ECLI:NL:RBMNE:2013:7680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
C-16-333081 - HA ZA 12-1258
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid politie voor dodelijk schot in noodweersituatie

In deze zaak vordert mevrouw [eiseres] een verklaring voor recht dat de Politie en Achmea aansprakelijk zijn voor de dood van haar echtgenoot, de heer [slachtoffer], die op 11 maart 2007 door een politieagent is neergeschoten. De rechtbank Midden-Nederland behandelt de zaak en oordeelt dat de politieagent handelde in een noodweersituatie. De feiten van de zaak zijn als volgt: de heer [slachtoffer] werd op de avond van de schietpartij betrokken bij een vechtpartij met een groep jongeren. Mevrouw [eiseres] belde de politie om hulp, maar de agenten arriveerden te laat om de situatie te de-escaleren. De heer [slachtoffer] was in het bezit van een mes en bedreigde de agent, die zich genoodzaakt voelde om te schieten. De rechtbank concludeert dat de agent niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij zich in een levensbedreigende situatie bevond. De rechtbank wijst de vorderingen van mevrouw [eiseres] af en oordeelt dat de politie niet aansprakelijk is voor de dood van de heer [slachtoffer]. De emotionele impact van het incident op alle betrokkenen wordt erkend, maar de juridische beoordeling is gebaseerd op de feiten en de noodweersituatie waarin de agent zich bevond. De rechtbank veroordeelt mevrouw [eiseres] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Meervoudige handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/333081 / HA ZA 12-1258
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.G. Keizer,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LANDELIJK POLITIEKORPS
(regionale eenheid Midden Nederland),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. E.P. Ceulen.
Partijen zullen hierna mevrouw [eiseres] en de Politie genoemd worden. Indien en voor zover nodig zal gedaagde sub 2 afzonderlijk Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 april 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 13 september 2013 van mevrouw [eiseres] waarbij de producties 6 en 7 worden overgelegd;
  • het faxbericht van 2 oktober 2013 van de Politie waarbij de ontbrekende pagina’s van productie 1 worden overgelegd;
  • de akte overlegging producties van 3 oktober 2013 van de Politie;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 3 oktober 2013.
  • de brief van 28 november 2013 van de Politie, ingekomen ter griffie op 29 november 2013, welke brief (conform het verzoek van de Politie) aan het proces-verbaal van comparitie is gehecht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Mevrouw [eiseres] was de echtgenote van de heer [slachtoffer] (hierna: de heer[slachtoffer]).
2.2.
De heer [slachtoffer]is op 11 maart 2007 geraakt door een kogel, afgevuurd door een politieagent, ten gevolge waarvan de heer [slachtoffer] ter plaatse is overleden.
2.3.
De politieagent die het dodelijke schot heeft gelost (hierna door de rechtbank steeds aangeduid met “de agent”) is werkzaam bij de Regionale Eenheid Midden-Nederland van het Landelijk Politiekorps, verder ook: de Politie.
2.4.
In het kader van het door de Rijksrecherche uitgevoerde onderzoek is een groot aantal getuigenverklaringen opgemaakt. De inhoud van deze verklaringen wordt hierna, voor zover van belang, weergegeven.
2.4.1.
Op 13 maart 2007 heeft mevrouw [eiseres] het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“Ik was die middag alleen thuis en om een uur of zes ’s avonds kwam een groep jongens voor mijn woning op het pleintje bij elkaar. (…)
Om ongeveer 20.45 uur hoorde ik een auto aan komen rijden. (…) Ik zag aan de manier van lopen dat[slachtoffer] dronken was.[slachtoffer] deed iedere zondag hetzelfde en ik wist uit ervaring dat hij ook deze dag veel gedronken moest hebben.
[slachtoffer]liep heel rustig en ik zag dat hij keek naar de groep jongens die bij de plantenbak stond.[slachtoffer] liep vervolgens naar rechts, in de richting van de groep. Ik hoorde toen dat[slachtoffer] de jongens aansprak en vroeg: “jongens willen jullie een stukje naar rechts gaan staan, we hebben elke avond last van jullie, met die harde muziek”. Ik zag dat de jongens wel iets opschoven naar rechts maar ik merkte ook dat ze in de gaten hadden dat[slachtoffer] dronken was. Ik hoorde de jongens namelijk lachen en hoorde hen zeggen: “ga lekker naar huis, ouwe”.
Ik denk dat op dit moment [A] ook uit de auto stapte, ik zag dat hij naar[slachtoffer] liep. Ik zag dat[slachtoffer] toen in het midden van de groep jongens stond, dat was ongeveer 7 meter bij mij vandaan. Ik zag dat de jongens tegen[slachtoffer] aanduwden. Ik vond de sfeer grimmig worden. Het volgende wat ik mij kan herinneren is dat [A] naast[slachtoffer] stond, de twee stonden dus in het midden van de groep jongens. Ik hoorde toen dat[slachtoffer] naar mij riep: [eiseres], bel de politie”. Ik begreep toen dat het echt ernstig was.
Ik ben toen naar binnen gerend en heb 0900-8844 gebeld. Ik kreeg iemand aan de telefoon en heb gezegd dat we last van overlast hadden, dat mijn man en zijn kameraad in een groep jongens stonden en dat het allemaal bedreigend werd. De politievrouw die ik aan de telefoon had ging de meldkamer informeren en kwam even later weer aan de lijn. Deze vrouw vertelde dat ze de melding had doorgegeven en dat de politie er aan kwam. Ik zei toen dat het niet lang moest duren want het was erg bedreigend. De vrouw zei toen tegen me dat als het erg dreigend werd, ik 112 moest bellen.
Ik ben toen naar buiten gelopen en zag[slachtoffer] en [A] tussen de jongens in staan. Ik hoorde dat de jongens hard schreeuwden, ik kan me niet herinneren wat ze riepen. Ik zag toen dat één van de jongens uit de groep mijn man een klap tegen zijn hoofd gaf. Ik weet niet hoe hard de jongen sloeg, maar ik zag dat mijn man direct op de grond viel.
Ik zag toen dat [A] naar[slachtoffer] boog, ik nam aan dat hij hem wilde helpen. Vervolgens zag ik dat één van de jongens [A] sloeg. Ik zag dat [A] hierdoor ook op de grond viel. Ik raakte toen in paniek en rende naar mijn man. Ik zag dat [X] uit de auto was gestapt en dat zij ook naar haar vader rende. (…)
Ik zag toen dat 4 of 5 jongens uit de groep mijn man en [A] schopten. Ze raakten hen overal, de mannen lagen languit op de grond en werden in hun gezicht, tegen hun hoofd en lichaam geschopt. Ik zag dat de jongens echt uithaalden, ze schopten hard tegen mijn man en [A]. Ik kan u niet zeggen hoe veel er geschopt is door die jongens, maar het was heel veel.
Ik rende langs die jongens en probeerde[slachtoffer] te beschermen door die jongens van hem weg te houden. Ik schreeuwde hierbij dat die jongens op moesten houden en sloeg hen met een pantoffel die ik in mijn hand vast hield. [X] probeerde op dat moment hetzelfde te doen voor haar vader. Het lukte om de schoppartij te stoppen en de jongens te scheiden van[slachtoffer] en [A].
Toen de mannen opstonden zag ik dat [A] bloedde aan zijn arm en hij liep moeilijk.[slachtoffer] had een bebloed gezicht, de zijkant van zijn hoofd en zijn hand zaten helemaal onder.
Ik zag toen dat [A] wegliep en achter één van de jongens uit de groep aan liep. Hij probeerde deze jongen te pakken. Ik zag dat [X] achter haar vader aanliep, ze probeerde hem tegen te houden. [A] liet zich niet tegenhouden, hij schudde [X] van zich af en ging door met het achtervolgen van die jongen. De jongens waren weggevlucht in de richting van de Thorbeckelaan, [A] was ook in die richting weggelopen.
Ik ben toen met[slachtoffer] naar mijn deur gelopen en pakte een theedoek van de trap om het bloed van zijn gezicht te vegen. Ik stond toen net voorbij de deuropening in mijn gangetje,[slachtoffer] stond buiten, op de verhoging voor de voordeur. Toen ik het bloed van[slachtoffer]’s gezicht veegde vroeg[slachtoffer] waar [A] was. Ik gaf hem daar geen antwoord op, want ik zag niets meer.
Ik zag en voelde toen dat[slachtoffer] zich van mij losmaakte en dat hij een houten honkbalknuppel pakte die onder de kapstok naast de voordeur stond. Deze knuppel was ruim een meter lang en stond daar al jaren, hij was van[slachtoffer]. Ik weet niet waarom die knuppel daar stond,[slachtoffer] heeft hem er ooit neergezet maar hij heeft er nog nooit wat mee gedaan.
Ik zag toen dat[slachtoffer] zich omdraaide maar er was niemand meer op het plein.[slachtoffer] was toen zo boos dat hij met kracht de knuppel op de grond stuk sloeg. Het zou kunnen dat een paar jongens uit de groep dit hebben gezien.[slachtoffer] gooide toen de greep van de knuppel in een bloemenbak. Ik heb het andere deel dat toen op de stoep lag onder de plantenbak geschopt.
Toen[slachtoffer] nog bij mij stond kwam er over de[adres] met grote snelheid een politiemotor langs rijden. Ik zag dat de motor bestuurd werd door een politieman in uniform. De motor reed over de[adres] in de richting van de Thorbeckelaan. Ik had niet het idee dat de motorrijder ons had gezien, hij reed daarvoor ook veel te hard.[slachtoffer] begon toen tegen mij te schreeuwen: “lekker he, rijdt ie door!” Ik had het idee dat de politie zou komen omdat ik gebeld had, maar ik zag dat deze motorrijder ons voorbij reed. Ik zag dat de motorrijder rechtsaf sloeg, de Thorbeckelaan in. Toen was hij uit beeld.
Ik zag toen dat[slachtoffer] naar het hoekpand liep op de hoek[adres] - Thorbeckelaan. Daar bleef[slachtoffer] staan, hij keek de van hem wegrijdende politiemotor na. Ik denk dat dit ongeveer 20 meter van mijn voordeur verwijderd was. Ik was achter[slachtoffer] aan gelopen, ik kan niet zo snel lopen en was nog niet bij hem aangekomen. Ik denk dat ik 8 of 10 meter achter[slachtoffer] aan liep.[slachtoffer] liep hard, ik niet.
Op dat moment zag ik dat er twee politiemotoren uit dezelfde richting aan kwamen rijden als de eerste. Deze motoren reden ook hard. Toen zij rechtsaf de Thorbeckelaan in waren gereden hoorde ik dat mijn man naar hen riep. Ik hoorde dat[slachtoffer] riep: “ik heb gebeld, je moet hier wezen”. De twee motorrijders reden door tot ik ze niet meer kon zien, mijn zicht werd belemmerd door het hoekgebouw. Inmiddels was ook[slachtoffer] de hoek om gelopen, in de richting van de motorrijders. Ik kon hem dus ook niet meer zien. Ik bleef doorlopen naar de hoek van het gebouw om te kunnen zien wat er met[slachtoffer] gebeurde.
Het volgende wat ik hoorde was een schot. Ik hoorde geen roepen of iets dergelijks, ik hoorde alleen een schot. Ik was toen een meter of 2 bij de hoek vandaan. Ik heb[slachtoffer] niets horen roepen en ik heb een ander niets horen roepen. Toen ik om de hoek kon kijken zag ik dicht bij me[slachtoffer] op de grond liggen. Ik denk dat hij toen een meter of 6 of 7 van mij vandaan op de grond lag. Ik kan me niet herinneren wat ik nog meer gezien heb op dat moment. Ik zag alleen mijn man op de grond liggen.[slachtoffer] lag helemaal stil op de grond, ik heb hem niet meer zien bewegen.
Ik heb niet gezien dat iemand bij[slachtoffer] kwam staan, ik heb niet gezien dat iemand hem ging helpen.
(…)
Ik begrijp niet hoe dit alles heeft kunnen gebeuren. Mijn man en zijn vriend zijn mishandeld door een groep jongens en daarom heb ik de politie gebeld. En dan wordt mijn man later door een politieagent doodgeschoten. Het is onvoorstelbaar.
(…) Na middernacht werd ik aangesproken door een meneer van de recherche van de politie Utrecht, meneer [verbalisant 1]. Deze man vertelde mij toen dat er naast mijn man een mes gevonden was. Ik was stomverbaasd, iedereen was dat. Niemand had geweten dat er een mes in het spel was, ik had die avond ook niemand horen spreken over een mes.
Ik begrijp ook niet dat er een mes was. Ik heb gezien dat mijn man de honkbalknuppel pakte, maar ik heb nooit gemerkt dat hij een mes bij zich had. Ik vind het ook heel onlogisch dat[slachtoffer] een mes bij zich zou hebben gehad. Wanneer moet hij dit mes dan gepakt hebben? En waar komt het mes vandaan? Ik weet het niet.
(…)”
2.4.2.
Op 12 maart 2007 heeft de agent het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“(…)Gister was het zondag 11 maart 2007. (…) Ik was ingedeeld voor de motorsurveillance en begon met werken met een collega genaamd [verbalisant 2]. (…)[verbalisant 2] en ik zijn beiden even voor 17.00 uur op een zware BMW F650 gestapt en we begonnen met de surveillance.
(…)
(…) Ik hoorde toen dat een medewerker van de Meldkamer vertelde dat er een overlastmelding binnen was gekomen, er zou op het[adres] een grote groep jeugd aanwezig zijn en dat zou uitgemond zijn in een vechtpartij. Ik kan me herinneren dat iemand gereageerd heeft op het verzoek ter plaatse te gaan, maar ik weet niet meer wie dat was. (…)
Ik weet precies waar het[adres] ligt, we waren op dat moment daar niet ver vandaan. Ik weet uit ervaring dat er regelmatig overlastmeldingen komen uit de buurt van het[adres]. (…) In de wijk wordt veel overlast veroorzaakt door de jeugd, dat is in ieder geval het afgelopen jaar zo geweest. (…)
Toen ik de melding hoorde bedacht ik meteen dat ik daar naartoe zou gaan. Ik weet uit ervaring dat als je bij zoiets snel aanwezig bent, je dan soms erger kunt voorkomen. Zonder daarover te communiceren met[verbalisant 2] stuurde ik de kant op van het[adres]. Ik reed voorop en zag in mijn spiegel dat[verbalisant 2] mij volgde.
We reden via Omloop naar het[adres], ik schat in dat we daar na een paar minuten waren. Op het[adres] is door de gemeente een voetbalkooi aangebracht, we reden daar naartoe. Toen we bijna bij deze voetbalkooi waren hoorde ik de stem van de man van de Meldkamer weer. Ik hoorde toen dat hij vertelde dat er een tweede melding binnen gekomen was en dat de vechtpartij plaatsvond op de Thorbeckelaan, bij de Rietendakschool. Toen ik bij de voetbalkooi aankwam deed ik de kinband van mijn helm omhoog. Ik doe dat vaker, ik heb dan het gevoel dat ik meer zicht heb. Als je de kinband omhoog doet vang je wat meer wind in je gezicht en kun je de stem van de Meldkamer wat minder horen, maar toch wel voldoende.
Bij de voetbalkooi zag ik niemand, we reden toen door over het[adres] naar de[adres]. Die laan komt uit op de [adres]. Ik was me er van bewust dat[verbalisant 2] mij bleef volgen.
Ik zag helemaal niets opvallends op het[adres] en de[adres].
Ik kan me ook niet herinneren dat ik daar mensen heb gezien.
Vervolgens hoorde ik over de mobilofoon dat een collega iets zei over de vechtpartij. Ik meen dat dit de stem van een manlijke collega was en dat hij zei dat er een vechtpartij was of was geweest tussen twee groepen. Ik denk dat dit gezegd is door [verbalisant 3], maar weet dat niet zeker. Ik begreep uit deze communicatie dat er inmiddels collega’s ter plaatse waren.
We reden de hele[adres] uit tot aan de Thorbeckelaan, ik zag en hoorde nergens mensen. Vlak voor ik bij de Thorbeckelaan aankwam hoorde ik een mannenstem schreeuwen. Ik hoorde iemand roepen: “kankerlijer, ik maak jullie dood, ik steek je kapot”. Ik hoorde dit soort bewoordingen, een paar keer achter elkaar. Ik kon niet zien wie dat riep.
Toen ik bij de kruising[adres] - Thorbeckelaan kwam sloeg ik rechtsaf in de richting van de Rietendakschool. Ik hoorde toen nog twee mannen schreeuwen en de stem van een schreeuwende vrouw. Ik hoorde dat het geluid van rechts van mij kwam. Toen ik in die richting keek zag ik een groepje mensen staan. Ik heb geen idee hoeveel mensen dat waren, ik weet alleen dat het een groepje was. Ik denk dat ik deze mensen niet had kunnen zien toen ik op de[adres] reed omdat zij achter een huisje of bomen of iets dergelijks stonden. Ik bedacht me toen niet dat dit geschreeuw te maken zou kunnen hebben met de melding van de vechtpartij. Het was te ver van de voetbalkooi van het[adres] en ook te ver van de Rietendakschool.
Ik reed op dat moment zachtjes over de [adres]. Door het hoekgebouw werd mij het zicht op de groep mensen ontnomen, ik minderde daarom vaart en keerde op de rijbaan mijn motor om een stukje terug te rijden, om zicht te hebben op de groep mensen. Ik had het idee dat ik daar iets zou moeten doen, ik had immers gehoord dat er gescholden werd. Aan de andere kant had ik in gedachten dat ik door moest rijden naar de Rietendakschool omdat daar de vechtpartij gaande zou zijn. Ik wilde me ervan overtuigen of ik met een serieus iets te maken had of met een lolbroek die mij iets had toegeroepen.
Ik reed een stukje terug, heel rustig, en zag aan mijn linkerzijde de groep mensen staan. Toen ik recht tegenover de groep mensen stond keerde ik mijn motor weer om. Uit wat ik zag en hoorde begreep ik niet dat de melding van zojuist hierop betrekking moest hebben. Ik zag geen twee groepen die met elkaar in gevecht waren. Ik wilde verder rijden naar de Rietendakschool.
Ik zag toen dat een man naar mij toe rende, de man kwam uit de richting van de groep mensen. Ik kan de man niet omschrijven, ik kan me alleen herinneren dat hij grijs haar had en dat er bloed op zijn gezicht zat. Ik hoorde en zag dat deze man schreeuwde: “kankerlijers, ik steek jullie kapot’. Ik herkende deze stem, ik had deze al gehoord toen ik kort daarvoor op de[adres] reed. Deze man had als hardste geschreeuwd en gescholden. Ik weet niet waar[verbalisant 2] op dat moment was, maat hij kan niet ver van mij af zijn geweest. Er was niemand om mij heen, ik had ook niet gezien dat iemand zich achter mij bevond. De man kwam naar mij toe rennen en ik begreep dat hij echt naar mij toe kwam en niet naar iemand anders.
Ik besloot toen in te gaan op dit incident, ik had niets meer gehoord over de eerdere melding en vond dat ik hier niet voorbij kon rijden. Ik wilde mijn motor tot stilstand brengen en was op een punt dat ik het zicht op de groep mensen weer kwijt was vanwege het hoekgebouw. Ik keek over mijn rechterschouder en zag de man op mij af rennen. Ik heb op dat moment niet gezien dat de man iets in zijn handen hield. Ik wilde mijn motor stoppen en zette hem in zijn “vrij”. Ik wilde de motor op de standaard zetten (…)
Ik hoorde dat de man nog steeds schreeuwde, hij schold in de bewoordingen die ik u net heb genoemd, hij bleef daar voortdurend mee doorgaan. Toen ik omkeek naar rechtsachter mij zag ik de man nogmaals.
Het voorwiel van mijn motor was gekeerd in de richting van de Rietendakschool. Ik denk dat de man toen hooguit 5 of 6 meter bij mij vandaan was. Ik zag dat zijn ogen wijd opengesperd stonden. Ik zag dat deze man helemaal door het lint was, hij keek woest en bleef maar schreeuwen en schelden. Ik zag toen ook dat de man in zijn rechterhand een groot vleesmes vast hield. Ik denk dat lemmet, het metalen deel van het mes, ongeveer 25 tot 30 centimeter lang was. Hierbij is niet de lengte van de handgreep opgenomen. Ik zag dat de man zijn rechterarm opgeheven had en dat hij mij bedreigde met het mes.
Ik heb toen instinctief gereageerd. Ik had de motor nog niet op zijn standaard en klemde deze tussen mijn benen. Ik wees direct met mijn arm naar de man en schreeuwde hem toe dat hij het mes moest laten vallen. Ik denk dat ik wel 3 of 4 keer naar de man heb geschreeuwd dat hij het mes moest laten vallen. Ik schreeuwde hard, ik weet zeker dat de man het gehoord moet hebben. Ik zag geen enkele reactie van de man. Hij stopte niet, bleef schreeuwen en bleef op mij toe rennen.
Ik voelde toen dat de motor tegen mijn linkerdij leunde. Ik keek schuin om en zag de woedende man met het mes op mij toe rennen. Ik kon niet weg uit deze situatie. Ik bedacht me toen dat de man mij werkelijk zou steken. Hij had nergens op gereageerd en leek vastbesloten mij te steken. Het was heel onwaarschijnlijk. Ik voelde me enorm bedreigd, ik dacht echt dat ik gestoken zou worden.
In de positie zoals ik toen stond heb ik toen mijn vuurwapen getrokken. Ik had mijn motorhandschoenen nog aan. Ik ben rechtshandig en pakte het wapen ook met mijn rechterhand. Mijn rechterzijde was gekeerd naar de man die op mij toerende. Vervolgens heb ik voor mijn gevoel heel lang gewacht met schieten. Ik hoopte dat de man zijn aanval zou stoppen, dat hij zijn mes zou laten vallen. Maar dat deed hij niet. De man was onophoudelijk op mij af gekomen, ik heb niet gezien dat hij stopte of haperde in zijn beweging naar mij toe. Op een bepaald moment was de afstand zo klein dat ik niet anders kon. De man stond met opgeheven arm voor mij, het mes in zijn hand. Ik wist dat hij mij zou steken. Ik weet nog dat ik mijn gezicht van hem afboog omdat ik dacht dat hij me zou steken. Toen drukte ik mijn vuurwapen af. Ik bedacht me dat ik te laat was, dat ik al gestoken zou worden, dat het onvermijdelijk was dat de man mij zou raken. Maar dat was niet zo. Ik weet niet meer hoeveel schoten ik heb gelost. Ik hoorde later van[verbalisant 2] dat hij 1 schot heeft gehoord.
Toen ik geen mes voelde keek ik op. Ik zag toen dat de man ongeveer 1,5 tot 2 meter van mij af stond. Ik zag dat hij een paar kleine stapjes achteruit liep. Ik bedacht me toen eerst dat ik de man niet geraakt had, dat hij eindelijk begreep dat hij op moest houden. Het volgende moment zag ik dat de man achterover viel, met het mes in zijn hand.
Ik had de motor toen op zijn standaard gezet en bedacht me dat ik de man moest helpen. Ik rende naar hem toe en zag het mes naast zijn hoofd op de grond liggen. Ik schopte het mes weg en keek naar het gezicht van de man. Ik knielde naast de man en zei tegen hem: “rustig aan meneer, ik ga u helpen”. Ik rook toen de lucht van alcohol. Ik had nog niet het idee dat ik hem geraakt had. Ik zag toen dat de man knikte maar zag ook een vreemde blik in zijn ogen. Ik wist toen dat het fout was. Ik voelde de man in zijn hals, maar kan me niet herinneren of ik iets voelde. Ik had mijn motorhandschoenen nog aan, ik had dus niet eens iets kunnen voelen.
Ik heb toen met spoed om een ambulance gevraagd, en probeerde de man te reanimeren door hem op zijn borst te drukken. Ik denk dat ik dat 2 keer deed, toen hoorde ik mensen uit de groep schreeuwen en ook hoorde ik[verbalisant 2] toen roepen. Ik keek toen op naar de plek waar de groep mensen had gestaan en zag een man met een eind hout, ik denk een honkbalknuppel, in die groep staan. De man stond een paar meter van mij af en schreeuwde.
Ik kan me herinneren dat ik toen ook nog een vrouw zag staan. Ik kan me van haar niets meer herinneren.
Ik begreep toen dat ik deze man had neergeschoten. Ik heb collega’s gevraagd of zij deze man wilde reanimeren, ik heb tegen ze gezegd dat ik bang was dat hij dood zou gaan. Ik verkeerde vanaf dat moment in een roes. Ik kan me niet meer herinneren wat er verder met al die mensen is gebeurd. (…)
(…) Iedere keer blijf ik me afvragen waarom dit nu heeft moeten gebeuren. Hoe heeft het zover kunnen komen. Waarom is de man niet gestopt toen ik naar hem schreeuwde, waarom heeft hij niet geluisterd. Waarom was deze man zo boos dat hij mij dood wilde steken. (…)”
2.4.3.
Op 12 maart 2007 omstreeks 00.05 uur heeft de heer [verbalisant 2] (hierna:[verbalisant 2]) het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“Op zondag 11 maart 2007, omstreeks 21.00 uur, reed ik als bestuurder van een dienstmotor in uniform gekleed op het Zandpad te Utrecht. Ik was daar samen met mijn collega [de agent, toev. rb.] die eveneens op een herkenbare politiemotor reed. Via de mobilofoon hoorden wij van de meldkamer de melding dat er een vechtpartij was tussen jongeren aan de[adres] te Utrecht. Omdat [de agent] en ik in de buurt waren reden wij direct naar de[adres]. Ter plaatse gekomen aan de[adres] kregen wij te horen dat de vechtpartij zich verplaatst had naar de Rietendakschool. Wij reden vanaf de[adres] rechtsaf de Thorbeckelaan in. [De agent] reed op dat moment ongeveer 10 meter voor mij. 1k zag dat er overal wat mensen stonden te kijken. Ik hoorde een man schreeuwen “kankerleiers ik maak jullie allemaal kapot”. Ik hoorde dit de man een aantal keren roepen. Ik keek waar het geluid vandaan kwam en reed op dat moment ook de Thorbeckelaan in. Op ongeveer 15 meter afstand van mij zag ik een man op het trottoir heen en weer lopen met een mes in zijn handen. Hij had het mes boven zijn hoofd en maakte stekende bewegingen. Ik zag dat [de agent] op dat moment die man met het mes al gepasseerd was en met zijn motor keerde en terug kwam rijden. Toen [de agent] ongeveer 5 meter van mij verwijderd was zag ik dat die man met het mes in zijn hand in de richting van [de agent] rende. Ik zag dat deze man een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij het mes boven zijn hoofd hield en stekende bewegingen maakte. Ik hoorde ook dat de man aan het roepen was, maar ik weet niet meer wat hij riep. Ik wilde [de agent] via de mobilofoon waarschuwen maar ik kon er niet tussen komen. Ik zag dat de man met het mes in zijn hand vanaf het trottoir hard in de richting van [de agent] liep. Op dat moment kwam er ook een andere man net in mijn richting lopen. Ook deze man liep iets te schreeuwen. Deze man is later aangehouden door de politie. Ik heb verder niet meer op deze man gelet maar ik heb mij gericht op de man die met het mes op [de agent] afliep. Ik had mijn vuurwapen al half uit mijn holster gehaald. Op dat moment zag ik dat [de agent] zijn vuurwapen uit zijn holster pakte en direct op de man schoot. Ik hoorde één knal en gelijk zag ik de man vallen. Op het moment dat [de agent] schoot was de man met het mes heel dicht bij hem. Ik schat dat de afstand tussen de man met het mes en [de agent] misschien maar een meter was.Voorafgaande aan het schot heb ik [de agent] nog wel iets horen roepen, maar wat [de agent] riep heb ik niet verstaan. Ook heb ik [de agent] tijdens dit roepen nog met zijn hand bewegingen zien maken. Nadat de man met het mes achterover op de grond was gevallen, zag ik dat [de agent] van zijn motor afstapte, zijn vuurwapen borg en in de richting van de man met het mes was gelopen. Ik ben toen ook afgestapt en ben naar [de agent] toegelopen. Hierna werd het hectisch. Er kwamen een man en een vrouw aanrennen. Ik ben tegen hen gaan schreeuwen dat ze op een afstand moesten blijven en dit deden ze ook. Vervolgens kwam er vanaf de[adres] ook nog een man met een stuk hout in zijn handen aan lopen in de richting van [de agent] die bij het slachtoffer zat. Ik stond op dat moment tussen [de agent] en deze man in. (…)”
2.4.4.
Op 12 maart 2007 omstreeks 15.15 uur heeft[verbalisant 2] het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“(…) Omstreeks 21.00 uur reed ik samen met [de agent] op het Zandpad te Utrecht. De agent reed voorop en ik schuin achter hem. Op dat tijdstip hoorde ik via de portofoon een melding van een vechtpartij tussen jongeren op de[adres]. De melding was voor de 94.60. Dit is ook een motorrijder van ons bureau. Ik wist dat dit [verbalisant 3] was. Ik hoorde dat [verbalisant 3] in de buurt reed en daar zou gaan kijken. [De agent] en ik keken elkaar aan en wij begrepen van elkaar dat wij ook die kant op zouden gaan om te gaan kijken of wij daar iets zouden kunnen betekenen. Ik heb dit niet met [de agent] mondeling afgesproken. Eén blik is vaak al voldoende. Ook wij zaten in de buurt en meestal is het zo dat wanneer je op de motor bij zo’n melding komt de betrokken personen al weer weg zijn. Wij zijn via de Jagerskade rechtsaf de Anton Geesinkstraat opgereden. Vervolgens linksaf de Omloop op, de Nijenoord, en via wat kleine straten naar de[adres] gereden. Ondertussen hoorde ik via de mobilofoon dat de vechtpartij tussen de jongeren zich verplaatst had naar de Rietendakschool. De agent reed voorop en ik reed op ongeveer een afstand van 5 tot 10 meter afstand van hem.
Toen wij nabij een pleintje op de[adres] kwamen zag ik links van mij een groep van ongeveer 5 volwassenen staan. Rechts van mij zag ik her en der wat volwassenen op straat lopen. Ik schat in dat ik met een snelheid van ongeveer 50 km reed. Toen [de agent] rechtsaf de Thorbeckelaan opreed hield ik wat in. Ik reed toen op ongeveer 10 tot 15 meter afstand van [de agent]. Ik deed dit omdat ik geschreeuw hoorde vanaf de rechterzijde. Ik keek ook die kant op. Ik hoorde heel hard: “Kankerlijers, ik maak jullie kapot.” De persoon, een man, riep dit twee keer. Ik kon dit goed horen omdat er via de mobilofoon geen “verkeer” was. Ik hoorde die man luid en duidelijk. Ik heb geen man gezien die dit riep. Wel zag ik een groepje mannen en vrouwen op de Thorbeckelaan aan de rechterzijde van de straat lopen. Zij liepen nog op dat pleintje. Ik kon ze toen goed zien omdat ik ondertussen al een paar meter de Thorbeckelaan op was gereden. Ik zag deze personen achter de bloembakken op dat pleintje lopen. Het groepje bestond uit twee mannen en één vrouw. Ik kan mij herinneren dat de vrouw een licht gekleurde jas of een trui aan had. Ook zag ik dat beide mannen bloed in hun gelaat hadden. Ik kon dit goed zien ondanks dat het al begon te schemeren. Ik had mijn vizier van mijn helm naar boven gedaan. Wanneer ik niet hard rijd heb ik het vizier meestal omhoog staan.
Ik zag dat één van de mannen een mes in een van zijn handen hield. Hij had dit mes boven zijn hoofd met het lemmet naar voren in zijn rechterhand. Ik ging er toen vanuit dat deze man ook had geroepen: “Kankerlijers” en dergelijke. Ik heb direct via de mobilofoon doorgegeven dat er een man met een mes liep. Welke bewoordingen ik precies heb gebruikt, weet ik niet. (…) Ik ging er van uit dat [de agent] dit ook zou horen. Ik zag dat de man met het mes ging rennen en hierbij het mes naar beneden hield. [De agent] reed nog steeds voor mij, hij was al voorbij dit groepje personen waarbij de man met het mes liep. Ik overdacht dat ik naar [de agent] moest komen. Ik zag het groepje mensen de Thorbeckelaan oplopen. Voor mij zag ik [de agent] zijn motor keren. Hij deed dit vlak voor een aldaar geparkeerde grijze auto. Deze grijze auto stond aan de rechterzijde van de rijbaan op de Thorbeckelaan in de richting van de Rietendakschool. [De agent] kwam mij tegemoet rijden op de andere zijde van de rijbaan. Ik zag dat de man met het mes vooruit was gelopen. De andere twee personen bleven wat achter. Vervolgens zag ik dat [de agent] zijn motor weer keerde op de Thorbeckelaan en weer in de richting van de Rietendakschool. [De agent] reed toen op de rijbaan naast de man met het mes die op het trottoir liep. Ik reed toen op een afstand van ongeveer 5 meter afstand achter [de agent]. Ik zag [de agent] op zijn motor naar rechts rijden, richting het trottoir. Ik zag dat [de agent] met zijn rechterarm op en neergaande bewegingen maakte. De man was even daarvoor op [de agent] afgelopen. Ik zag in mijn rechterooghoek dat een andere man op mij af kwam lopen. Toen [de agent] bij de stoeprand kwam zag ik dat hij bewegingen maakte om zijn motor op de standaard wilde zetten. (...) Ik schat in dat [de agent] op ongeveer anderhalve meter afstand van de stoeprand stond. Hij stond ook op een zelfde afstand van de grijze auto die daar geparkeerd stond. Ik zag vervolgens dat de man hard, met het mes weer boven zijn hoofd en met het lemmet naar voren, op [de agent] afliep. Ik hoorde dezelfde mannenstem die ik even daarvoor had horen schelden, weer roepen. Ik weet niet wat de man riep. Ik heb [de agent] niets horen roepen. Direct ging door mij heen dat ik moest schieten omdat ik dacht dat de man [de agent] met het mes zou doodsteken. Ik was van plan om de man aan te houden, te boeien en naar het bureau over te brengen maar het verliep anders. Ik had ondertussen geremd en vervolgens probeerde ik mijn pistool te pakken. Toen ik mijn pistool voor de helft uit mijn holster had zag ik dat [de agent] zijn pistool met zijn rechterhand richting de man richtte. [De agent] zat vreemd op zijn motor. Ik bedoel hiermee dat hij gedraaid op zijn motor richting de man zat. Ik kon het pistool duidelijk zien. Ik zag dat [de agent] zijn handschoenen aanhad. Direct hierop hoorde ik een kleine knal en zag ik een kleine vuurmond. De man was toen dichtbij [de agent], ik schat dat hij op een afstand van een meter van [de agent] was. De man viel achterover op straat en hield daarbij het mes nog boven zijn hoofd. De man hield zijn linkerhand nog op zijn borst. Ik besefte dat [de agent] de man met het schot had geraakt. Ik heb mijn wapen losgelaten om van de motor af te stappen. Ik hield [de agent] in de gaten. Ik zag dat [de agent] moeite had met afstappen. Hij probeerde zijn pistool weg te bergen maat dit lukte niet gelijk. Hij had zijn wapen toen weer in zijn hand en borg uiteindelijk zijn wapen in zijn holster. Ik ben van mijn motor afgestapt en heb daarbij mijn hand op mijn pistool gehouden. [De agent] was links van zijn motor afgestapt en liep richting de neergeschoten man. Ik zag dat [de agent] een schoppende beweging maakte toen hij in de buurt van de neergeschoten man kwam. Ik ga er nu vanuit dat [de agent] het mes, dat de man bij zich had, had weggeschopt. Ik zag rechts van mij de andere personen nog op het trottoir stilstaan. Ik hoorde één van hen nog roepen: “Ze hebben geschoten, ze hebben geschoten.” Ik ben vervolgens richting de neergeschoten man en [de agent] gelopen. Volgens mij heb ik toen aan de meldkamer doorgegeven dat er geschoten was en dat er meerdere collega’s moesten komen. (…)
Toen ik bij [de agent] in de nabijheid kwam hoorde ik [de agent] zeggen: “Rustig maar meneer, ik ga u helpen.”, of woorden van gelijke strekking. (…)Ik zag toen [verbalisant 3] vanuit de richting van de Rietendakschool aan komen rennen. (…) Ook zag ik een andere collega[verbalisant 4] uit dezelfde richting komen rennen. (…) Op het moment, dat ik naar het hoofd van de neergeschoten man liep, hoorde ik veel geschreeuw achter mij. Ik keek achterom en ik zag dat een man en een vrouw onze richting opkwamen. Iets daarachter liepen meerdere personen. Ik ben richting deze mensen gelopen en heb geroepen dat zij naar achter moesten gaan. Ik zag links van die mensen vanuit de[adres] een man met een stuk hout, een stok of een honkbalknuppel, licht van kleur, onze richting uitkomen. Ik stond toen ondertussen bij een lantaarnpaal. Ik zag dat de man het stuk hout van boven naar beneden haalde, alsof hij hiermee wilde slaan. Ik riep dat iedereen naar achter moest gaan en dit deden zij ook. De man met het stuk hout was ondertussen ook dichterbij gekomen. Veel later zag ik het stuk hout op de hoek van de straat van de[adres] en de Thorbeckelaan liggen.
(…)Als ik nu terugkijk begrijp ik nog steeds niet waarom de man met het mes op [de agent] is afgelopen. Dit is voor mij de grote vraag.
Het mes dat de man bij zich had was ongeveer 35 cm lang, zwart handvat en roestvrijstalen lemmet. Het lemmet was ongeveer 5 of 6 cm breed.
(…)”
2.4.5.
Op 12 maart 2007 omstreeks 15.00 uur heeft[verbalisant 3] het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“(…) Ik reed op dat moment alleen, ik rij wel vaker alleen. Ik wist dat [verbalisant 2] en [de agent] ook op de motor in de wijk reden. Zij hadden de roepnummers 1417 en 1418, zij kunnen door de meldkamer gebruikt worden voor de noodhulp meldingen. Ik heb tijdens de dienst gehoord dat zij beiden naar diverse meldingen zijn gestuurd. Omdat we als motorrijders alleen rijden, houden we elkaar goed in de gaten en rijden vaak ook mee naar de meldingen.
(…) Om 20:55 uur reed ik op de Laan van Chartroise te Utrecht. Ik reed net op de kruising met de Anton Geesinkstraat, toen ik een melding kreeg. Ik kreeg deze melding van [B] van de meldkamer. De melding was een vechtpartij op de[adres]. Ik was kennelijk het dichtste bij deze locatie. Ik heb aan [B] gevraagd of het in het eerste gedeelte op het[adres] of in het tweede gedeelte aan de[adres] bij de voetbalvelden was. [B] kon mij dit niet vertellen. Normaliter krijg je van de meldkamer het telefoonnummer van de melder en bel je dan even naar de melder, maar omdat ik op de motor zat heb ik dat niet gedaan.
Ik ben via Omloop rechtsaf de Vijgeboomlaan ingereden en vervolgens linksaf de Rietstraat in. Via de Rietstraat ben ik als eerste het[adres] opgereden omdat daar meestal jeugd stond. Op het[adres] was er niets aan de hand en dat heb ik direct doorgegeven aan de meldkamer. Ik heb toen ook gezegd dat ik naar de[adres]/Thorbeckelaan zou rijden. Ik heb me op het[adres] omgedraaid en ben naar de[adres] toe gereden. Ik reed richting Thorbeckelaan. Ik reed links om het parkeerterrein heen. Er stond een vrouw die wees in de richting van de Laan van Chartroise. Ik heb daar die vrouw aangesproken. Deze vrouw vertelde dat er een ruzie was geweest tussen twee groepen, een Nederlandse groep en een Turks/Marokkaanse groep. De groep was weggelopen via de Thorbeckelaan in de richting van de Laan van Chartroise. Ik heb dit doorgegeven aan de meldkamer en ik ben de[adres] afgereden en ben rechtsaf de Thorbeckelaan opgereden.
Toen ik op de Thorbeckelaan reed ter hoogte van de woning van het latere slachtoffer zag ik rechts van mij een man rennen over het trottoir ter hoogte van de woningen. Achter die man liep ook nog een persoon. Ik weet niet meer hoe die man eruit zag. Omdat ik de voorste man ineens zag lopen, denk ik dat hij uit één van de woningen is gekomen. Ik kan u nu zeggen dat dit de woningen zijn aan de oneven zijde. Ik zag een man van ongeveer 50 a 60 jaar, corpulent postuur, 1.70 a1.75 meter lang en hij droeg een donkere trui. Ik kan me niet herinneren wat voor broek hij aanhad. Hij droeg in ieder geval geen jas. Ik hoorde dat de man aan het schreeuwen was en hij gebaarde met zijn beide handen. Ik kon niet goed horen wat hij zei, omdat ik een helm ophad en op de motor reed. Ik kan me niet herinneren of er op dat moment iets over de mobilofoon werd gezegd. De man maakte op mij de indruk dat hij erg boos was. U vraagt mij wat voor indruk de man op mij maakte. Ik dacht het een man uit de buurt was, die kwaad was op de politie. U vraagt mij of ik heb gezien of de man wat in zijn handen had. Ik heb niet gezien dat de man op dat moment wat in zijn handen had. De man was mij op dat moment op ongeveer 15 meter genaderd. Ik had het idee dat de man achter de jongens aanliep.
Ik zag op dat moment op de kruising van Thorbeckelaan en de Laan van Chartroise drie a vier jongens rennen in de richting van de Framboosstraat. Omdat ik dacht dat de jongens wat met de melding te maken hadden, ben ik achter de jongens aangereden. Op het moment dat ik op de kruising van de Laan van Chartroise ben, zie ik één jongen een brandgang in rennen aan de achterzijde van de woningen aan de Kloosterlaan. Ik zag wel nog de andere jongens verder de Framboosstraat in rennen. Ik heb toen gekozen om achter de jongen de brandgang achter de woningen van de Kloosterlaan, aan te gaan. (…) Ik hoorde op dat moment via de portofoon dat een collega met een mannenstem zei “een mes”. Ik weet niet wie dat zei, ik heb de stem niet herkend. Ik zie op datzelfde moment een herkenbare politieauto uit de Framboosstraat rijden in de richting van de Thorbeckelaan. Toen ik dat hoorde, ging ik er vanuit dat er op dat moment iets aan de hand was op de Thorbeckelaan omdat de herkenbare politieauto die kant opreed. Ik heb de jongen toen laten gaan en ik ben op mijn motor gestapt en heb de motor gestart. Volgens mij hoorde ik op dat moment woorden in de strekking van “laat vallen dat mes”. Ik ben omgedraaid en ben de Thorbeckelaan opgereden. Op het moment dat ik de Thorbeckelaan opreed heb ik over de mobilofoon gehoord dat er was geschoten. (…)
(…) Later zag ik dat de voorste motor van [de agent] was en de achterste motor van[verbalisant 2] was. De motorfiets die achteraf van [de agent] bleek te zijn, stond rechts van het midden van de weg. Het is een klinkerweg die enigszins bol loopt. Als je de motor wil parkeren op deze rijbaan, moet je goed opletten hoe je de motor neerzet op de zijstandaard welke links van de motor zit, want anders valt je motor om. Dit is in deze straat dus erg moeilijk. De motor van[verbalisant 2] stond midden op de weg en was dus makkelijker te parkeren, dan de motor van [de agent] omdat hij schuin op de rijbaan stond, met de neus schuin richting het trottoir en de herkenbare politieauto. Ik moet u nog zeggen dat als je motor op de zijstandaard staat, je niet zomaar weg kan rijden. Als je de zijstandaard uit hebt staan en wegrijdt, dan slaat de motor automatisch af.
(…)”
2.4.6.
Op 12 maart 2007 heeft[getuige] het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
“(…) Op het moment dat ik in de Framboosstraat rij, hoorde ik over de mobilofoon een mannenstem schreeuwen. Ik hoorde het motor roepnummer van Utrecht Noord. De motor roepnummers van Utrecht Noord beginnen met het nummer 14 en daarna het nummer 17 of 18. Ik hoorde ook roepen "mes, een mes". Ik hoorde ook iets van "afstand houden". Kort erop hoorde ik dat er om een ambulance werd gevraagd omdat er was geschoten. Ik hoorde de stemmen van [de agent] en[verbalisant 2], maar ik weet niet meer precies wie wat heeft gezegd.
(…)"
2.4.7.
Op 2 mei 2007 heeft mevrouw [eiseres] het volgende, voor zover hier van belang, verklaard:
"(…) Ik heb (…) aangegeven waar mijn man stond toen er een motorrijder heel hard over de[adres] in de richting van de Thorbeckelaan aan kwam rijden. Op de plek tegenover huisnummer 85 (…) mijn man met zijn armen zwaaide in de richting van de motoragent en ik hoorde dat hij riep: "stop stop, hier moet je wezen."
(…)
Ik zag toen dat de motoragent rechtsaf de Thorbeckelaan inreed. Ik zag dat hij geen vaart minderde, hij reed gewoon door. Ik hoorde toen dat mijn man riep: "lekker hè, hij rijdt gewoon door". Mijn man liep door naar de stoep van de Thorbeckelaan. (…) Ik was achter mijn man aangelopen.
Op dat moment kwamen er nog twee motoragenten aan over de[adres]. Ik zag dat mijn man keek in de richting van het geluid van de twee motoragenten. Mijn man en ik hebben toen gezwaaid om de aandacht van de motoragenten te trekken.
Ik had niet het idee dat de motoragenten mij hebben gezien. Ik heb namelijk niet gezien dat ze in mijn richting keken. Bovendien waren er bosjes van het plantsoen en de boom in het midden van het plein tussen de motoragenten en mij. Ik denk dat ik hierdoor slecht was te zien.
(…)
Ik zag toen dat mijn man over de stoep liep en dat hij rechtsaf de Thorbeckelaan in liep. Hierdoor kon ik mijn man niet meer zien, en ook de motoragenten niet meer. Ik liep toen ter hoogte van de deur van nummer 85 (…).
Ik stopte toen met lopen en draaide me om. Ik zag niets meer, mijn huisdeur stond open en ik wilde naar huis om de deur af te sluiten. Ik wilde als ik dat gedaan had weer terug gaan om mijn man achterna te gaan.
Ik zag op dat moment niemand (…).
Toen ik me omdraaide hoorde ik een schot. Ik was toen ter hoogte van of net voorbij de deur van nummer 85, ik weet niet hoeveel meter dit van de hoek verwijderd is. (…)"
2.5.
Het door de Rijksrecherche opgemaakte proces-verbaal van de gesprekken tussen mevrouw [eiseres] en het Politie Service Centrum, het Politie Service Centrum en de centrale meldkamer van de Politie en van de gesprekken die via deze meldkamer met en onderling tussen de agenten zijn gevoerd, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…)
Tijdstip 20.47.44 uur
Duur 55 seconden
Betreft Een telefonische melding van mw. [eiseres] aan het Politie Service Centrum (PSC), nummer 0900-8844.
Bellend nr[nummer].
PSC: goedenavond Politie Utrecht u spreekt met [C], waarmee kan ik u van dienst zijn
Meldster: u spreekt met mevrouw [eiseres], [adres]. Ehh... mijn man met een kameraad is voor de deur, die komen net thuis... er staat een groep van 8, komen er weer bij, 10 jongens voor de deur we hebben overlast en ehhhh ze willen niet weg... en het loopt uit de hand
PSC: maar uw man en de kameraad, wat zijn die gaan doen buiten dan?
Meldster: die hebben gevraagd of ze weg willen gaan
PSC: en wat was de reactie daarop?
Meldster: ehhh agressief natuurlijk
PSC: uw man en de kameraad zijn inmiddels al weer binnen, of?
Meldster: nee, die staan nog buiten
PSC: om … wat staan ze nu buiten te doen dan?
Meldster: nou, ze staan der gewoon en die anderen gaan niet weg en die lopen te bellen, en het zijn een groep buitenlanders en der komen der steeds meer, ze bellen mekaar op
PSC: ik ga contact opnemen met de Meldkamer, [adres]
Meldster: [nummer]
PSC: mevrouw [eiseres]
Meldster: ja, ik heb al heel vaak gebeld
PSC: en uw telefoonnummer is 030
Meldster: ja
PSC: [nummer]
Meldster:[nummer], ja
PSC:[nummer], oké, ik ga contact opnemen met de Meldkamer, een ogenblik alstublieft
Meldster: ja.
Einde opname.
Tijdstip 20.48.47 uur
Duur 31 seconden
Betreft Melding van het Politie Service Centrum aan de Meldkamer (MK).
MK: meldkamer met [B]
PSC: hé met [C], Service Centrum
MK: ja
PSC: ik heb een melding vanaf de[adres]
MK: ja
PSC: in Utrecht
MK: mm
PSC: daar is ehh overlast van hangjongeren
MK: ja
PSC: een man van meldster en een kameraad van hem zijn naar buiten gegaan om te vragen of ze daarmee op willen houden, met het overlast veroorzaken, en er komen nu steeds meer jongens bij
MK: mm
PSC: gek genoeg, ze zijn aan het bellen en de groep wordt steeds groter
MK: oké, telefoonnummer melder?
PSC: dat is 030
MK: ja
PSC: [nummer]
MK: ja
PSC:[nummer]
MK: ja
PSC: [nummer]
MK: oké, we gaan effe kijken, dank je
PSC: ja is goed
MK: dank je, hoi.
Einde opname.
Tijdstip 20.49.18 uur
Duur 35 seconden
Betreft Een telefonisch contact van het Politie Service Centrum met meldster mw. [eiseres].
PSC: mevrouw [eiseres]?
Meldster: ja
PSC: ja er komen in ieder geval collega’s uw kant uit
Meldster: ja
PSC: en ... mensen staan nu nog gewoon tegenover elkaar neem ik aan?
Meldster: ja, ja
PSC: nou ik wil u vragen om op het moment dat het echt helemaal uit de hand gaat lopen, om dan 112 te bellen
Meldster: oké
PSC: er is al een melding gemaakt dus ze komen uw kant uit
Meldster: ja
PSC: maar goed, als het helemaal uit de hand loopt, belt u dan even 112
Meldster: oké
PSC: dan wordt u gelijk doorverbonden met de politiemeldkamer
Meldster: oké, dank je wel
PSC: ja, ik hoop ehhh in ieder geval dat het met een sisser afloopt
Meldster: ja, ik heb er een hard hoofd in, maar
PSC: nou ja, laten we er voor duimen in ieder geval
Meldster: ja, dank je wel
PSC: ja, dag mevrouw
Meldster: dag.
Einde opname.
Tijdstip 20.54.09 uur
Duur [nummer] seconden
Betreft Een telefonische melding van een vrouw aan de alarmlijn politie. Geen telefoonnummer geregistreerd.
Meldster: ja
Centrale: alarmlijn politie, goeiedag
Meldster: ik wil graag de politie op de[adres], in Utrecht, daar is een vechtpartij
Centrale:[adres], we komen die kant op
Meldster: oké, heel snel
Centrale: (enkele woorden onverstaanbaar)
Einde opname.
Tijdstip 20.54.21
Duur 1.14 minuten
Betreft De Meldkamer geeft de melding door aan een surveillance-eenheid. Er melden zich nog twee eenheden in, en een tweede centralist mengt zich in het gesprek.
MK 1: deeeeeeee 94-60 over
SE 94-60: zeg het maar
MK 1: ik krijg een melding, twee meldingen, eerste[adres] in verband met overlast jeugd wat er steeds meer werden, en nu krijg ik de melding dat er ook gevochten zou worden, over
SE 94-60: (enkele woorden onverstaanbaar) melding gaan we die kant op
MK 1: ik heb ehhh geen flauw idee, ik ga wel even terugbellen naar een van mijn melders, over
SE 94-60: ja wacht even, ik ben nagenoeg ter plaatse
MK 1: ja dan eh ... wacht ik even
(…)
Einde opname.
Tijdstip 20.55.35 uur
Duur 33 seconden
Betreft Vervolg van het bovenstaande gesprek.
(…)
SE 94.60: ehh 94.60 is ter plaatse maar ik zie daar niets, hoor
MK: jo.
Einde opname.
Tijdstip 20.56.13 uur
Duur 12 seconden
Betreft Een telefonische melding van een vechtpartij aan de politie.
MK: alarmlijn politie, goeiedag
Meldster: een eh goeiedag, er is een vechtpartij bij de Rietendakschool, Thorbeckelaan
MK: bij de Rietendakschool inmiddels, oké, we komen die kant op
Meldster: oké, dank je wel.
Einde opname.
Tijdstip 20.56.13 uur
Duur 50 seconden
Betreft Surveillance-eenheden 94.60 en 94.69 komen ter plaatse.
94.69: de 94.69 ook ter plaatse, op[adres]
MK: 94.69 ook ter plaatse, dank je wel, uit
94.6
en eh … op de achterzijde van de sportvelden daar lopen al wat mensen, dus die wijzen hier al wat heen, dus waarschijnlijk is hier wat aan de hand
MK: ja, ik krijg hem door, Rietendakschool jongens, achterzijde Rietendakschool, Thorbeckelaan
14.20: 14.20
MK: 14.20 bericht
14.20: hier iemand rennen, met een grijs, twee gozers gaan rennen … Framboosstraat
MK: richting Framboosstraat, ja je hebt daar ook twee motorrijders in de buurt, dus wie weet.
Einde opname.
(…)
Tijdstip 20.57.35 uur
Duur 40 seconden
Betreft Surveillance-eenheid meldt een man met een mes en dat er is geschoten.
Welke SE?: [verbalisant 3], zei je nou ……… ook een vechtpartij
MK: nee, een vechtpartij werd er gezegd, jongens
SE: loopt er hier één met een mes, op de[adres] Thorbeckelaan
MK:[adres] Thorbeckelaan loopt er één met een mes, geef een signalement, over
SE: (schreeuwend, enkele woorden onverstaanbaar) weg
MK: de 10.23 over
10.23: onderweg
MK: jo
14.18: (schreeuwend) 14.18, met spoed een ambu, geschoten, spoed ambu
MK: jo.
Einde opname.
Tijdstip 20.58.15 uur
Duur 2.46 minuten
Betreft Surveillance-eenheid meldt dat er is geschoten, reanimatie
11.90: is er geschoten dóór collega’s of is er óp collega’s geschoten
Centrale: 11.90, er is geschoten op de[adres], met spoed ambulance gevraagd, verder niets bekend, ga er ter plaatse, over
11.90: ja nee, is er op collega’s geschoten of door collega’s
Centrale: niet bekend, gaan we proberen te informeren. Collega die bericht gaf schietpartij[adres], kunt u meer info verschaffen, over
14.17: de 14.17 is even aanspreekpunt, er is geschoten door een collega op de persoon met het mes, ik wil hier met spoed een ambulance
Schutter: (stemherkenning door verbalisant: op achtergrond is de stem van de schutter te horen, hij roept: reanimeer alstublieft)
(…)”
2.6.
Op 25 juni 2007 heeft mevrouw [eiseres] in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek tegen de agent bij de rechter-commissaris in strafzaken een getuigenverklaring afgelegd waarvan de inhoud en strekking grotendeels overeenkomen met hetgeen zij heeft verklaard op 13 maart 2007 en 2 mei 2007. Op 27 juni 2007 hebben[verbalisant 2] en de agent bij de rechter-commissaris ook getuigenverklaringen afgelegd waarvan de inhoud en strekking grotendeels overeenkomen met hetgeen zij eerder hebben verklaard op 12 maart 2007.
2.7.
Bij brief van 24 januari 2008 heeft de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik een advies uitgebracht aan de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Utrecht, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, luidt:
"(…)
Advies
(…)
Het schieten zelf door de politieambtenaar (…) is naar het oordeel van de Adviescommissie niet conform de Ambtsinstructie geweest.
De Adviescommissie is van oordeel dat er ter zake het vuurwapengebruik geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7 van de Ambtsinstructie.
Nu niet is voldaan aan de Ambtsinstructie dient i.c. gekeken te worden of mogelijk een beroep op noodweer(exces) kan worden gedaan. Beoordeeld dient te worden of W201 [dit is de agent; toev. rb] heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De Adviescommissie is van oordeel dat gelet op de bovengenoemde omstandigheden waaronder [slachtoffer] zich in de richting van W201 begaf, er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De Adviescommissie acht de door W201 gekozen verdediging met betrekking tot het vuurwapengebruik ook noodzakelijk en het aangewende geweld voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
W201 stond op dat moment en in die situatie geen ander middel meer ter beschikking dan het gebruik van zijn dienstpistool.
De commissie hecht eraan daarbij nog te vermelden dat een bijkomend aspect in dit soort situaties is, dat in het algemeen van de politie wordt verwacht het geweld te keren in plaats van te trachten aan het geweld te ontkomen (zgn. Garantenstellung). Voor zover meteen na de verschijning van [slachtoffer] nog enige vluchtmogelijkheid openstond voor W201 is het in die zin volstrekt begrijpelijk dat W201 eerst heeft getracht [slachtoffer] luidkeels duidelijk te maken dat hij diende te stoppen en zijn wapen diende te laten vallen.
Naar het oordeel van de Adviescommissie was er dan ook sprake van een noodweersituatie.
Uit uw ambtsbericht begrijp ik dat u voornemens bent de betrokken politieambtenaar (…) niet te vervolgen. De Adviescommissie onderschrijft uw beoordeling.
(…)"
2.8.
Naar aanleiding van het gerechtelijk vooronderzoek heeft het Openbaar Ministerie aan de agent een kennisgeving van niet verdere vervolging d.d. 19 februari 2008 uitgebracht. Het Openbaar Ministerie heeft beslist tot niet verdere vervolging van de agent op grond van het feit dat de agent uit noodweer heeft gehandeld, hetgeen leidt tot niet strafbaarheid van het feit.
2.9.
Mevrouw [eiseres] heeft zich over deze beslissing van het Openbaar Ministerie beklaagd bij het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem. Bij beschikking van 20 november 2008 heeft het Hof het beklag van mevrouw [eiseres] over de beslissing om geen strafvervolging in te stellen, afgewezen. Het Hof is van oordeel dat voldoende feitelijk is komen vast te staan dat er sprake was van een noodweersituatie. Volgens het Hof bestaat er geen rechtens relevante twijfel over de vraag of de strafrechter een beroep op noodweer in dit geval zal honoreren op grond waarvan het Hof van oordeel is dat de beslissing om de agent niet te vervolgen juist is.
2.10.
Mevrouw [eiseres] heeft de beslissing van het Hof voorgelegd aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Bij uitspraak van 7 juni 2011 heeft het EHRM de klachten van mevrouw [eiseres] ten aanzien van de niet-vervolging afgewezen.
2.11.
Bij brief van 27 juni 2011 heeft mevrouw [eiseres] de Politie aansprakelijk gesteld.
2.12.
Bij brief van 15 augustus 2012 heeft de Politie de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Mevrouw [eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • een verklaring voor recht dat de Politie en Achmea aansprakelijk zijn voor de dood van de heer [slachtoffer], althans aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door mevrouw [eiseres] geleden en nog te lijden schade;
  • de hoofdelijke veroordeling van de Politie en Achmea tot vergoeding aan mevrouw [eiseres] van alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van (de directe confrontatie met) het overlijden van haar echtgenoot, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2007 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • de hoofdelijke veroordeling van de Politie en Achmea in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze vordering heeft mevrouw [eiseres] ten grondslag gelegd dat iemand neerschieten met een vuurwapen in beginsel onrechtmatig is. De Politie is op grond van het bepaalde in artikel 6:170 BW (risico)aansprakelijk voor de fouten van haar ondergeschikten. De fouten zijn in de uitoefening van de aan de ondergeschikten opgedragen taken gemaakt. Aan het vereiste van een functioneel verband is derhalve voldaan. De Politie had tevens de juridische zeggenschap over de gedragingen waarvan de gestelde fouten deel uitmaakten. Indien artikel 6:170 BW niet van toepassing is, wordt de aansprakelijkheid gebaseerd op artikel 6:162 BW.
Primairverwijt mevrouw [eiseres] de Politie dat haar ondergeschikten verwijtbaar onzorgvuldig hebben gehandeld.
Subsidiairstelt mevrouw [eiseres] zich op het standpunt dat van een gerechtvaardigd beroep op noodweer geen sprake kan zijn, zodat de Politie aansprakelijk is voor het schietincident waarbij de heer [slachtoffer] is overleden.
3.3.
De Politie en Achmea voeren gezamenlijk gemotiveerd verweer.
3.4.
De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak betreft een tragisch ongeval. Een ongeval dat enkel slachtoffers kent: de heer [slachtoffer], mevrouw [eiseres], de kinderen, terwijl ook aan de zijde van de Politie, in het bijzonder voor de agent, zich de gevolgen van het schietincident op 11 maart 2007 doen voelen. De rechtbank wil daarom vooropstellen dat zij, ondanks het juridisch kader waarbinnen zij het geschil zal moeten beoordelen, oog heeft voor de emotionele aspecten. De rechtbank realiseert zich dat de vragen waarvoor zij zich gesteld ziet, en die zij juridisch moet beoordelen, niet dezelfde zullen zijn als de vragen die bij mevrouw [eiseres] en haar gezin leven en dat van die vragen er mogelijk niet één beantwoord zal worden door deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank zal de vorderingen van mevrouw [eiseres] beoordelen, waarbij zij allereerst zal ingaan op hetgeen in het kader van de primaire grondslag is gesteld. Daarna zal de rechtbank ingaan op de stellingen van mevrouw [eiseres] met betrekking tot de subsidiaire grondslag.
Niet ingaan op hulpvraag
4.3.
Mevrouw [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het niet reageren op een hulpverzoek van hulpbehoevende burgers is aan te merken als een verwijtbare fout, waarvoor de Politie op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is. De motoragenten hadden op het wenken van mevrouw [eiseres] en op de hulpvraag die ook vanuit de heer [slachtoffer] werd gedaan, moeten reageren. Het was immers mevrouw [eiseres] die de Politie had ingeschakeld om hulp te verlenen, waarbij zij ook duidelijk haar huisnummer heeft doorgegeven. Uit diverse getuigenverklaringen volgt dat de motoragenten deze hulpvragen kennelijk niet hebben waargenomen vanwege de hoge snelheid waarmee zij voorbij reden.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het hiervoor onder 2.5. weergegeven proces-verbaal van de gesprekken die met en via de centrale meldkamer van de Politie zijn gevoerd, valt op te maken dat mevrouw [eiseres] om 20.47.44 uur melding heeft gemaakt van overlast van (hang)jongeren ter hoogte van de [adres]. Uit de verklaring van mevrouw [eiseres] zoals zij die heeft afgelegd op 13 maart 2007 volgt ook dat zij heeft aangegeven dat er sprake was van overlast en dat haar man en zijn vriend in een groep jongens stonden en dat “het allemaal bedreigend werd”. Vervolgens is om 20.54.09 door een vrouw melding gemaakt van een vechtpartij op de[adres]. De hulpvraag die aldus bij de Politie is gedaan betrof in eerste instantie “overlast”, kort daarna aangevuld met “vechtpartij”. Het betrof zodoende een melding die betrekking had op een incident dat buiten, op straat, plaatsvond. De aard van deze melding brengt dan ook met zich dat de Politie zich diende te richten op het traceren van de locatie waar de overlast en de vechtpartij gaande waren. De melding verplichtte de Politie niet om naar het huisadres van mevrouw [eiseres] te gaan. De overlast en de vechtpartij vonden immers niet plaats ín de woning van mevrouw [eiseres].
4.5.
Bovendien heeft [verbalisant 3], de motoragent die als eerste ter plaatse kwam, geconstateerd dat ter plaatse van de[adres] niets te zien was (20.55.35 uur). Dit komt overeen met hetgeen mevrouw [eiseres] heeft verklaard: “Toen[slachtoffer] nog bij mij stond kwam er over de[adres] met grote snelheid een politiemotor langsrijden.” Uit haar verklaring kan dus worden afgeleid dat [verbalisant 3] voorbijkwam op het moment dat de vechtpartij tussen de heer [slachtoffer], zijn vriend en de overlast gevende jeugd op die plek reeds geëindigd was. Kort daarna, om 20.56.13 uur, ontving de meldkamer een telefonische melding van een vechtpartij bij de Rietendakschool, [adres], terwijl [verbalisant 3] op datzelfde tijdstip aan de meldkamer meldde dat er waarschijnlijk aan de achterzijde van de sportvelden wat aan de hand was. De meldkamer heeft vervolgens aan de surveillance-eenheden de oproep doen uitgaan dat zij bij de Rietendakschool moesten zijn. Deze tweede melding/oproep ontvingen de agent en[verbalisant 2], die samen opreden, voordat zij op de locatie waren waarvan in eerste instantie was gemeld dat de vechtpartij zou plaatsvinden (de[adres]). Ook zij constateerden dat er geen vechtpartij meer gaande was op de[adres]. De verklaring van de agent en[verbalisant 2] zijn op dit punt gelijkluidend.
4.6. De rechtbank beschouwt de keuze van zowel de agent als[verbalisant 2] om door te rijden naar de locatie die in de tweede oproep van de meldkamer doorgegeven is, gezien de informatie die zij op dat moment hadden en de aard van de melding (een vechtpartij buiten op straat, eerst op de[adres], dan op de [adres]), als een logische en verantwoorde keuze. Zij waren daartoe naar het oordeel van de rechtbank verplicht. Op dat moment is het immers de taak van de Politie de vechtpartij zo snel mogelijk te bedwingen op de locatie. Het zich begeven naar het huisadres van degene die de overlast c.q. de vechtpartij meldt, is daartoe in de regel niet dienstig.
4.7.
Met betrekking tot het zwaaien en wenken door mevrouw [eiseres] en de heer [slachtoffer] in de richting van de agenten teneinde hun aandacht te trekken, terwijl deze hulpvraag door de agenten niet is opgemerkt, overweegt de rechtbank dat dit geen fout is. Redengevend daarvoor is dat ook indien zij dit wel zouden hebben opgemerkt, zij desondanks gehouden waren te handelen overeenkomstig de oproep die zij ontvingen van de meldkamer dat de vechtpartij verplaatst was en zich dus moesten begeven naar de (verplaatste) locatie van de vechtpartij. Overigens heeft de agent naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk gereageerd op (het geroep van) de heer [slachtoffer]. Naar aanleiding van geschreeuw (zonder dat voor de agent duidelijk was van wie dat afkomstig was) is de agent immers gekeerd en een stukje teruggereden. Op het moment dat de heer [slachtoffer] naar de agent toe kwam rennen en de agent zich realiseerde dat de heer [slachtoffer], met bebloed gezicht, naar hém toekwam en niet naar iemand anders, besloot de agent in te gaan op deze hulpvraag.
4.8.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat de agenten ([verbalisant 3], de agent en[verbalisant 2]) op dit punt adequaat hebben gehandeld naar aanleiding van de oproepen die zij van de meldkamer ontvingen.
Niet horen van de waarschuwing(en) van[verbalisant 2] en/of het lager zetten van het volume
4.9.
Het tweede verwijt dat mevrouw [eiseres] de Politie maakt ziet op het door de agent niet horen van de waarschuwing(en) van[verbalisant 2] dat de heer [slachtoffer] in het bezit was van een mes. Hierbij is van belang te onderscheiden tussen - wat partijen noemen - de eerste en de tweede waarschuwing.
Voor wat betreft de eerste waarschuwing die[verbalisant 2] deed, staat vast dat die waarschuwing niet is doorgekomen omdat er op dat moment al mobilofoonverkeer was. Dit valt af te leiden uit de getuigenverklaringen van[verbalisant 2] in samenhang met de transcriptie van de gesprekken tussen de meldkamer en de surveillance-eenheden.[verbalisant 2] heeft verklaard dat hij de agent wilde waarschuwen op het moment dat hij de [adres] inreed maar dat hij er niet tussen kon komen. Uit de transcriptie blijkt maar van één waarschuwing over een mes. Gelet op het tijdstip van deze melding (20.57.35 uur) is dit wat[verbalisant 2] zijn tweede waarschuwing heeft genoemd. De eerste waarschuwing heeft de agent niet bereikt, zodat de Politie niet verweten kan worden dat de agent die waarschuwing niet heeft gehoord.
4.10.
Uit de door[verbalisant 2] afgelegde verklaringen valt op te maken dat hij de tweede waarschuwing deed op het moment dat hem bleek dat de agent niet in de gaten had dat de heer [slachtoffer] een mes bij zich droeg. Dit was op het moment dat de agent doende was zijn motor te parkeren voor de stoep door de motor op de standaard te zetten.
Op basis van de in het proces-verbaal van de Rijksrecherche weergegeven gesprekken tussen de meldkamer en de surveillance-eenheden is de rechtbank van oordeel dat deze waarschuwing voor de agent te laat kwam. Uit het gesprek van 20.57.35 uur maakt de rechtbank op dat[verbalisant 2] binnen een tijdsbestek van minder dan 40 seconden de melding doet dat er iemand met een mes loopt en het verzoek wordt gedaan “met spoed een ambulance” omdat er geschoten is. Dat was de totale duur van dit gesprek, waarbij volgens de stelling van mevrouw [eiseres] uitgegaan moet worden van een tijdsbestek van 20 seconden. Ook uit de verklaringen van[getuige] en [verbalisant 3] kan worden afgeleid dat het tijdsbestek tussen de waarschuwing over het mes en het verzoek om een ambulance omdat er geschoten is, kort is geweest. Deze verklaringen vormen een bevestiging van hetgeen zowel de agent als[verbalisant 2] op dit punt hebben verklaard.
4.11.
Dit korte tijdsbestek geeft evenmin aanleiding om aan te nemen dat een waarschuwingsschot - indien de agent de tweede waarschuwing wel gehoord zou hebben - nog tot de mogelijkheden behoorde.[verbalisant 2] verklaart immers dat de afstand tussen de agent en de heer [slachtoffer] heel klein was en bevestigt daarmee hetgeen de agent daarover zelf heeft verklaard. Verder heeft het NFI de schootsafstand op een halve tot anderhalve meter bepaald. Op basis hiervan kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de agent niet meer kon wegkomen. De agent was doende de motor op de jiffy te zetten en de motor was bovendien op dat moment al (automatisch) uitgeschakeld. Er was zodoende onvoldoende tijd om zichzelf nog in veiligheid te brengen, de agent bevond zich reeds in de noodweersituatie.
4.12. Dit betekent dat het niet meer relevant is of de agent de tweede waarschuwing die[verbalisant 2] deed (en de enige waarschuwing die is doorgekomen via het mobilofoonverkeer) al dan niet gehoord heeft en evenmin of het niet horen van deze waarschuwing het gevolg was van het (ten onrechte) lager zetten van het volume van de mobilofoon door de agent.
Niet adequaat optreden door[verbalisant 2]
4.13.
Mevrouw [eiseres] stelt dat ook[verbalisant 2] een verwijt valt te maken, omdat[verbalisant 2] niet heeft geverifieerd of de agent zijn waarschuwing ook daadwerkelijk heeft gehoord en hij niet afdoende heeft opgetreden om de heer [slachtoffer] tot stoppen te dwingen. Volgens mevrouw [eiseres] had[verbalisant 2] moeten optreden door naast de heer [slachtoffer] te gaan rijden, de sirene aan te zetten, te claxonneren, een waarschuwingsschot te lossen of andere maatregelen te treffen nadat hij constateerde dat de heer [slachtoffer] een mes droeg.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van[verbalisant 2] kan worden afgeleid dat hij, op het moment dat hij het mes zag bij de heer [slachtoffer], daarvan melding deed (wilde doen) via zijn mobilofoon.[verbalisant 2] kon en mocht uit de handelwijze van de agent, te weten het keren en in de richting van de heer [slachtoffer] rijden, om vervolgens weer te keren en naast de heer [slachtoffer] te gaan rijden, terwijl[verbalisant 2] binnen dit tijdsbestek via de mobilofoon doorgaf dat er een man met een mes liep, begrijpen dat de agent zijn waarschuwing over het mes gehoord had en kennelijk ging optreden. Omdat[verbalisant 2] daarvan uit mocht gaan, onderschrijft de rechtbank niet het standpunt van mevrouw [eiseres] dat[verbalisant 2] (desondanks) ook nog tegen de heer [slachtoffer] had moeten optreden. Uit de omstandigheid dat de agent zijn motor "rustig" ging parkeren, leidde[verbalisant 2] vervolgens af dat de agent kennelijk niet had meegekregen dat er een mes in het spel was. De dreiging van het mes was op dat moment al zo dichtbij de agent dat er voor[verbalisant 2] geen mogelijkheden meer waren om de agent (alsnog) te bereiken. Dit baseert de rechtbank mede op het feit dat ook[verbalisant 2] zijn wapen al had getrokken. Enkel vanwege het feit dat de agent hem daarmee net voor was, heeft[verbalisant 2] niet meer hoeven schieten. De verklaringen van de agent,[verbalisant 2], [verbalisant 3] en[getuige] gelezen in samenhang met het proces-verbaal van de gesprekken met en via de meldkamer bevestigen, zoals de rechtbank ook hiervoor onder 4.10. en 4.11. overwoog, dat een en ander zich in een heel kort tijdsbestek heeft voltrokken. Van[verbalisant 2] konden geen (andere) acties worden verwacht.
Niet adequaat optreden door [verbalisant 3]
4.15.
Mevrouw [eiseres] is van mening dat van [verbalisant 3] verwacht had mogen worden dat hij zijn motor stopte, althans dat hij zich met de heer [slachtoffer] in (communicatieve) verbinding zou stellen. [verbalisant 3] heeft de heer [slachtoffer] zien lopen en gebaren en hem horen schreeuwen, maar [verbalisant 3] heeft zich er niet van vergewist of de heer [slachtoffer] daarmee zelf niet om politieassistentie vroeg.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat ook [verbalisant 3] geen verwijt valt te maken. Volgens de eigen verklaring van [verbalisant 3] heeft hij de heer [slachtoffer] inderdaad gezien en heeft hij hem ook horen schreeuwen en zien gebaren met zijn handen. [verbalisant 3] verklaart echter ook dat hij de indruk had dat de heer [slachtoffer] achter de jongens aan rende die in de richting van de Framboosstraat renden. Gezien de aard van de melding, een vechtpartij, was het naar het oordeel van de rechtbank een juiste keuze van [verbalisant 3] om achter deze jongen(s) aan te gaan, die in zijn optiek op de vlucht leken. Het is aannemelijk dat [verbalisant 3] de indruk had dat zij mogelijk iets te maken hadden met de vechtpartij waarnaar hij op zoek was. Dat was ook zijn plicht, hij diende zijn focus te houden op vechtende mensen. Onder deze omstandigheden, die getypeerd moeten worden als een chaotische situatie, is een schreeuwende en zwaaiende man een onvoldoende dreigende situatie waarop [verbalisant 3] in had moeten gaan. De wijze waarop [verbalisant 3] heeft gehandeld en de keuzes die hij daarbij heeft gemaakt kunnen dan ook niet worden getypeerd als een fout.
Niet adequaat communiceren door surveillance-eenheden en meldkamer
4.17.
Mevrouw [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de gebrekkige communicatie van ondergeschikten van de Politie, en het kennelijk ontbreken van een duidelijk protocol en centrale regie over hoe te handelen onder dergelijke omstandigheden, ertoe hebben geleid dat de heer [slachtoffer] uiteindelijk is komen te overlijden.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat voorkomen moet worden dat de situatie zoals die zich op de bewuste zondagavond heeft voorgedaan, wordt beoordeeld op basis van kennis en wetenschap van die situatie die achteraf is verkregen. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van de gesprekken met en via de meldkamer vast dat er naar aanleiding van de melding van mevrouw [eiseres] steeds contact is geweest tussen de surveillance-eenheden en de meldkamer over de (verplaatste) vechtpartij en dat er gedurende anderhalve minuut (het gesprek van 20.56.13 uur tot en met het gesprek van 20.57.35 uur) een intensieve communicatie heeft plaatsgevonden tussen de meldkamer en de surveillance-eenheden. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve geen sprake van inadequate communicatie.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat mevrouw [eiseres] haar stellingen niet, althans onvoldoende concreet, heeft onderbouwd in het licht van het verweer van de Politie zoals dat is opgenomen onder sub 100 van de conclusie van antwoord, waarin de Politie uiteenzet hoe zij naar aanleiding van de melding van mevrouw [eiseres] heeft gehandeld en hoe zij de eenheden heeft geïnstrueerd.
Voor wat betreft het verwijt dat mevrouw [eiseres] de Politie maakt dat de motoragenten kennelijk niet wisten op welk adres zij moesten zijn terwijl zij haar huis- en telefoonnummer wel duidelijk heeft doorgegeven, overweegt de rechtbank, zoals zij ook hiervoor reeds overwoog, dat de hulpvraag en de aard van de melding de Politie niet verplichtten om naar de woning van mevrouw [eiseres] te gaan.
4.19.
Het vooroverwogene betekent dat de vordering niet toewijsbaar is op basis van hetgeen daaraan primair ten grondslag is gelegd.
4.20.
Daarmee komt de rechtbank toe aan hetgeen mevrouw [eiseres] in het kader van de subsidiaire grondslag, dat de Politie geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond handelen uit noodweer, heeft gesteld.
Parkeren
4.21.
Allereerst stelt mevrouw [eiseres] dat de agent zijn motor anders had kunnen en moeten parkeren, namelijk in plaats van met de voorkant richting de stoep en vlakbij een geparkeerde auto met de voorkant richting de weg en het achterwiel naar het trottoir. Door de motor met de voorkant richting de stoep te parkeren heeft de agent zichzelf in een positie gebracht van waaruit hij volgens zijn eigen verklaring niet meer kon wegkomen en waarbinnen hij zich kennelijk genoodzaakt zag om "blind" te schieten. Dit staat aan een succesvol beroep op noodweer in de weg.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de agent op het moment dat hij zijn motor parkeerde zoals hij heeft gedaan, zich (nog) niet bewust was van het op handen zijnde gevaar en in de veronderstelling verkeerde dat de heer [slachtoffer] om hulp riep en de intentie had om hem hulp te gaan bieden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen komt zij tot die conclusie op basis van de verklaringen van de agent en zijn collega[verbalisant 2] en het proces-verbaal van de gesprekken met en via de meldkamer van de Politie. Het standpunt dat de agent zichzelf niet in deze positie had moeten brengen, is dus onjuist.
Omdat mevrouw [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat, als wordt vastgesteld dat de agent hulp ging bieden, het niet onrechtmatig is om de motor te plaatsen zoals de agent heeft gedaan, behoeft de stelling dat de wijze van parkeren een fout oplevert verder geen bespreking meer.
Waarschuwen
4.23.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het standpunt van mevrouw [eiseres] dat de agent de heer [slachtoffer] niet in duidelijke bewoordingen heeft gewaarschuwd om te stoppen of zijn mes weg te gooien alvorens te schieten. Daarmee heeft de agent niet aan artikel 11 van de Ambtsinstructie voldaan, waarin staat dat de ambtenaar onmiddellijk voordat hij zal gaan schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze moet waarschuwen. Dit staat volgens mevrouw [eiseres] eveneens aan een succesvol beroep op overmacht in de weg.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat de agent de heer [slachtoffer] heeft gewaarschuwd. De agent heeft, voor zover hier van belang, verklaard: "Ik wees direct met mijn arm naar de man en schreeuwde hem toe dat hij het mes moest laten vallen. Ik denk dat ik wel 3 of 4 keer naar de man heb geschreeuwd dat hij het mes moest laten vallen. Ik schreeuwde hard, ik weet zeker dat de man het gehoord moet hebben. Ik zag geen enkele reactie van de man. Hij stopte niet, bleef schreeuwen en bleef op mij toe rennen." Deze verklaring wordt ondersteund door hetgeen [verbalisant 3] hierover heeft verklaard. Hij verklaart immers dat hij woorden in de strekking van "laat vallen dat mes" heeft gehoord. Ook uit de verklaring van[getuige] volgt dat er is gewaarschuwd, zij verklaart dat zij iets hoorde van "afstand houden". Verder heeft ook[verbalisant 2] verklaard dat hij voorafgaande aan het schot de agent iets heeft horen roepen maar dat hij dat niet heeft verstaan. Tevens komt betekenis toe aan het "geschreeuw" dat in de transcriptie van het mobilofoonverkeer staat vermeld tussen de waarschuwing dat er iemand met een mes gesignaleerd is op de[adres] - Thorbeckelaan en het verzoek om een ambulance (gesprek van 20.57.35 uur). Ook aan het standpunt dat de agent de heer [slachtoffer] niet heeft gewaarschuwd gaat de rechtbank daarom voorbij.
Waarschuwingsschot en schieten op minder vitale delen
4.25.
Mevrouw [eiseres] is het niet eens met de stelling van de Politie dat de heer [slachtoffer] de agent al tot op één meter was genaderd op het moment dat de agent schoot. Daarnaast verwijt mevrouw [eiseres] de Politie dat de agent niet eerst een waarschuwingsschot, dan wel een schot gericht op minder kwetsbare lichaamsdelen, heeft gelost. Een en ander staat volgens mevrouw [eiseres] aan een beroep op noodweer in de weg. De agent had bovendien niet, althans in ieder geval niet "blind", mogen schieten omdat hij vanwege het dragen van een steekwerend vest en een helm voldoende beschermd was tegen messteken. Het onder die omstandigheden schieten levert in ieder geval geen rechtvaardigingsgrond op.
4.26.
Voor de rechtbank staat vast dat het schot dat de agent gelost heeft geen gericht schot, maar een noodschot betrof. Dit valt af te leiden uit omstandigheid dat de agent het schot loste terwijl hij ineengedoken stond met zijn motor geklemd tussen beide benen, waarbij hij zijn gezicht had afgewend van de richting waaruit de heer [slachtoffer] hem naderde, zoals hij heeft verklaard en welke verklaring op dat onderdeel wordt ondersteund door die van[verbalisant 2]. Daarnaast is het een gegeven dat er zeer weinig tijd, een tijdsbestek van
- volgens de eigen stellingen van mevrouw [eiseres] - 20 seconden, is verstreken tussen het moment waarop de agent het mes bij de heer [slachtoffer] waarnam en het moment van het noodschot. Dat is een zodanig kort tijdsbestek dat in redelijkheid niet de eis kan worden gesteld dat de agent eerst nog een effectief waarschuwingsschot lost en/of de tijd neemt om daarvoor alternatieven te bedenken en te benutten. Op basis van de verklaringen van de agent en[verbalisant 2], alsmede de reeds genoemde bepaling van de schootsafstand door het NFI, is de rechtbank van oordeel dat de heer [slachtoffer] de agent al heel dicht genaderd was toen de agent de heer [slachtoffer] waarnam met het mes geheven boven zijn hoofd en daarmee stekende bewegingen maakte (zie ook rechtsoverweging 4.10.).
De rechtbank wijst hierbij tevens op de verklaringen van de agent en van[verbalisant 2] waarin staat dat zij beiden dachten dat de heer [slachtoffer] met het mes de agent zou doodsteken. De rechtbank constateert dat op dat moment reeds sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen de agent zich diende te verdedigen. De omstandigheid dat de agent een steekwerend vest en een motorhelm droeg maakt dat niet anders. Beide bieden immers geen volledige bescherming en in ieder geval geen, althans onvoldoende, bescherming van de halsstreek.
4.27.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de agent heeft gehandeld uit noodweer. De aanwezigheid van deze rechtvaardigingsgrond heeft tot gevolg dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door de agent en evenmin van aansprakelijkheid van de Politie op grond van artikel 6:170 BW. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen.
4.28.
Mevrouw [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Politie worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat
€ 904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.479,00
4.29.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum is weergegeven. De nakosten zullen op de in het dictum vermelde wijze worden begroot en de wettelijke rente daarover zal eveneens worden toegewezen zoals in het dictum is weergegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt mevrouw [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op € 1.479,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt mevrouw [eiseres], onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de Politie volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, mr. J.M. Eelkema en mr. J. Mendlik en in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: MAR 4186