ECLI:NL:RBMNE:2013:7372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
UTR 13/6495
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing verkoopvergunning consumentenvuurwerk Kroonstraat Utrecht

Op 20 december 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om schorsing van een verkoopvergunning voor consumentenvuurwerk aan de Kroonstraat 9 te Utrecht. De verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde C. van Oosten, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. N. Oosterwegel en N. Horning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken dat een van de weigeringsgronden zoals genoemd in de Algemene plaatselijke verordening (APV) zich voordoet.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verkoopvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet binnen de wettelijke beslistermijn van acht weken heeft beslist. De verzoekers hebben aangevoerd dat de veiligheid op straat en de veiligheid van omwonenden onvoldoende is gewaarborgd. Ze vrezen voor een toename van overlast en verstoring van de openbare orde, vooral gezien de nabijheid van een drukke parkeergarage en eerdere incidenten met vuurwerk in de omgeving.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vergunninghouder moet voldoen aan de veiligheidseisen van het Vuurwerkbesluit en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verkoopvergunning zal leiden tot een onveilige situatie. Ook is er onvoldoende bewijs dat de overlast door het vuurwerkverkooppunt significant zal toenemen ten opzichte van andere locaties. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bezwaar van de verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om schorsing van de vergunning afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/6495
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] te [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: C. van Oosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. N. Oosterwegel en N. Horning).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A], te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2013 heeft verweerder aan vergunninghouder een verkoopvergunning voor consumentenvuurwerk verleend voor het adres Kroonstraat 9 te Utrecht (de verkoopvergunning).
Verzoekers hebben tegen het verlenen van de verkoopvergunning bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Derde-partij is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.
De verkoopvergunning is op grond van artikel 2:43, tweede lid van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Utrecht (APV) en artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, van rechtswege verleend, nu verweerder niet binnen de beslistermijn van 8 weken op de aanvraag heeft beslist.
4.
Bij besluit van 15 november 2013 is aan vergunninghouder, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), eveneens een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een opslag- en verkooppunt voor consumentenvuurwerk op de begane grond van de Kroonstraat 9 te Utrecht. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt, gelijktijdig met het bezwaar tegen de verkoopvergunning. Ter zitting hebben verzoekers echter uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening uitsluitend is gericht tegen de verkoopvergunning, zodat de voorzieningenrechter haar voorlopige oordeel daartoe zal beperken.
5.
Verzoekers hebben aangevoerd dat onvoldoende is onderzocht of de veiligheid op straat en de veiligheid van omwonenden voldoende is gewaarborgd door het verlenen van de verkoopvergunning. Verweerder had dit juist in het kader van de APV dienen te onderzoeken. De opslag is onder een drukke parkeergarage gelegen waarin zich allerlei explosief brandmateriaal bevindt. De aanwezigheid van verschillende onderdoorgangen bij de woningen gelegen in de nabijheid van het verkooppunt zorgt ook voor een onveilige situatie nu in het verleden reeds is gebleken dat dit populaire plekken betreffen om vuurwerk af te steken en dit alleen maar meer zal zijn met een vuurwerkverkooppunt in de directe nabijheid. In het jaar 2010 is er ook al een brand geweest in een van de onderdoorgangen. Verzoekers vrezen verder een enorme toename van overlast en een verstoring van de openbare orde. In de binnenstad wordt veel vuurwerk afgestoken en de handhavingsmogelijkheden van de politie schieten daarin al tekort. Verzoekers hebben er daarom geen vertrouwen in dat de politie op deze plek adequaat zal kunnen handhaven. Daar komt nog bij dat het consumentenvuurwerk steeds zwaarder wordt. Voorts hebben verzoekers naar voren gebracht dat de buurt verkeerstechnisch op dit moment al fors wordt overbelast, laat staan wanneer het vuurwerkverkooppunt wordt geopend.
6.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, ook als de verkoopvergunning niet van rechtswege was verleend, er geen redenen waren om deze te weigeren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een weigering, gelet op de toelichting bij de APV, voor de hand ligt wanneer het verkooppunt zich bevindt in de nabijheid van ziekenhuizen, bejaardentehuizen of dierenasiels. Daarvan is hier geen sprake. Verder is het volgens verweerder een bekend probleem dat vuurwerk overlast met zich meebrengt. Er is echter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de toevoeging van dit verkooppunt zal leiden tot een verstoring van de openbare orde. De politie bevestigde dit ook in een overleg dat er voorafgaand aan de zitting is geweest. Er zal ter plekke bovendien een extra politiewagen ingezet worden in het kader van handhaving. Voorts heeft verweerder naar voren gebracht dat de ingang van het verkooppunt aan de kant van de singel ligt, en dus niet aan de kant waar woningen staan. Verder wordt er intensief gebruik gemaakt van de parkeergarage, dit maakt het risico op overlast kleiner. Ten aanzien van de verkeersdruk heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat gebruik gemaakt kan worden van de parkeergarage Paardenveld.
6.
Ingevolge artikel 2:43, eerste lid, van de APV is het verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Ingevolge artikel 1:8 van de APV kan de vergunning of ontheffing door het daartoe bevoegde gezag of het bevoegde orgaan worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
het voorkomen of beperken van overlast;
de verkeersveiligheid;
e veiligheid van personen of goederen;
de zedelijkheid of de gezondheid of;
de bescherming van het milieu.
7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het al dan niet verlenen van een
vergunning, blijkens de bewoordingen van artikel 1:8 van de APV, een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de voorzieningenrechter terughoudend getoetst. Voorts heeft te gelden dat de opsomming van de weigeringsgronden in artikel 1:8 van de APV limitatief van aard is. Dit betekent dat een vergunning slechts kan worden geweigerd indien zich één of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoet of voordoen en het belang van verlening daar niet tegen opweegt. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoekers aldus dat verweerder de verkoopvergunning had dienen te weigeren op basis van de weigeringsgronden die genoemd staan in artikel 1:8, onder a tot en met d van de APV.
8.
Ten aanzien van de weigeringsgrond onder artikel 1:8, onder d, van de APV, de veiligheid van personen of goederen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter acht het uitgangspunt van verzoekers dat verweerder juist in het kader van de APV de veiligheid op straat en de veiligheid van de omwonenden had dienen te onderzoeken onjuist. Vergunninghouder zal bij het gebruikmaken van de verkoopvergunning moeten voldoen aan de in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Stb. 2002, nr. 33, nadien gewijzigd) opgenomen veiligheidseisen. Blijkens de nota van toelichting bij het Vuurwerkbesluit is het doel van dit besluit om betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. Het gaat in dit verband zowel om de bescherming van de bevolking in de omgeving van een inrichting waar vuurwerk aanwezig is, de bescherming van toeschouwers die aanwezig zijn bij een evenement of voorstelling waarbij professioneel vuurwerk wordt afgestoken, de bescherming van mensen bij het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling, als om de bescherming van personen die werkzaam zijn bij een bedrijf waarin handelingen worden verricht met professioneel vuurwerk. Volgens rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) mag er in beginsel van worden uitgegaan dat met het voldoen aan het Vuurwerkbesluit de veiligheid in voldoende mate gewaarborgd is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7942). Dat sprake is van een zodanig onveilige situatie dat verweerder daar in dit geval niet van uit had mogen gaan is de voorzieningenrechter niet gebleken. De aanwezigheid van de parkeergarage is daarvoor onvoldoende, nu sprake is van een parkeergarage in het centrum waar intensief gebruik van wordt gemaakt, zodat er minder overlast te verwachten is. Ook de aanwezigheid van onderdoorgangen en het gegeven dat er in 2010 een brand is geweest acht de voorzieningenrechter, naar voorlopig oordeel, onvoldoende.
9.
Voor wat betreft de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 onder a en b van de APV, de openbare orde en het voorkomen of beperken van overlast, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat verzoekers vrezen voor een toename van overlast in de buurt en verstoring van de openbare orde. Dat sprake is van een zeer gevoelige locatie, zoals in de nabijheid van een ziekenhuis, is echter niet gebleken. Verder betreft dit vuurwerkverkooppunt niet de enige locatie die in een woonwijk zit, dat geldt in ieder geval ook voor het verkooppunt van consumentenvuurwerk aan de Amsterdamsestraatweg in Utrecht. Verder zijn wellicht de parkeergarage en de onderdoorgangen favoriete plekken voor het afsteken van vuurwerk, echter de voorzieningenrechter acht onvoldoende aannemelijk dat er op deze locatie aanmerkelijk meer van dit soort plekken aanwezig zijn dan bij andere vuurwerkverkooppunten. Het is een gegeven dat het afsteken van vuurwerk overlast met zich meebrengt. Dat de overlast, die door verzoekers in de afgelopen jaren al in toenemende mate wordt ervaren, door het verlenen van een verkoopvergunning voor deze locatie zodanig zal toenemen dat verweerder op die grond de verkoopvergunning had dienen te weigeren is echter niet gebleken. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat de politie niet op voorhand een verstoring van de openbare orde verwacht. Verder heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het handhavend optreden van de politie ter plekke ontoereikend zal zijn, te meer nu er een extra politieauto zal worden ingezet in de nabijheid van het verkooppunt.
10.
De voorzieningenrechter heeft tot slot geen aanleiding om aan te nemen dat de verkeersdrukte door deze verkoopvergunning zodanig toeneemt dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt.
11.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat niet is gebleken dat een van de weigeringsgronden van artikel 1:8 van de APV zich voordoet. Gelet daarop heeft het bezwaarschrift gericht tegen de verkoopvergunning op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek af te wijzen.
12.
De voorzieningenrechter merkt tot slot op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven haar best te doen om op vrijdag 20 december 2013 een hoorzitting te organiseren, waarbij ook een deskundige van de politie en de brandweer aanwezig zullen zijn om een en ander toe te lichten aan verzoekers.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.