ECLI:NL:RBMNE:2013:7509

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
2224405 UM 13-1681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake administratieve sanctie voor snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een administratief beroep van [betrokkene] BV tegen een beslissing van de officier van justitie. Het beroep was ingesteld tegen een administratieve sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had zijn beroepschrift te laat ingediend, waardoor de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de inleidende beschikking op 9 april 2012 was verzonden en dat de beroepstermijn op 21 mei 2012 was verstreken. Het beroepschrift was pas op 4 juli 2012 ontvangen door de officier van justitie, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Betrokkene voerde aan dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij onjuist was voorgelicht over de termijn voor het indienen van beroep. De kantonrechter oordeelde echter dat de rechtsmiddelenverwijzing in de beschikking geen onduidelijkheid had geschapen over de termijn voor het indienen van beroep. De kantonrechter verwees naar eerdere jurisprudentie die bevestigde dat nieuwe jurisprudentie geen aanleiding kan zijn om eerder genomen besluiten opnieuw ter beoordeling voor te leggen. De door betrokkene aangevoerde omstandigheden werden niet als zodanig beschouwd dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in administratieve procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
locatie Utrecht
zaaknummer: 2224405 UM 13-1681
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]

beslissing d.d. 21 november 2013

inzake
[betrokkene] BV, gevestigd te [woonplaats] , [adres] ,
verder ook te noemen: betrokkene,
gemachtigde: mr. M.F. van Immerseel.

Verloop van de procedure

Bij brief van 29 november 2012, ontvangen op 29 november 2012, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, gegeven op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), bekend onder bovengenoemd CJIB-nummer.
Betrokkene is in de gelegenheid gesteld alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien.
Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is behandeld ter zitting van 7 november 2013. Namens betrokkene is niemand verschenen evenmin is gemachtigde van betrokkene verschenen. Namens de officier van justitie is verschenen J.J. Lammers, werkzaam bij de CVOM.
Vervolgens heeft de kantonrechter deze beslissing gegeven.

Beoordeling van het beroep

Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 4, tweede lid Wahv en 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht dient het beroep bij de officier van justitie tegen de oplegging van een administratieve sanctie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de inleidende beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
Uit het zaakoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau blijkt dat de inleidende beschikking op 9 april 2012 aan de betrokkene is toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 21 mei 2012. Het beroepschrift van betrokkene is volgens de daarop geplaatste stempel op 4 juli 2012 door de officier van justitie ontvangen. Het beroep is derhalve niet tijdig ingesteld. De officier van justitie heeft daarop het beroep kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Door betrokkene is (in de gronden voor het administratief beroep) niet betwist dat het beroep na afloop van de termijn is ingediend, zij stelt zich echter op het standpunt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat zij op het verkeerde been is gezet. In de initiële beschikking is vermeld dat geen beroep openstaat tegen de administratiekosten. Betrokkene wijst daarbij op de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 15 juni 2012 (LJN: BW8480) waarin het Hof de termijnoverschrijding verschoonbaar achtte vanwege deze rechtsmiddelenverwijzing. Betrokkene vermeldt daarbij dat zij deze verschoonbare termijnoverschrijding ook vindt gelden voor de boete zelf.
De kantonrechter stelt vast dat door de rechtsmiddelenverwijzing in de beschikking geen onduidelijkheid is geschapen over de termijn waarbinnen een administratief beroep moet worden ingediend. In die rechtsmiddelenverwijzing is aangegeven dat het niet mogelijk is administratief beroep in te stellen tegen de administratiekosten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gesteld dat betrokkene bij het nemen van de initiële beschikking onjuist is voorgelicht over de termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld, maar over de vraag of een administratief beroep betrekking kon hebben op de administratiekosten.
De kantonrechter constateert dat er een beroep wordt gedaan op de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 15 juni 2012 in welke uitspraak het Hof heeft geoordeeld dat wel administratief beroep openstaat tegen de opgelegde administratiekosten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan nieuwe jurisprudentie geen aanleiding vormen om besluiten die reeds rechtens onaantastbaar zijn geworden, opnieuw aan het bestuursorgaan en de rechter voor te leggen. Dit is onder meer tot uitdrukking gebracht in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (3 juli 2012, LJN BX1688), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (14 mei 2012, LJN BW6197) en van de Hoge Raad (24 juni 2011, LJN BM9272). De kantonrechter merkt daarbij op dat in de door betrokkene aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 15 juni 2012 er meer omstandigheden van belang zijn geacht voor het aanwezig achten van een verschoonbare termijnoverschrijding dan de formulering van de rechtsmiddelenclausule.
Een na afloop van de termijn ingediend beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat betrokkene in verzuim is geweest. De door betrokkene aangevoerde feiten of omstandigheden acht de kantonrechter niet zodanig dat op grond daarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding betrokkene niet kan worden toegerekend. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie is de kantonrechter eveneens van oordeel dat de officier van justitie het beroep
kennelijkniet ontvankelijk heeft kunnen achten. De officier van justitie heeft derhalve terecht het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep van betrokkene op de kantonrechter ongegrond dient te worden verklaard.

De beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Ebbens, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2013.
de griffier de kantonrechter
N.M.E.N. Schreuder mr. J. Ebbens
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, doch alleen indien:
a. de opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt, of
b. het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, o.v.v. Mulderzaken, postbus 16005 te 3500 DA Utrecht en dient door degene die bij de Afdeling Strafrecht beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
DEZE BESLISSING IS VERZONDEN OP