ECLI:NL:RBMNE:2013:7872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_831
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van rechercheur wegens ernstig plichtsverzuim en vertrouwelijke informatielekken

In deze zaak gaat het om het strafontslag van een rechercheur bij de politie, die beschuldigd wordt van ernstig plichtsverzuim. De eiser, die sinds 1976 werkzaam was bij de politie, heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende vormen van plichtsverzuim, waaronder het niet professioneel omgaan met een verdachte, het lekken van vertrouwelijke politie-informatie, het bewaren van te veel munitie in zijn wapenkluis, het onjuist registreren van zijn uren en het gebruik van zijn diensttelefoon voor privédoeleinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het samenstel van deze gedragingen voldoende ernstig is om het strafontslag te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de eiser, ondanks zijn lange staat van dienst, het vertrouwen dat in hem gesteld werd heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de disciplinaire maatregel van strafontslag niet onevenredig is, gezien de aard en ernst van de gedragingen. De eiser heeft erkend dat hij een grens heeft overschreden door een verdachte om medicijnen te vragen, en dat hij vertrouwelijke informatie heeft gelekt aan een vrouwelijke burger met wie hij een relatie had. Dit gedrag is onacceptabel voor een politieambtenaar, die te allen tijde de scheiding tussen professioneel en persoonlijk belang moet respecteren.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de integriteit van een politieambtenaar onomstreden moet zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland en is openbaar uitgesproken op 19 december 2013. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/831

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en
de korpschef van de politie, verweerder
(gemachtigden: mr. E. Hekkers en L. van der Zwart)

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) opgelegd.
Bij besluit van 24 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [1953], is sinds
[1976] werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van Coördinator Rechercheur B bij de afdeling quick respons. Bij brief van 10 januari 2012 heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat er een disciplinair onderzoek tegen hem zal worden ingesteld, omdat het vermoeden is ontstaan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vormen van plichtsverzuim, te weten:
- het niet professioneel omgaan met een vrouwelijke verdachte, [X] (hierna: [X]);
- het bewaren van te veel munitie in zijn wapenkluis;
- het niet professioneel omgaan met [Y] ([Y]), een vrouwelijke burger die hij zakelijk heeft ontmoet, en het meermalen lekken van vertrouwelijke politie-informatie aan die [Y];
- het gebruik van de diensttelefoon voor privédoeleinden;
- het onjuist registreren van gegevens in de Basisvoorziening Capaciteitsmanagement (BVCM) en het verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekte.
4.
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan de straf van ontslag worden opgelegd.
Op grond van artikel 82 van het Barp wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.
5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. De bestuursrechter die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, zal moeten vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 15 september 2011 (ECLI:NL:CRvB:2011:BT1997).
Het niet professioneel omgaan met verdachte [X]
6.
Eiser erkent dat hij een grens heeft overschreden toen hij [X] heeft verzocht hem een strip Oxazepam te verstrekken. Eiser heeft echter tijdig ingezien dat hij dit verzoek niet had mogen doen en hij heeft [X] hiervoor zijn excuses aangeboden. Eiser benadrukt dat hij de gevraagde pillen nooit in ontvangst heeft genomen. Verder betoogt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke en emotionele toestand in die periode.
7.
Niet in geschil is dat eiser uit hoofde van zijn functie [X] als verdachte heeft gehoord over het importeren van pillen uit België, een in de Opiumwet strafbaar gesteld misdrijf, en dat hij haar vervolgens heeft benaderd om hem een aantal van diezelfde pillen te verstrekken voor eigen gebruik. Daarmee heeft eiser een poging gedaan om in het bezit te komen van pillen waarvan hij wist dat deze illegaal waren geïmporteerd. Dat is een handeling waarvan een ieder, en zeker een politieman, zich te allen tijde dient te onthouden. Eiser heeft door deze handelwijze tevens misbruik gemaakt van zijn positie als politieambtenaar. Het enkele gegeven dat eiser de pillen uiteindelijk niet heeft aangenomen, maakt dit niet anders. Verweerder moet erop kunnen vertrouwen dat een politieambtenaar onder alle omstandigheden een strikte scheiding aanbrengt tussen het politiebelang en het persoonlijke belang. De rechtbank ziet in de door eiser in beroep ingebrachte medische informatie en in de dossierstukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser ten tijde van het vragen om de pillen niet toerekeningsvatbaar zou zijn. Dat het eiser in die periode niet goed ging, is onvoldoende. Ook de overige door eiser ter zitting aangevoerde omstandigheden geven daarvoor geen aanleiding.
8.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat alleen al dit handelen van eiser (zeer) ernstig plichtsverzuim oplevert.
Het hebben van te veel munitie in de wapenkluis
9.
Eiser betoogt dat hij niet inziet waarom de aanwezigheid van 31 patronen in zijn wapenkluis plichtsverzuim is. Er wordt door verweerder nergens verwezen naar een dienstvoorschrift of een andere regeling waaruit blijkt dat een maximumaantal van zestien patronen in een wapenkluis bewaard mag worden.
10.
Vaststaat dat eiser bij de inname van zijn wapen 31 patronen in zijn bezit had in plaats van de zestien patronen die hem op 25 juli 2011 zijn uitgereikt en waarvoor hij op die datum heeft getekend voor ontvangst. De rechtbank overweegt dat het eiser, ondanks het feit dat er bij het voormalige korps Gooi en Vechtstreek geen specifieke regels werden gehanteerd voor de opslag van munitie, duidelijk kon zijn dat hij maximaal zestien patronen in zijn bezit mocht hebben. Eiser heeft niet kunnen verklaren hoe hij aan 31 patronen kwam. Van een wapendragende politieambtenaar mag worden verwacht dat hij uiterst zorgvuldig omgaat met het beheer van munitie. Nu eiser, zonder dat hij daarvoor een legitieme reden had, bijna het dubbele aantal patronen in zijn bezit had dan hem eerder formeel was uitgereikt, is er sprake van een grove nalatigheid aan de zijde van eiser. Wat hij op dit punt heeft verklaard, namelijk dat collega's mogelijkerwijs met een moedersleutel munitie in zijn kluis hebben achtergelaten, is onvoldoende consistent en onderbouwd om hier anders over te oordelen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank plichtsverzuim op.
De omgang met een vrouwelijke burger die eiser tijdens het uitoefenen van zijn functie heeft ontmoet en het lekken van vertrouwelijke politie-informatie
11.
Eiser voert aan dat [Y] als getuige volstrekt onbetrouwbaar moet worden geacht, onder meer omdat zij zich rancuneus toont tegen eiser. Eiser is dan ook van mening dat haar verklaring niet kan dienen als onderbouwing voor het plichtsverzuim. Eiser stelt nooit kentekengegevens aan [Y] te hebben verstrekt. Dit geldt eveneens voor de gedetailleerde informatie over een lijk. Eiser heeft hiervan geen foto’s getoond. Eiser betoogt verder dat hem niet kan worden verweten dat hij met haar heeft gesproken over de zelfdoding van een collega. Deze zelfdoding heeft eiser erg aangegrepen.
12.
Vaststaat dat eiser met [Y] een relatie is aangegaan en dat vertrouwelijke politie-informatie bij [Y] terecht is gekomen. [Y] beschikte in de eerste plaats over kentekengegevens die eiser in de woning van [Y] verscheurd in de prullenbak heeft gegooid. Daarnaast beschikte [Y] over zeer gedetailleerde gegevens over een lijk. Gelet op de nauwkeurige omschrijving van de toestand waarin het lijk verkeerde, is het voldoende aannemelijk dat [Y] de foto’s van het lijk heeft gezien. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij de foto’s na de sectie in zijn tas heeft gedaan en dat hij deze tas in de woonkamer van [Y] heeft neergezet. Los van de vraag of eiser deze informatie al dan niet zelf aan [Y] heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat eiser in ieder geval onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat deze vertrouwelijke informatie in handen is gekomen van [Y]. Eiser is in dit opzicht nalatig geweest.
Verder is gebleken dat eiser, zoals hij ter zitting heeft erkend, met [Y] heeft gesproken over de zelfdoding van een collega. Uit de verklaringen van [Y] blijkt dat zij bekend was met de naam van deze collega. De rechtbank begrijpt dat eiser aangedaan was door de zelfdoding van zijn collega, maar dit verschoont eiser niet van zijn geheimhoudingsplicht die ook geldt binnen persoonlijke/intieme relaties. Het lekken van vertrouwelijke en gevoelige politie-informatie levert naar het oordeel van de rechtbank (zeer) ernstig plichtsverzuim op.
Het gebruik van de diensttelefoon voor privédoeleinden
13.
Eiser erkent dat hij zijn diensttelefoon voor privédoeleinden heeft gebruikt. Hij betwist echter dat er sprake was van excessief privégebruik. Uit de “Gedragscode gebruik mobiele telefoon politie” volgt dat privégebruik is toegestaan indien het gaat om kortdurend gebruik voor privédoeleinden, mits dit niet storend is voor de dagelijkse werkzaamheden.
Verder wijst eiser erop dat hem eerder de mogelijkheid is geboden om de kosten van privégebruik terug te betalen. Niet valt in te zien waarom die mogelijkheid nu niet wordt geboden.
14.
Uit een onderzoek naar eisers telefoongebruik blijkt dat eiser over een periode van anderhalf jaar gedurende 42 uren niet-zakelijk telefonisch contact heeft gehad. Het betreft uitsluitend de door eiser verzonden sms-berichten en uitgaande telefoongesprekken. Deze contacten werden hoofdzakelijk onderhouden tussen 8.00 uur en 17.00 uur. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het hier niet gaat om incidenteel niet-zakelijk telefooncontact. Daarbij komt dat eiser in augustus 2010 al schriftelijk is gewaarschuwd voor zijn telefoongedrag. Ondanks deze waarschuwing bleef eiser zijn telefoon oneigenlijk gebruiken. Verweerder was dan ook niet gehouden eiser opnieuw in de gelegenheid te stellen om de kosten die eiser privé heeft gemaakt, te vergoeden. Het gebruik van de diensttelefoon op de wijze waarop eiser dat heeft gedaan, is aan te merken als plichtsverzuim.
Het onjuist registreren van gegevens in de BVCM en het verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekte
15.
Eiser betwist dat hij zijn werktijden niet op juiste wijze heeft ingevoerd in de BVCM. Het kwam regelmatig voor dat hij kort tevoren werd gebeld door de rederij voor een opdracht. Het was gebruikelijk dat wanneer op korte termijn een verlofdag werd opgenomen, de ingeroosterde dienst bleef staan in het systeem en dat de dienst op een ander moment werd ingehaald. Gelet hierop kon het voorkomen dat eiser werkzaamheden verrichtte voor de rederij, terwijl hij die dag ook stond ingeroosterd in de BVCM.
Verder betwist eiser dat hij nevenactiviteiten heeft verricht voor de rederij, terwijl hij op dat moment bij verweerder als ziek geregistreerd stond. Het kwam regelmatig voor dat betermeldingen niet tijdig werden geregistreerd, aldus eiser.
16.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de door de rederij overgelegde urenregistratie eiser op 3, 17 en 21 juli 2011 en 2 en 4 augustus 2011 werkzaamheden heeft verricht bij de rederij, terwijl eiser op deze dagen bij verweerder als (gedeeltelijk) ziek geregistreerd stond. Er is niet gebleken dat eiser hierover vooraf overleg heeft gevoerd met de bedrijfsarts en/of zijn leidinggevenden. Op 28 september 2011 heeft eiser blijkens de uitdraai van de BVCM een dienst gedraaid, terwijl hij die dag feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor de rederij. De rechtbank is van oordeel dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een juiste urenregistratie. Eiser is tijdens een beoordelingsgesprek op 8 september 2011 gewezen op het belang van het correct registreren en het omgaan met zijn uren.
Eiser heeft niet met stukken kunnen onderbouwen dat de uren die door de rederij zijn opgegeven, niet juist waren. Ook in dit geval is er sprake van plichtsverzuim.
17.
Verweerder heeft dit samenstel van gedragingen waarbij de rechtbank opmerkt dat zij van een aantal van de gedragingen zelfstandig al heeft geoordeeld dat deze ernstig plichtsverzuim opleveren terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Vervolgens dient te worden bezien of het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend en of de door verweerder opgelegde straf evenredig is.
18.
Van een situatie waarin het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, is de rechtbank niet gebleken. De door eiser overgelegde “Conclusies en Advies” van de PDC Politiepoli betreffende het diagnostisch onderzoek dat op 21 augustus 2013 heeft plaatsgevonden en de brief van 15 juli 2007, opgesteld door M. Ribberink, GZ-psycholoog/Klinisch Psycholoog, en M. MacInroy, GZ-psycholoog i.o. bieden onvoldoende steun voor het standpunt dat er sprake is van een causaal verband tussen eisers ziekte en zijn gedrag en dat om die reden eisers gedragingen hem niet zouden kunnen worden toegerekend. Mede gelet op het feit dat het plichtsverzuim zich over een lange periode heeft afgespeeld, moet worden aangenomen dat eiser het besef moet hebben gehad van het laakbare van zijn gedrag. Dat hij namelijk die gehele periode op geen moment dat besef zou hebben gehad, is niet aannemelijk en volgt niet uit de hoor hem overgelegde stukken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
19.
Verweerder was, gelet op wat hiervoor is overwogen, op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
20.
Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om een straf op te leggen, gekozen voor de zwaarste sanctie van strafontslag. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu eiser door deze maatregel zijn dienstbetrekking heeft verloren en daarmee zijn inkomen. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard, de ernst, de duur en de omvang van de gedragingen en de betekenis hiervan voor het functioneren van eiser binnen de politiedienst en de terecht gestelde eisen aan betrouwbaarheid en integriteit, echter niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank is daarbij van oordeel dat alleen al eisers omgang met de verdachte [X] en het bij haar vragen om illegaal geïmporteerde medicijnen, ernstig genoeg zijn om tot een strafontslag te kunnen leiden. Nu eiser daarnaast nog andere vormen van plichtsverzuim heeft gepleegd, is de straf van disciplinair ontslag niet onevenredig te achten. De langdurige staat van dienst van eiser doet niet af aan de conclusie van verweerder dat eiser het in hem te stellen vertrouwen heeft geschonden en zo aan het eigen aanzien en aan dat van de politiedienst schade heeft toegebracht. De integriteit van eiser als politieambtenaar, die onomstreden behoort te zijn, is op ernstige wijze in geding geraakt. Om die reden kan het belang van eiser om een minder zware disciplinaire straf te krijgen, niet doorslaggevend zijn en rechtvaardigen de verweten gedragingen, gezien de concrete omstandigheden, het gegeven strafontslag.
21.
Het beroep is ongegrond.
22.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en
mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.