 27 februari 2013, p. 1499.
16.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 december 2013.
17.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 28 februari 2013, p. 1750.
18.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 28 februari 2013, p. 1751.