Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 april 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van 13 september 2013 van mevrouw [eiseres] waarbij de producties 6 en 7 worden overgelegd;
- het faxbericht van 2 oktober 2013 van de Politie waarbij de ontbrekende pagina’s van productie 1 worden overgelegd;
- de akte overlegging producties van 3 oktober 2013 van de Politie;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 3 oktober 2013.
- de brief van 28 november 2013 van de Politie, ingekomen ter griffie op 29 november 2013, welke brief (conform het verzoek van de Politie) aan het proces-verbaal van comparitie is gehecht.
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat de Politie en Achmea aansprakelijk zijn voor de dood van de heer [slachtoffer], althans aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door mevrouw [eiseres] geleden en nog te lijden schade;
- de hoofdelijke veroordeling van de Politie en Achmea tot vergoeding aan mevrouw [eiseres] van alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van (de directe confrontatie met) het overlijden van haar echtgenoot, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2007 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- de hoofdelijke veroordeling van de Politie en Achmea in de kosten van deze procedure.
Primairverwijt mevrouw [eiseres] de Politie dat haar ondergeschikten verwijtbaar onzorgvuldig hebben gehandeld.
Subsidiairstelt mevrouw [eiseres] zich op het standpunt dat van een gerechtvaardigd beroep op noodweer geen sprake kan zijn, zodat de Politie aansprakelijk is voor het schietincident waarbij de heer [slachtoffer] is overleden.
4.De beoordeling
Voor wat betreft de eerste waarschuwing die[verbalisant 2] deed, staat vast dat die waarschuwing niet is doorgekomen omdat er op dat moment al mobilofoonverkeer was. Dit valt af te leiden uit de getuigenverklaringen van[verbalisant 2] in samenhang met de transcriptie van de gesprekken tussen de meldkamer en de surveillance-eenheden.[verbalisant 2] heeft verklaard dat hij de agent wilde waarschuwen op het moment dat hij de [adres] inreed maar dat hij er niet tussen kon komen. Uit de transcriptie blijkt maar van één waarschuwing over een mes. Gelet op het tijdstip van deze melding (20.57.35 uur) is dit wat[verbalisant 2] zijn tweede waarschuwing heeft genoemd. De eerste waarschuwing heeft de agent niet bereikt, zodat de Politie niet verweten kan worden dat de agent die waarschuwing niet heeft gehoord.
Omdat mevrouw [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat, als wordt vastgesteld dat de agent hulp ging bieden, het niet onrechtmatig is om de motor te plaatsen zoals de agent heeft gedaan, behoeft de stelling dat de wijze van parkeren een fout oplevert verder geen bespreking meer.
- volgens de eigen stellingen van mevrouw [eiseres] - 20 seconden, is verstreken tussen het moment waarop de agent het mes bij de heer [slachtoffer] waarnam en het moment van het noodschot. Dat is een zodanig kort tijdsbestek dat in redelijkheid niet de eis kan worden gesteld dat de agent eerst nog een effectief waarschuwingsschot lost en/of de tijd neemt om daarvoor alternatieven te bedenken en te benutten. Op basis van de verklaringen van de agent en[verbalisant 2], alsmede de reeds genoemde bepaling van de schootsafstand door het NFI, is de rechtbank van oordeel dat de heer [slachtoffer] de agent al heel dicht genaderd was toen de agent de heer [slachtoffer] waarnam met het mes geheven boven zijn hoofd en daarmee stekende bewegingen maakte (zie ook rechtsoverweging 4.10.).
€ 904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)