ECLI:NL:RBMNE:2013:7611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
UTR 12/4430-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake dispensatie van algemeenverbindendverklaring cao en representativiteitsvereiste

In deze tussenuitspraak heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over het verzoek van eisers om dispensatie van het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) FKB 2009-2010. De rechtbank constateert dat verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet voldoende heeft gemotiveerd dat de cao voor een belangrijke meerderheid gold, zoals vereist door artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv). De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 mei 2012, waarin werd vastgesteld dat verweerder niet op basis van betrouwbare gegevens had aangetoond dat de cao's representatief waren. De rechtbank benadrukt dat het aan verweerder is om inzicht te geven in de relevante brongegevens, zoals de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds en de werkingssfeer van de cao's. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/4430-T

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2013 in de zaak tussen

de Vereniging Overlegorgaan Groothandels in Producten voor de Horeca en Grootverbruik, te Ede,
en
de Landelijke Belangen Vereniging, te Rotterdam, eisers
(gemachtigden: mr. E.S. de Bock, mr. M.W. Minnaard en P.H.R.M. Derksen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. G.E. Sneller-Jonkers, mr. E. van Ree, mr. L.L.E. Verplak en mr. G. Fotowatkasb).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de Federatie van de Groothandel in Levensmiddelen,
de Vereniging voor de groothandel in Zoetwaren, Tabak en/of Tabaksproducten,
de Stichting Fonds Kollektieve Belangen voor de Groothandel in Levensmiddelen,
FNV Bondgenoten,
CNV Dienstenbond, en
de Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening,
(gemachtigden: mr. I.M. Hoogendoorn en mr. E.R. van der Gouw).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2009 heeft verweerder het verzoek van eisers om dispensatie van het besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Kollektieve Belangen voor de Groothandel in Levensmiddelen (cao-FKB 2009-2010), afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 1 april 2011 heeft de rechtbank Utrecht dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2010 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft verweerder, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het bezwaar van eisers.
Bij uitspraak van 16 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5974) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de uitspraak van de rechtbank bevestigd, het beroep tegen het besluit van 16 mei 2011 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 29 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013, waar het beroep gevoegd met de zaken UTR 12/4422, UTR 12/4431 en UTR 12/4432 is behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 16 mei 2012 heeft de ABRvS geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het betoog van eisers dat niet is voldaan aan het representativiteitsvereiste bij de algemeenverbindendverklaring van de cao, bij de beoordeling van de afwijzing van de verzoeken om dispensatie, geen rol kan spelen. De ABRvS heeft verder geoordeeld dat verweerder niet voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet dat hij van de representativiteitscijfers, zoals vermeld in de brief van 2 februari 2009, mocht uitgaan en dat hij zich op basis van deze cijfers op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, gelet op deze uitspraak van de ABRvS, thans ter beoordeling slechts nog voorligt of verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat ten tijde van het verzoek om algemeenverbindendverklaring, de cao voor een belangrijke meerderheid in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (de Wet Avv) gold, met andere woorden of aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
4.
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd dat ten tijde van de algemeenverbindendverklaring aan het representativiteitsvereiste werd voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door derde-partijen gedane opgave van de cijfers zorgvuldig is, onder andere omdat de gehanteerde bronnen doorgaans als betrouwbaar worden beoordeeld en dat hij van de juistheid van de aangeleverde cijfers uit moet kunnen gaan. Het bestreden besluit vermeldt de door derde-partijen in de brief van 2 februari 2009 aangeleverde cijfers en daarmee is voldaan aan de opdracht van de ABRvS.
5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder dat hij uit moet kunnen gaan van de betrouwbaarheid van het aangeleverde cijfermateriaal, in zijn algemeenheid houdbaar. Echter in de onderhavige zaak kon verweerder niet volstaan met het enkel vermelden van deze cijfers, gelet op het verloop van de procedure en gelet op het feit dat eisers er naar het oordeel van de rechtbank en de ABRvS in zijn geslaagd de
betrouwbaarheid van het door derde-partijen aangeleverde cijfermateriaal in twijfel te trekken. Gelet op de door de ABRvS gedane uitspraak werd in dit geval meer van verweerder verwacht. De ABRvS heeft immers overwogen dat verweerder zijn standpunt dat ten tijde van het verzoek om algemeenverbindverklaring de cao-FKB 2009-2010 voor een belangrijke meerderheid in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet Avv gold niet aan de hand van betrouwbare brongegevens heeft gemotiveerd. De ABRvS heeft daarbij waarde toegekend aan de in beroep overgelegde “Rapportage representativiteit georganiseerde werkgevers in de Groothandel in Levensmiddelen” van 8 oktober 2010 van Bureau Foodstep. Volgens deze rapportage varieert de representativiteit op 1 januari 2008 van 48,6% tot 32,32%. Verder heeft de ABRvS van belang geacht dat brongegevens ontbreken en dat er beperkingen zijn gesteld aan het onderzoek van KPMG. Het lag op de weg van verweerder om inzichtelijk te maken welke werkgevers en werknemers onder de werkingssfeer van de cao vallen, welke werknemers zijn aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds en te motiveren in hoeverre de werkingssfeer van de cao en het bedrijfstakpensioenfonds met elkaar overeenkomen. Hiertoe was noodzakelijk dat verweerder inzicht had gegeven in de brongegevens, zoals overzichten van de werkgevers en de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds. Verder had verweerder inzichtelijk moeten maken op welke wijze de cijfers zijn gecorrigeerd voor de niet verplicht bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten werknemers. Dat verweerder de representativiteitscijfers in het besluit heeft vermeld is onvoldoende. Deze cijfers waren immers reeds bekend bij zowel partijen als de rechtbank en de ABRvS, omdat de brief van 2 februari 2009 zich ten tijde van de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2011 al in het procesdossier bevond en de rechtbank en de ABRvS desondanks tot het oordeel kwamen dat de motivering van verweerder tekort schoot. Verweerder heeft dus in het bestreden besluit nog steeds niet aan de hand van brongegevens voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat hij van de representativiteitscijfers, zoals vermeld in de brief van 2 februari 2009, mocht uitgaan.
6.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hiervoor onder 5 is overwogen wat verweerder moet doen om het gebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en derde-partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.