ECLI:NL:RBMNE:2013:7655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
856288 UC EXPL 13-2727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging van arbeidsovereenkomst en wederindiensttredingsvoorwaarde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] was sinds 1996 in dienst bij [gedaagde], die twee winkels exploiteerde. Door een dalende omzet en verlieslijdendheid heeft [gedaagde] op 15 mei 2012 de arbeidsovereenkomst van [eiseres] opgezegd, met ingang van 1 september 2012, na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV. [eiseres] heeft de opzegging bestreden en een beroep gedaan op kennelijk onredelijke opzegging, omdat [gedaagde] na de opzegging een nulurencontract heeft gesloten met een andere verkoopster, wat in strijd zou zijn met de wederindiensttredingsvoorwaarde die aan de ontslagvergunning was verbonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de wederindiensttredingsvoorwaarde niet heeft geschonden, omdat de nieuwe werknemer een andere functie vervulde en de werkzaamheden van de oproepkracht slechts sporadisch waren. De rechter heeft ook geoordeeld dat de opzegging niet kennelijk onredelijk was, omdat [gedaagde] geen valse of voorgewende reden heeft opgegeven aan het UWV en de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang zijn bezien. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiseres] recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,- bruto, omdat [gedaagde] onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] te ernstig waren in vergelijking met het belang van [gedaagde].

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten aan [eiseres]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zittinghoudende te Utrecht
zaaknummer: 856288 UC EXPL 13-2727 DJ/4066
Vonnis van 18 december 2013
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.M. van Remundt, werkzaam bij Klaverblad Rechtsbijstand Stichting te Zoetermeer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente Utrecht,
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.P. Keuvelaar, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2013
  • de akte houdende producties van [gedaagde]
  • de antwoordakte van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteerde twee winkels, een in Bilthoven en een in De Meern. In beide vestigingen werden decoraties voor in huis verkocht. Daarnaast was in beide vestigingen een aannamepunt voor een stomerij.
2.2.
[eiseres] is op 17 september 1996 als verkoopster bij [gedaagde] in dienst getreden. Zij werkte gemiddeld 120 uur per vier weken. Haar uurloon bedroeg € 10,79 bruto. [eiseres] was voornamelijk werkzaam in de vestiging te Bilthoven, maar werkte incidenteel in de vestiging te De Meern, bijvoorbeeld tijdens ziekte of vakantie van aldaar werkzame personeelsleden.
2.3.
In de vestiging te Bilthoven werkten twee verkoopsters, te weten [eiseres] en [A]. In de vestiging te De Meern werkten eveneens twee verkoopsters, te weten [B] en [C]. [C] heeft met ingang van 22 mei 2012 ontslag genomen. Daarnaast was er een bedrijfsleider in dienst, mevrouw[D]. Zij was in beide vestigingen werkzaam.
2.4.
De winkels van [gedaagde] hebben sinds 2008 te kampen met een dalende omzet en zijn sinds enige jaren verlieslijdend.
2.5.
[gedaagde] heeft op 19 maart 2012 een ontslagvergunning om bedrijfseconomische redenen voor [eiseres] aangevraagd bij de UWV. De ontslagvergunning is op 12 april 2012 verleend. Hieraan is de volgende voorwaarde verbonden:
“Aan deze toestemming verbinden wij de voorwaarde dat u binnen 26 weken na bekendmaking van deze beschikking geen werknemer in dienst neemt voor werkzaamheden van dezelfde aard, als u niet eerst werknemer in de gelegenheid heeft gesteld die werkzaamheden op de bij u gebruikelijke voorwaarden te hervatten.”
2.6.
[gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiseres] bij brief van 15 mei 2012 met ingang van 1 september 2012 opgezegd. [eiseres] was op dat moment bijna 62 jaar oud. [gedaagde] heeft eveneens een ontslagvergunning verkregen voor [D] en [A] en hun dienstverband met ingang van 1 september 2012 opgezegd.
2.7.
Op 15 mei 2012 heeft [gedaagde] een nulurencontract gesloten met [E] voor de functie van verkoopster, met ingang van 15 mei 2012 tot en met 31 december 2012.
2.8.
De vestiging in Bilthoven is met ingang van 1 juli 2012 gesloten. Vanaf 1 juli 2012 heeft [eiseres] werkzaamheden verricht in de vestiging te De Meern. In de periode juli/augustus 2012 was zij gedurende drie weken op vakantie.
2.9.
[D] is met ingang van 1 september 2012 opnieuw bij [gedaagde] in dienst getreden, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in de functie van filiaalleidster van de vestiging te De Meern.
2.10.
De vestiging in De Meern is met ingang van 1 mei 2013 gesloten. [gedaagde] heeft daarmee al haar bedrijfsactiviteiten gestaakt. De arbeidsovereenkomsten van [D] en [B] zijn op 30 april 2013 geëindigd.
2.11.
Bij brief van 5 november 2012 heeft [eiseres] een beroep gedaan op kennelijk onredelijke opzegging en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. Bij brief van 3 januari 2013 heeft [eiseres] de opzegging vernietigd wegens het handelen in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert - na wijziging van eis ter comparitie - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
zal verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] niet is beëindigd per 1 september 2012;
Harteveld zal veroordelen om [eiseres] toe te laten tot haar werk op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat zij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het loon vanaf 1 september 2012 van € 1.294,80 bruto per vier weken;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over het onder 3 gevorderde;
Harteveld zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder 3 gevorderde vanaf 1 september 2012 tot de voldoening;
subsidiair:
6. Harteveld zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 32.734,30 bruto;
7. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het bruto equivalent van € 14.763,43 netto;
8. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder 6 en 7 gevorderde;
primair en subsidiair:
9. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris gemachtigde en de nakosten, te betalen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de de wettelijke rente met ingang van de datum waarop deze termijn verstrijkt tot de voldoening.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering - kort weergegeven - het volgende ten grondslag.
  • [gedaagde] heeft enkele personeelsleden in dienst gehouden. Ook heeft zij een personeelslid in dienst genomen. Zij heeft daarmee de wederindiensttredingsvoorwaarde, die aan de ontslagvergunning was gekoppeld, overtreden. De ontslagvergunning is daarmee komen te vervallen. Dit betekent dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst zonder toestemming van de UWV heeft opgezegd en aldus in strijd heeft gehandeld met het opzegverbod van artikel 6 BBA. [eiseres] heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd waardoor het dienstverband geacht wordt nooit te zijn beëindigd.
  • Subsidiair is sprake van kennelijk onredelijke opzegging. [gedaagde] heeft de UWV onjuiste informatie gegeven over de bedrijfssluiting. Er is daarom sprake van een valse of voorgewende reden.
  • Meer subsidiair doet [eiseres] een beroep op het gevolgencriterium. [eiseres] was ten tijde van de opzegging 62 jaar oud, had een langdurig dienstverband met [gedaagde] en heeft een LBO-opleiding. De kans dat zij een andere baan vindt is dan ook zeer klein. Zij doet daarom een beroep op schadevergoeding. Haar schade bestaat uit de inkomensschade tot haar pensioengerechtigde leeftijd minus de WW-uitkering, zijnde een bedrag van € 32.734,30 bruto alsmede uit pensioenschade, zijnde het bruto equivalent van € 14.763,43.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende.
  • [gedaagde] heeft na de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] geen personeelsleden in dienst genomen. Zij heeft met ingang van 15 mei 2012 een oproepkracht aangenomen op basis van een nulurencontract. Na 1 september 2012 heeft de oproepkracht nog sporadisch gewerkt. Op 31 december 2012 is het nulurencontract van rechtswege geëindigd. Een van de vaste werknemers van de vestiging te De Meern, mevrouw [B], is tot de sluiting van de vestiging te De Meern in dienst gebleven. Voorts is mevrouw [D] met ingang van 1 september 2012 opnieuw ten behoeve van die vestiging in dienst getreden voor bepaalde tijd tot en met 30 april 2013. Zij was echter filiaalleidster en vervulde vervult daarmee een andere functie dan [eiseres].
  • Van kennelijk onredelijke opzegging is geen sprake. [gedaagde] heeft geen valse of voorgewende reden aan de UWV verstrekt.
  • De enkele omstandigheid dat aan [eiseres] geen vergoeding is toegekend maakt de opzegging niet kennelijk onredelijk. [gedaagde] beschikt bovendien niet over de financiële middelen om een schadevergoeding te betalen.
3.5.
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.

4.De beoordeling

De wederindiensttredingsvoorwaarde
4.1.
Primair is de vraag aan de orde of [gedaagde] de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft geschonden. [eiseres] stelt in de eerste plaats dat daarvan sprake is omdat [B] in dienst is gebleven. Hierin kan zij niet worden gevolgd. De voorwaarde heeft immers betrekking op het in dienst nemen van personeelsleden en niet op het in dienst houden ervan. In de tweede plaats stelt [eiseres] dat [gedaagde] in strijd met de voorwaarde heeft gehandeld door [D] opnieuw in dienst te nemen. Ter comparitie heeft zij echter erkend dat [D] de functie van filiaalleidster vervulde. Van het in dienst nemen van een werknemer voor het verrichten van diensten van dezelfde aard zoals omschreven in de voorwaarde is dan ook geen sprake.
4.2.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft gehandeld door binnen de 26 wekentermijn een nulurencontract te sluiten. Van het handelen in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde is sprake wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt voor werkzaamheden van dezelfde aard. In dat geval moet de werkgever de voormalig werknemer eerst in de gelegenheid stellen om die werkzaamheden op de gebruikelijke voorwaarden te hervatten. De kantonrechter stelt vast dat de oproepkracht weliswaar dezelfde soort werkzaamheden verrichtte, namelijk die van verkoopster, maar dat deze werkzaamheden een zeer beperkt aantal uren op wisselende tijdstippen betroffen. Niet betwist is dat het de bedoeling was om het winkelpand in De Meern op 1 september 2012 te sluiten. Echter, toen bleek dat er geen vervangende huurder beschikbaar was, heeft [gedaagde] besloten om de winkel nog enige tijd open te houden teneinde de kosten te drukken. In dat kader is de oproepkracht ook na 1 september 2012 een aantal malen ingezet. Blijkens de overgelegde loonstroken ging het daarbij om ongeveer 20 uur per maand. De kantonrechter is van oordeel dat van [gedaagde] onder die omstandigheden niet kon worden verwacht dat zij [eiseres] opnieuw in dienst zou nemen tegen de gebruikelijke voorwaarden zoals vermeld in de UWV-beschikking. Voorts is van belang dat de oproepkracht is ingezet tot 31 december 2012 en dat de winkel op 1 mei 2013 definitief is gesloten. De kantonrechter is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat [gedaagde] niet in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft gehandeld. Dit betekent dat het primair gevorderde moet worden afgewezen.
Kennelijk onredelijke opzegging
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van een beoordeling van de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen, komt het daarbij, naar de kern genomen, aan op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap (HR 27 november 2009, JAR 2009,305).
4.4.
Van kennelijk onredelijke opzegging kan sprake zijn wanneer de werkgever opzegt op grond van een valse of voorgewende reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.
Voorgewende of valse reden
4.5.
[eiseres] heeft in de eerste plaats betoogd dat sprake is van een voorgewende of valse reden, doordat [gedaagde] onjuiste feiten heeft verstrekt aan de UWV. Onduidelijk is echter op welke onjuistheden [eiseres] doelt. [gedaagde] heeft in de aanvraag voor de ontslagvergunning melding gemaakt van de sluiting van beide vestigingen. Deze sluiting heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden zodat van het verstrekken van onjuiste informatie geen sprake is. Dat de vestiging in De Meern uiteindelijk later is gesloten dan aanvankelijk was ingeschat, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat sprake is van een valse of voorgewende reden. In verband met de sluiting van beide vestigingen heeft geen afspiegeling plaatsgevonden. Geen van de personeelsleden zou immers in dienst blijven. Dat [gedaagde] er uiteindelijk voor heeft gekozen om [B] langer in dienst te houden maakt het ontslag van [eiseres] niet kennelijk onredelijk. Dat [B] tot 1 mei 2013 in dienst is gebleven was immers het gevolg van het feit dat [gedaagde] de winkel in De Meern, waar [B] werkzaam was, noodgedwongen langer heeft opengehouden. Dat [eiseres], die werkzaam was op de vestiging die als eerste ging sluiten, twee jaar langer in dienst was dan [B] maakt het ontslag onder deze omstandigheden niet kennelijk onredelijk.
Het gevolgencriterium
4.6.
[eiseres] heeft haar vordering voorts gebaseerd op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b, BW, inhoudende dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij moet worden vooropgesteld dat het enkele feit dat de werkgever geen voorziening voor de werknemer heeft getroffen in het algemeen onvoldoende is om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 12 februari 2010, JAR 2010,72 heeft uitgemaakt kan dit evenwel anders zijn indien er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat de nadelige gevolgen van het ontslag geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever moeten komen. Op grond van vaste jurisprudentie (o.m. HR 3 december 2004, NJ 2005,119) dienen alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang betrokken te worden.
4.7.
De vraag die derhalve beantwoord moet worden is of sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. De kantonrechter acht in dit verband de volgende feiten en omstandigheden van belang. In de eerste plaats had [gedaagde] de mogelijkheid om [eiseres] gedurende de periode september-december 2012 nog enige tijd in te schakelen. Zij had er immers voor kunnen kiezen om [eiseres] de werkzaamheden aan te bieden die door de oproepkracht zijn verricht. In de tweede plaats is van belang dat [eiseres] ten tijde van het ontslag bijna 62 jaar oud was en dat sprake was van een langdurig dienstverband. In de derde plaats is van belang dat [gedaagde], ondanks het verzoek daartoe ter comparitie, onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. De overgelegde financiële stukken zijn zeer summier en bovendien onvolledig, aangezien er een pagina ontbreekt. Tevens moet worden vastgesteld dat de loonstroken van de oproepkracht waar ter comparitie om verzocht is, niet volledig zijn overgelegd, aangezien er twee maanden ontbreken. Het niet geven van transparantie over de feitelijke situatie in dit stadium van de procedure weegt naar het oordeel van de kantonrechter mee in de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is. De kantonrechter beantwoordt die vraag, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dan ook bevestigend. Dit brengt met zich dat aan [eiseres] een schadevergoeding moet worden toegekend. Bij het bepalen van de hoogte daarvan is van belang dat enerzijds wel aannemelijk is dat [gedaagde] niet in een riante financiële positie verkeert maar anderzijds dat zij onvoldoende met jaarcijfers heeft onderbouwd dat er geen enkele ruimte voor een vergoeding is. De kantonrechter zal de schade daarom naar billijkheid vaststellen op het bedrag dat [eiseres] had kunnen verdienen als zij tot 31 december 2012 de oproepwerkzaamheden had kunnen verrichten. Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat zij gedurende de maanden september-december 2012 per maand 20 uur en derhalve in totaal ongeveer 80 uur had kunnen werken. Deze schade zal worden vergoed en afgerond worden vastgesteld op een bedrag van € 1.000,- bruto.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht € 213,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 805,82
De gevorderde nakosten, alsmede de gevorderde rente daarover, zijn toewijsbaar op de in het dictum begrote wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.000,-bruto met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2012 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 805,82 waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.