In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een administratief beroep van [betrokkene] BV tegen een beslissing van de officier van justitie. Het beroep was ingesteld tegen een administratieve sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had zijn beroepschrift te laat ingediend, waardoor de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de inleidende beschikking op 9 april 2012 was verzonden en dat de beroepstermijn op 21 mei 2012 was verstreken. Het beroepschrift was pas op 4 juli 2012 ontvangen door de officier van justitie, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Betrokkene voerde aan dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij onjuist was voorgelicht over de termijn voor het indienen van beroep. De kantonrechter oordeelde echter dat de rechtsmiddelenverwijzing in de beschikking geen onduidelijkheid had geschapen over de termijn voor het indienen van beroep. De kantonrechter verwees naar eerdere jurisprudentie die bevestigde dat nieuwe jurisprudentie geen aanleiding kan zijn om eerder genomen besluiten opnieuw ter beoordeling voor te leggen. De door betrokkene aangevoerde omstandigheden werden niet als zodanig beschouwd dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in administratieve procedures.